ECLI:NL:RBROT:2023:704

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
C/10/638551 / HA ZA 22-424
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders en rechtspersonen bij onrechtmatige daad en wanprestatie in vastgoedprojecten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 februari 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [naam eiser] en gedaagden, waaronder Stichting Pegeco Beheer en Altravastgoed B.V. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Ourhris, vorderde onder andere een verklaring voor recht dat bepaalde rechtshandelingen paulianeus zijn en dat gedaagden aansprakelijk zijn voor schade die hij heeft geleden door onrechtmatige daad en wanprestatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in augustus 2018 een bedrag van € 100.000,00 heeft overgemaakt aan Pegeco met de verwachting dat dit bedrag zou worden geïnvesteerd in vastgoedprojecten. Echter, de rechtbank oordeelde dat de gedaagden, waaronder [naam gedaagde], als bestuurder van Pegeco, niet hebben voldaan aan hun verplichtingen en dat er sprake was van betalingsonwil. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade van de eiser, die is vastgesteld op € 90.000,00, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn de gedaagden veroordeeld in de proceskosten en beslagkosten. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser toegewezen en de overige vorderingen afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/638551 / HA ZA 22-424
Vonnis van 1 februari 2023
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. A. Ourhris te Velsen-Zuid,
tegen

1..[naam gedaagde] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2. de stichting
STICHTING PEGECO BEHEER,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ALTRAVASTGOED B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagden,
advocaat mr. J.P. Hellinga te Zwijndrecht.
Eiser zal hierna worden aangeduid als [naam eiser] . Gedaagden zullen afzonderlijk worden aangeduid als [naam gedaagde] , Pegeco en Altravastgoed en gezamenlijk als [naam gedaagde] c.s.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 3 augustus 2022 en de daarin vermelde processtukken,
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 6,
  • de brief van de rechtbank van 29 september 2022, waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling,
  • de akte overlegging aanvullende producties tevens akte vermeerdering en wijziging van eis van 6 december 2022, met producties 27 en 28,
  • de mondelinge behandeling op 19 december 2022 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde spreekaantekeningen van [naam eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam eiser] is in augustus 2018 via de website www.bedrijventekoop.nl in contact gekomen met [naam] (hierna: [naam] ).
2.2.
[naam] was op dat moment samen met [naam gedaagde] , zijn dochter, bestuurder van Pegeco. Daarnaast was [naam] middellijk bestuurder van Altravastgoed en hield hij alle aandelen in die vennootschap.
2.3.
Pegeco was sinds 14 januari 1993 eigenaar van de percelen grond met bebouwing, staande en gelegen te ( [adres] , kadastraal bekend [perceel 1] , [perceel 2] en [perceel 3] (hierna: [perceel 1] , [perceel 2] en [perceel 3] ).
2.4.
Op 29 augustus 2018 hebben [naam] en [naam eiser] een stuk getiteld ‘Borgsom-overeenkomst Projectontwikkeling’ ondertekend, dat onder meer het volgende vermeldt:
“(…)
Ondergetekenden:
I.
1. [naam] (…) vennoot en rechtsgeldig optredende bestuurder van Stichting Pegeco Beheer welke beheerder is van het perceel aan de [adres] ,
en (…) AltraVastgoed B.V. als projectuitvoerder (…),
hierna ook te noemen partner 1
en
II.
(…) [naam eiser] .
(…)
hierna (…) ook te noemen: partner 2
Hierna gezamenlijk ook te noemen partijen;
Nemen in aanmerking dat:
1.
Partijen beogen Partner 2 in de gelegenheid te stellen met betrekking tot de eerste drie nieuwe projecten om rendement te realiseren in onroerend goed projectontwikkeling met een borgsom, zonder risico voor partner 2 (…).
2.
Partijen beogen dat Partner 2 een introductie deelname aangaat zonder risico waarbij de inleg volledig wordt gedekt door onroerend goed met overwaarde (…).
3.
Partner 2 zal deelnemen zonder risico in drie onroerend goed projecten, te weten A, B en C. Onder één project wordt verstaan het minimaal ontwikkelen en verkopen van twee tot meerdere tweekappers of villa's (…).
