Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 juli 2023 in de zaak tussen
[naam eiser] , uit [plaats] , eiser,
de heffingsambtenaar van de gemeente Capelle aan den IJssel, verweerder,
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Capelle aan den IJssel. Eiser had beroep ingesteld tegen de WOZ-beschikking van 30 januari 2021, waarin de waarde van zijn onroerende zaak voor het belastingjaar 2021 op € 294.000,- was vastgesteld. Eiser ontving de uitspraak op bezwaar op 8 maart 2022, maar verweerder stelde dat deze eerder was verzonden en dat het beroep daarom niet tijdig was ingediend. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en vastgesteld dat de uitspraak op bezwaar op 27 december 2021 op de juiste wijze was bekendgemaakt. De beroepstermijn van zes weken was daarmee op 7 februari 2022 verstreken, terwijl het beroepschrift pas op 12 april 2022 was ontvangen. Hierdoor concludeerde de rechtbank dat het beroep niet-ontvankelijk was.
Daarnaast heeft eiser verzocht om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde echter dat de redelijke termijn in de beroepsfase niet was overschreden, aangezien de rechtbank binnen achttien maanden na de indiening van het beroep een beslissing had genomen. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank heeft in haar beslissing geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.