(…)
8. Partner 2 met volledige zekerheid deelneemt in de nog vast te stellen projecten A, B en C. deelneemt: en de keuze krijgt de samenwerking na de voltooiing van genoemde projecten A, B en C. voort te zetten waarbij Partner 2 kan deelnemen in de daarna volgende projecten en/of bedrijfsovernames.
(…)
Zijn als volgt overeengekomen:
Artikel 1: Projectontwikkeling ICT en overnames
(…)
2. Partner 2 zal ten behoeve van het deelnemen voor de eerste drie aankomende nieuwbouwprojecten (hierna genoemd A, B en C.) een bedrag storten (hierna deelname en/of inbreng) van € 100.000,- (…) dat volledig gezekerd is door onroerend goed met name [adres] , hierna te noemen [adres] (…).
3. Partner 1 verklaart hierbij dat partner 2 ten aanzien van zijn inleg na verkoop en projectontwikkeling van A, B en C zijn inleg volledig terug en uitbetaalt krijgt. De storting (deelname en/of inbreng) van partner 2 zal gebruikt worden voor de exploitatie, echter met zekerheidstelling tot terugbetaling. Partner 1 zal derhalve alle benodigde kosten en investeringen ten behoeve van in onderhavige overeenkomst genoemde projecten volledig voor eigen (en/of door hem aan te wijzen rechtspersoon/BV ) rekening en risico nemen zodat partner 2 zijn volledige deelname na ontwikkeling van de projecten A, B en C te allen tijde terug ontvangt.
(…)
Artikel 4: Staken en/of eindigen van de samenwerking
(…)
2. Partner 2 zegt hierbij toe dat zijn inbreng ad € 100.000,- voor de datum 1-9-2018 zal zijn overgemaakt op rekeningnummer van Stichting Pegeco Beheer (…).
3. Bij overlijden van partner 1 zal Stichting Pegeco Beheer en onderhavige overeenkomst gewoon voortgezet en afgewikkeld worden door de dochter van partner 1 als het tweede bestuurslid van Stichting Pegeco Beheer en erfgenaam van de aandelen AltraVastgoed B.V.
(…)”.
2.5.
Ter uitvoering van de onder 2.4 vermelde overeenkomst heeft [naam eiser] een bedrag van € 100.000,00 overgemaakt naar Pegeco.
2.6.
Op 9 augustus 2019 hebben [naam] en [naam eiser] een stuk getiteld ‘Overeenkomst Hof-projecten’ (hierna: de hofjes-overeenkomst) ondertekend, dat onder meer het volgende vermeldt:
“(…)
Ondergetekenden:
I.
Altravastgoed BV. Hierbij rechtsgeldig vertegenwoordigt door [naam] (…) optredend als bestuurder van en beherend vennoot en/of partner van de joint venture "Hof-projecten" (…) Hierna ook te noemen beherend vennoot en/of partner 1.
En
II.
(…) [naam eiser] (…) Vennoot en/of partner van de joint venture "Hof-projecten". in hierna te noemen ook te noemen: partner 2.
Hierna gezamenlijk ook te noemen partijen;
Nemen in aanmerking dat:
1.
Partner 2 een plan heeft ontworpen genaamd Hof-projecten voor het laten bouwen van 10 tot 20 woningen in de vorm van een hof, of aangepast volgens de gemeentelijke normen en eisen (…).
2.
Partijen reeds een Borgsom overeenkomst hebben getekend, op 29 augustus 2018 te Sliedrecht waarin, ten doel wordt gesteld Partner 2 in de gelegenheid te stellen met betrekking tot drie nieuwe woning nieuwbouwprojecten of naar keuze straks meer projecten om rendement te realiseren in onroerend goed projectontwikkeling met een borgsom, zonder risico voor partner 2. Partner 1 neemt de risico's van de projectontwikkeling van de eerste drie projecten voor zijn rekening. Hierna te noemen "de projectontwikkeling overeenkomst 1".
3.
Partijen hebben de doelstelling een nieuwe onderneming te starten naast de huidige projectontwikkeling overeenkomst 1 zoals hiervoor genoemd, (partijen genoegzaam bekend) met het doel de voorbereidende projectontwikkeling te doen voor kantoor en/of gebouwentransformatie en/of kleine projecten te ontwikkelen zoals het laten bouwen van 10 tot 20 woningen, in de vorm van bijvoorbeeld een hof(je). Hierna ook te noemen "Hof-projecten".
(…)
Partijen komen als volgt overeen:

1..Artikel 1: Oprichting van de joint venture en doelstelling

1.2
De joint venture is hierbij opgericht en draagt de naam Hof-projecten. De beherende vennoot van de Joint venture "Hof-projecten" draagt de naam Altravastgoed B.V. sub 1. Hierna ook te noemen JV of HP (…).
(…)
1.6
De financiële inbreng van het werkkapitaal in de joint venture door partijen is risicodragend kapitaal: hierna ook te noemen werkkapitaal.

2..Artikel 2: Inbreng van partijen

2.1
Enerzijds gaat Partner 1 hierbij akkoord en zegt hierbij toe € 100.000,- risicodragend kapitaal te investeren (ook werkkapitaal genoemd) als inbreng in de Hof-projecten voor zover dat door de beherend vennoot nodig wordt geacht en daarnaast eventueel te investeren in de voorfinanciering van de bouwer.
2.2
Partner 2 gaat hierbij anderzijds akkoord met de inbreng van de borgsom van € 100.000,- welke door partner 2 gestort is, (voor de genoemde projectontwikkeling overeenkomst 1), zal worden geïnvesteerd voor zover nodig geacht wordt door de beherend vennoot als risicodragend kapitaal (ook werkkapitaal genoemd) ten behoeve van de Hof-projecten. Bijstorten is nimmer verplicht.
(…)

3..Artikel 3: Exploitatie en voorschotten

(…)

3.2
Elk der partijen kan tussentijds wel beheersvergoeding en/of voorschotten opnemen uit het werkkapitaal zoals in onderhavige overeenkomst is vastgelegd en wordt als volgt later weer verrekend;
(…)”.
2.7.
Op 1 maart 2020 heeft [naam eiser] € 10.000,00 opgenomen. Dit is vastgelegd in een door [naam] en [naam eiser] ondertekend stuk getiteld ‘Beheers-overeenkomst Hof-projecten’. In dit stuk is onder meer vermeld dat [naam eiser] – kort gezegd – geen verdere voorschotten meer zal opnemen tot nadat het eerste ‘Hof-project’ is ontwikkeld en afgerekend.
2.8.
Op 12 september 2021 is [naam] overleden. Sindsdien is [naam gedaagde] enig bestuurder van Pegeco en (indirect via Stichting Vasthoek Beheer) van Altravastgoed.
2.9.
Op 22 september 2021 heeft [naam gedaagde] als bestuurder van Pegeco [perceel 2] en [perceel 3] verkocht en geleverd aan zichzelf in privé. De koopsom bedroeg € 400.000,00. In de akte van levering is vermeld dat de koopsom is verrekend met een vordering van [naam gedaagde] op Pegeco.
2.10.
Bij e-mail van 6 oktober 2021 heeft [naam gedaagde] [naam eiser] op de hoogte gesteld van het overlijden van [naam] .
2.11.
Naar aanleiding van een gesprek tussen [naam eiser] en [naam gedaagde] heeft [naam gedaagde] namens Pegeco bij e-mail van 23 december 2021 aan [naam eiser] een conceptvaststellingsovereenkomst gestuurd. In deze conceptovereenkomst is – kort gezegd – vermeld dat [naam eiser] 4,74% van de netto verkoopopbrengst van [perceel 1] ontvangt, vermeerderd met een gelijk percentage van de eventueel nog aanwezige liquiditeiten en dat hij verder afstand doet van al zijn rechten tegen Pegeco, [naam gedaagde] of gelieerde (rechts)personen.
2.12.
Een e-mail van [naam eiser] aan [naam gedaagde] van 30 december 2021 luidt voor zover hier van belang:
“(…)
Ik ben op zich bereid om het sluiten van de afwikkelingsovereenkomst te overwegen, maar dan wel op basis van volledige informatie.
(…)
Er is door jullie een deel van mijn vragen, die ik op 7 december heb gesteld, beantwoord. Echter, er zijn geen onderbouwingen of stukken aangeleverd die de antwoorden objectief staven.
Ik wil graag een compleet beeld van de financiële toestand voordat ik een beslissing neem over het prijsgeven van mijn participatie of groot deel van de € 90.000,-
(…)”.
2.13.
In reactie op een e-mail van [naam gedaagde] van 12 januari 2021, schrijft [naam eiser] bij e-mail van 13 januari 2022 aan [naam gedaagde] :
“(…)
Bedankt voor de uiteenzetting.
Neemt niet weg dat hiermee geen nadere inzage en onderbouwing wordt gegeven in het hoe en wat nu precies; wat er nu wel of niet in de bedrijfsactiviteiten zit, of er wel of niet lopende projecten zijn, of er wel of niet getekende contracten zijn die nog opgepakt moeten worden, is mij nog steeds niet bekend.
(…)”.
2.14.
Bij e-mail van 19 januari 2022 heeft de advocaat van [naam eiser] [naam gedaagde] gesommeerd om een bedrag van € 90.000,00 aan [naam eiser] terug te betalen.
2.15.
Hierop heeft een e-mailwisseling tussen [naam gedaagde] en de advocaat van [naam eiser] plaatsgevonden. Een e-mail van de advocaat van [naam eiser] aan [naam gedaagde] van 28 januari 2022 luidt voor zover hier van belang:
“(…) Ik verzoek u mij volledig openheid van zaken te geven over de stand van deze projecten, temeer nu client het ernstige vermoeden heeft dat geld voor andere doeleinden is aangewend (…)””.
2.16.
Een e-mail van de advocaat van [naam eiser] aan [naam gedaagde] van 17 februari 2022 luidt voor zover hier van belang:
“(…)
U blijft nalatig in het verstrekken van informatie.
Dat doet bij client de indruk wekken dat er zaken te verbergen zijn.
Ik sommeer u binnen 7 dagen volledige openheid van zaken te geven terzake het project.
Dat gaat verder dan een balans, gevraagd is om de precieze status.
Bij gebreke hiervan zullen rechtsmaatregelen worden getroffen.
(…)”.
2.17.
Een e-mail van [naam gedaagde] aan de advocaat van [naam eiser] van 18 maart 2022 luidt voor zover hier van belang:
“(…)
Ten behoeve van het afsluiten van de jaarrekening van 2021 van de joint-venture Hofprojecten zijn nogmaals de overeenkomsten met uw cliënt nader bestudeerd. Op basis van deze overeenkomsten is de administratie gevoerd. Bij de balansen vindt u een korte toelichting. Met betrekking tot de administratie ziet u dat [naam] via een rekening courant onder voorwaarden en met de titel deelname projectontwikkeling de middelen van de joint-venture heeft geïnvesteerd. [naam] coördineerde diverse projecten. Aan deze investeringen is per heden moeilijk een waarde te koppelen. Je kunt ze afschrijven en/of activeren. Dit is afhankelijk van de voortzetting van de bedrijfsactiviteiten.
(…)
Het woonhuis van [naam] zal openbaar via een erkende makelaar en Funda.nl worden aangeboden tegen biedingen vanaf € 850.000. Het deel voor uw cliënt zal bij verkoop op een derdenrekening gereserveerd worden en bij akkoord van uw cliënt op de VSO aan uw cliënt worden uitgekeerd.
Indien uw cliënt zich niet voor 30 maart a.s. onverkort akkoord verklaard met de VSO behoudt Stichting Pegeco Beheer zich het recht voor dit aanbod/VSO in te trekken. Hiermee vervalt het recht voor uw cliënt mee te delen in de opbrengst van het woonhuis.
(…)”.
De bijlage bij deze e-mail luidt voor zover hier van belang:
“(…)
Historie
(…)

Door middel van de overeenkomst d.d. 9 augustus 2019 is de eerdere storting van [naam eiser] aan Stichting Pegeco Beheer ad € 100.000 omgezet in risicodragend werkkapitaal/vermogen van Hofprojecten JV.

Deze ter beschikkingstelling van werkkapitaal/inbreng van [naam eiser] is verwerkt op de balans als inbreng van eigen vermogen/werkkapitaal van Hofprojecten JV.

Het werkkapitaal van Hofprojecten van [naam] is rechtstreeks opgenomen, geïnvesteerd en geboekt ten behoeve van het ontwikkelen van bouwprojecten.

Zowel Peer [naam] als [naam eiser] hebben elk voorschotten op de winst opgenomen. Die van [naam eiser] ziet u verwerkt op onderstaande balansen.
Wij komen tot de volgende balans:
[afbeelding]
Toelichting:

De deelname ‘projectontwikkeling’ betreft een rekening courant onder voorwaarden met [naam] met betrekking tot uitgaven ten behoeve van bouw projectontwikkeling, welk bedrag is opgenomen en geïnvesteerd

De investeringen van [naam] zijn geboekt als investeringen in de projectontwikkeling.
(…)”.
2.18.
De advocaat van [naam eiser] heeft hierop bij e-mail van 18 maart 2022 als volgt gereageerd:
“(…) Ik heb de bijlage bekeken. Erg snappen doe ik het niet. Concreet is de vraag wat er met de € 90.000,-- van client is gebeurd (…)”.
2.19.
Op 2 juni 2022 in het kadaster ingeschreven een koopovereenkomst waarbij [perceel 1] is verkocht aan derden voor een bedrag van € 850.000,00.
2.20.
Op 8 augustus 2022 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank op verzoek van [naam eiser] verlof verleend tot het leggen van conservatoir (derden)beslag ten laste van Pegeco op het [perceel 1] en onder Leijser Notariaat B.V. op – kort gezegd – de koopsom met betrekking tot het [perceel 1] . [naam eiser] heeft van dit verlof gebruikt gemaakt en heeft op 9 augustus 2022 conservatoir derdenbeslag doen leggen onder Leijser Notariaat B.V.
2.21.
Op 13 oktober 2022 is het [perceel 1] geleverd aan de betreffende koper.

3..Het geschil

3.1.
[naam eiser] vordert na wijziging van eis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
ten aanzien van [naam gedaagde]
1) te verklaren voor recht dat de rechtshandeling(en) waardoor de koopsom van percelen [perceel 2] en [perceel 3] te [adres] door Pegeco en [naam gedaagde] zijn verrekend paulianeus zijn in de zin van artikel 3:45 BW en vernietigd zijn althans deze rechtshandeling(en) te vernietigen althans te verklaren voor recht dat dat deze rechtshandeling(en) onrechtmatig is/zijn,
2) [naam gedaagde] te veroordelen tot het doen betalen van de koopsom van de percelen [perceel 2] en [perceel 3] te [adres] aan Pegeco, binnen 14 dagen na betekening van het vonnis en aan [naam eiser] daarvan direct een bewijs van betaling te verstrekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag [aan de [naam eiser] ] voor iedere dag dat [naam gedaagde] aan deze veroordeling niet voldoen, met een maximum van € 50.000,00,
ten aanzien van [naam gedaagde] c.s.
3) [naam gedaagde] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [naam eiser] binnen 14 dagen na de datum van het vonnis op een door [naam eiser] aan te wijzen bankrekening een bedrag van € 90.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 19 januari 2022 althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot de dag van algehele voldoening,
4) [naam gedaagde] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [naam eiser] binnen 14 dagen na de datum van het vonnis op een door [naam eiser] aan te wijzen bankrekening een bedrag van de beslagkosten zijnde € 2.073,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de veertiende dag na betekening van het vonnis althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot de dag van algehele voldoening,
ten aanzien van Altravastgoed
5) te verklaren voor recht dat Altravastgoed toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de Hofjes-overeenkomst en de Hofjes-overeenkomst partieel is ontbonden op grond van wanprestatie althans deze partieel te ontbinden dan wel te verklaren voor recht dat de Hofjes-overeenkomst partieel is vernietigd op grond van bedrog althans deze te vernietigen dan wel te verklaren voor recht dat de Hofjes-overeenkomst partieel is vernietigd op grond van dwaling althans deze te vernietigen,
ten aanzien van [naam gedaagde] c.s.
6) [naam gedaagde] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, waaronder begrepen het salaris van de advocaat, zulks te voldoen binnen 14 dagen na de datum van het vonnis en, voor het geval betaling daarvan niet binnen die termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten te rekenen vanaf die termijn tot aan de voldoening,
7) [naam gedaagde] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de na het vonnis ontstane kosten, waaronder begrepen salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [naam gedaagde] c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens een betekening van de uitspraak heeft, met een bedrag van € 85, -- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6: 119 BW over de nakosten met ingang van 14 dagen van het vonnis tot aan de voldoening.
3.2.
De conclusie van [naam gedaagde] c.s. strekt tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [naam eiser] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten (ten belope van € 163,00 zonder betekening en € 248,00 in het geval van betekening), een en ander te voldoen binnen veertien dagen na de datum van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn van voldoening.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

Eiswijziging

4.1.
[naam eiser] heeft bij akte overlegging aanvullende producties tevens akte vermeerdering en wijziging van eis van 6 december 2022 zijn eis gewijzigd, zoals deze is weergegeven onder 3.1. In die akte heeft [naam eiser] verder gesteld dat het handelen van [naam] destijds een vordering op grond van onrechtmatige daad oplevert. Ter zitting heeft [naam eiser] toegelicht dat zijn vorderingen jegens [naam gedaagde] , Pegeco en Altravastgoed zijn gebaseerd op onrechtmatige daad dan wel wanprestatie.
4.2.
Op grond van artikel 130 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is de eiser bevoegd zijn eis of de gronden daarvan te wijzigen zolang de rechtbank nog geen eindvonnis heeft gewezen. De eiswijziging is dan ook tijdig gedaan. Nu [naam gedaagde] , Pegeco en Altravastgoed geen bezwaar hebben gemaakt tegen deze eiswijziging en de aanvullende grondslag en de rechtbank deze ook niet ambtshalve in strijd met de goede procesorde acht, zal de rechtbank recht doen op de gewijzigde eis en de aanvullende grondslag.
Pegeco en Altravastgoed
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat Pegeco en Altravastgoed jegens [naam eiser] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [naam eiser] geleden schade op grond van onrechtmatige daad / wanprestatie. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.4.
[naam eiser] heeft in augustus 2018 € 100.000,00 aan Pegeco verstrekt met als doel dat dit bedrag zou worden geïnvesteerd in diverse vastgoedprojecten (zie 2.4). [naam eiser] heeft ter zitting onweersproken verklaard dat [naam] hem in de gesprekken voorafgaand aan de totstandkoming van de onder 2.4 vermelde overeenkomst een concreet project in Numansdorp heeft voorgesteld. [naam] zou al tekeningen en borden beschikbaar hebben en er zou ook al een mailing klaar staan om te versturen. Het project zou volgens [naam] in september/oktober 2018 van start gaan. [naam eiser] heeft verder (nog steeds onweersproken) verklaard dat hij in het voorjaar van 2019 om informatie heeft gevraagd, omdat hij maar niets hoorde over de voortgang van het project. Ondanks herhaald aandringen heeft [naam eiser] echter nooit inzage gekregen in de projecten waarin zijn inleg zou zijn geïnvesteerd. Daarop heeft [naam eiser] in de zomer van 2019 aangestuurd op een nieuw samenwerkingsverband om – kort gezegd – meer inzicht en invloed te krijgen op het project en de wijze waarop zijn investering zou worden besteed. Deze nieuwe samenwerking is op initiatief van [naam] vastgelegd in een andere overeenkomst: de hofjes-overeenkomst, aldus [naam eiser] . Ook dit hebben [naam gedaagde] c.s. niet betwist.
4.5.
Met de hofjes-overeenkomst is de juridische positie van [naam eiser] aanzienlijk verzwakt. Volgens de onder 2.4 vermelde overeenkomst uit 2018 zou [naam eiser] immers ‘risicoloos’ investeren, terwijl in de latere hofjes-overeenkomst was bepaald dat de investering van [naam eiser] risicodragend kapitaal zou zijn (zie 2.6). [naam eiser] heeft onweersproken gesteld dat hij ook met betrekking tot de in de hofjes-overeenkomst bedoelde projecten geregeld aan [naam] heeft gevraagd om een status-update en dat hij deze nooit heeft gekregen.
4.6.
Ook de informatieverzoeken van [naam eiser] (en zijn advocaat) na het overlijden van [naam] (zie 2.12, 2.13, 2.15, 2.16 en 2.18) en de veroordeling van [naam gedaagde] c.s. bij vonnis in incident van 3 augustus tot het verstrekken van afschrift aan [naam eiser] van de (financiële) bescheiden met betrekking tot (de status van) de projecten die onder de onder 2.4 en 2.6 vermelde overeenkomsten zijn althans zouden worden uitgevoerd, hebben er niet toe geleid dat [naam eiser] concrete informatie heeft gekregen over de besteding van zijn investering. [naam eiser] heeft van [naam gedaagde] uiteindelijk bij e-mail van 18 maart 2022 het document ontvangen zoals weergegeven onder 2.17. Volgens dit document is de investering van [naam eiser] omgezet in een rekening-courant met [naam] “met betrekking tot uitgaven ten behoeve van bouw projectontwikkeling, welk bedrag is opgenomen en geïnvesteerd”. Uit dit stuk blijkt echter niet welke concrete uitgaven ten behoeve van welk project zijn gedaan en bij dit stuk zijn ook geen stukken ter onderbouwing gevoegd.
Naar aanleiding van het vonnis in incident heeft [naam eiser] geen nieuwe informatie gekregen. Hij heeft van [naam gedaagde] slechts de hofjes-overeenkomst, de onder 2.7 vermelde overeenkomst en een verklaring van Altravastgoed ontvangen die nagenoeg gelijkluidend is aan het onder 2.17 weergegeven document.
4.7.
Tegen de achtergrond van het voorgaande volgt de rechtbank de conclusie van [naam eiser] dat er in werkelijkheid nooit sprake is geweest van concrete projecten. Het moet er daarom voor worden gehouden dat [naam] , in strijd met hetgeen hij aan [naam eiser] heeft voorgespiegeld, de investering van [naam eiser] niet heeft besteed ten behoeve van de beoogde projecten en deze heeft doen verdwijnen. Dit handelen van [naam] is in strijd met de zorgvuldigheid die hij in het maatschappelijk verkeer jegens [naam eiser] in acht behoorde te nemen. Dat is onrechtmatig jegens [naam eiser] (artikel 6:162 BW).
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat de wetenschap en de onrechtmatige intentie van [naam] kunnen worden toegerekend aan Pegeco en Altravastgoed. [naam] heeft immers bij het doen verdwijnen van de investering van [naam eiser] gebruik gemaakt van Pegeco en Altravastgoed door de onder 2.4 en 2.6 vermelde overeenkomsten met [naam eiser] op naam van die respectievelijke rechtspersonen te sluiten. Vaststaat dat die rechtspersonen volledig door [naam] werden beheerst en dat die rechtspersonen bij het sluiten van de betreffende overeenkomsten door [naam] werden vertegenwoordigd.
4.9.
Los van het bovenstaande zijn Pegeco en Altravastgoed met het doen verdwijnen van de investering van [naam eiser] toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van hun verplichtingen jegens [naam eiser] . Op grond van de onder 2.4 en 2.6 vermelde overeenkomsten zouden zij de investering van [naam eiser] gebruiken ten behoeve van de in die overeenkomsten vermelde projecten en uit het voorgaande volgt dat zij dat niet hebben gedaan.
[naam gedaagde]
4.10.
Vervolgens is het de vraag of [naam gedaagde] als enig bestuurder van Pegeco en middellijk bestuurder van Altravastgoed aansprakelijk is voor de schade die [naam eiser] lijdt doordat Pegeco en Altravastgoed zijn investering niet terugbetalen.
4.11.
Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt als zojuist bedoeld kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. Voor aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van een (indirect) bestuurder van de vennootschap tegenover een derde geldt dus een hoge drempel. Die drempel wordt echter gehaald indien een bestuurder uit betalingsonwil heeft bewerkstelligd dat de vennootschap haar (betalings)verplichtingen niet (volledig) nakomt.
4.12.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van [naam eiser] op Pegeco niet is voldaan als gevolg van betalingsonwil van [naam gedaagde] . Dit kan worden afgeleid uit de volgende feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien.
4.13.
[naam gedaagde] heeft direct na het overlijden van [naam] als bestuurder van Pegeco [perceel 2] en [perceel 3] aan zichzelf in privé verkocht en geleverd. Daarbij heeft zij de koopsom van € 400.000,00 verrekend met een vordering van haar op Pegeco (zie 2.9). Hoewel [naam eiser] het bestaan van die vordering (reeds bij dagvaarding) heeft betwist, heeft [naam gedaagde] daarover geen uitleg gegeven. Eerst ter zitting heeft [naam gedaagde] verklaard dat zij zelf geen vordering op Pegeco had. De vordering waarmee de koopsom is verrekend, heeft zij overgenomen van een crediteur van Pegeco aan wie zij nu een schuld heeft, aldus [naam gedaagde] . Op de vraag van de rechter ter zitting wie deze crediteur is, wilde zij (in overleg met haar advocaat) geen antwoord geven.
4.14.
Daarnaast heeft [naam gedaagde] geprobeerd [naam eiser] ertoe te bewegen een vaststellingsovereenkomst te ondertekenen waarbij [naam eiser] slechts een percentage van een onzekere netto verkoopopbrengst van het resterende gedeelte van [adres] , [perceel 1] zou ontvangen en hij voor het overige afstand zou doen van al zijn rechten (zie 2.11). Tegelijkertijd kreeg [naam eiser] van [naam gedaagde] geen antwoord op zijn vragen over de besteding van zijn investering (zie 2.12 tot en met 2.18).
4.15.
Tot slot heeft [naam gedaagde] het resterende gedeelte van het actief van Pegeco ( [perceel 1] ) buiten [naam eiser] om verkocht en geprobeerd te leveren aan een derde (zie 2.19), terwijl zij er op dat moment van op de hoogte was dat [naam eiser] jegens Pegeco aanspraak maakte op terugbetaling van het bedrag van € 90.000,00.
4.16.
De rechtbank is van oordeel dat [naam gedaagde] met de hierboven bedoelde betalingsonwil zodanig onzorgvuldig jegens [naam eiser] heeft gehandeld, dat haar hiervan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Dat betekent dat [naam gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [naam eiser] lijdt als gevolg van haar betalingsonwil. Het verweer dat [naam gedaagde] niet kan worden veroordeeld, zolang niet vaststaat dat Pegeco [naam eiser] niet kan betalen, treft geen doel. De vordering van [naam eiser] is immers louter niet betaald door de betalingsonwil van [naam gedaagde] .
Schade
4.17.
De schade die [naam eiser] heeft geleden het door het handelen van Pegeco en Altravastgoed bestaat uit het bedrag van € 100.000,00 dat [naam eiser] aan Pegeco heeft overgemaakt, verminderd met het bedrag van € 10.000,00 dat [naam eiser] later weer heeft opgenomen uit de joint venture (zie 2.7). Aannemelijk is immers dat [naam eiser] in de situatie zonder het onrechtmatig handelen [naam] en daarmee het onrechtmatig handelen/de wanprestatie van Pegeco en Altravastgoed de onder 2.4 en 2.6 vermelde overeenkomsten niet was aangegaan en geen € 100.000,00 aan Pegeco zou hebben overgemaakt.
4.18.
Ten aanzien van [naam gedaagde] geldt dat zij niet heeft betwist dat [naam eiser] zonder haar onrechtmatig handelen zijn vordering volledig op Pegeco had kunnen verhalen.
4.19.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank aan schadevergoeding een bedrag van € 90.000,00 toewijzen. [naam eiser] vordert de wettelijke rente met ingang van 19 januari 2022. Deze ingangsdatum is door [naam gedaagde] c.s. niet betwist, en overigens volgt uit het voorgaande dat het onrechtmatig handelen/de wanprestatie van [naam gedaagde] c.s. zich ruim voor die datum heeft voorgedaan. De wettelijke rente wordt dus toegewezen zoals gevorderd.
Hoofdelijkheid
4.20.
Uit het voorgaande volgt dat er sprake is van een situatie waarbij zowel Pegeco en Altravastgoed als [naam gedaagde] aansprakelijk zijn voor dezelfde schade. Dat betekent dat zij op grond van artikel 6:102 BW hoofdelijk verbonden zijn. Het bezwaar van [naam gedaagde] c.s. tegen de gevorderde hoofdelijke veroordeling is dan ook niet terecht.
Overige vorderingen
4.21.
Nu [naam gedaagde] c.s. hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 90.000,00, heeft [naam eiser] geen belang meer bij zijn vordering onder 1), 2) en 5) (zie 3.1). De rechtbank zal die vorderingen daarom afwijzen.
Kosten
4.22.
[naam eiser] vordert [naam gedaagde] c.s. te veroordelen tot betaling van de beslagkosten (zie 3.1 onder 4). Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 645,00 voor verschotten en € 1.114,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 1.114,00).
4.23.
[naam gedaagde] c.s. zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam eiser] in de hoofdzaak worden begroot op:
- dagvaarding € 139,72
- griffierecht 1.301,00
- salaris advocaat
2.228,00(2,0 punten × tarief € 1.114,00)
Totaal € 3.668,72
4.24.
Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en wettelijke rente daarover.
In het incident
4.25.
De rechtbank heeft de beslissing over de proceskosten in het incident ex artikel 843a Rv bij vonnis in het incident van 3 augustus 2022 aangehouden. Nu [naam gedaagde] c.s. zowel in het incident als in de hoofdzaak grotendeels in het ongelijk zijn gesteld, zal de rechtbank hen hoofdelijk veroordelen in de proceskosten van het incident. Dat komt neer op een bedrag van € 563,00 aan salaris voor de advocaat (1,0 punt x tarief € 563,00).

5..De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
5.1.
veroordeelt [naam gedaagde] , Pegeco en Altravastgoed hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [naam eiser] te betalen een bedrag van € 90.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW hierover vanaf 19 januari 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [naam gedaagde] , Pegeco en Altravastgoed hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 1.759,00, te vermeerderen, met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [naam gedaagde] , Pegeco en Altravastgoed hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [naam eiser] tot op heden begroot op € 3.668,72, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in het incident
5.6.
veroordeelt [naam gedaagde] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [naam eiser] tot op heden begroot op € 563,00,
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2023.
[2083/1729]