ECLI:NL:RBROT:2023:7317

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
10593537
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil in kort geding met belangenafweging tussen huurder en verhuurder

In deze zaak, die zich afspeelt in Rotterdam, heeft eiseres [persoon A] een kort geding aangespannen tegen gedaagde [persoon B] in verband met een huurgeschil. [persoon A] huurt een woning van [persoon B] en heeft een huurachterstand van vijf maanden, ondanks herhaalde aanmaningen. Op 17 mei 2023 heeft de kantonrechter de huurovereenkomst ontbonden en [persoon A] veroordeeld tot ontruiming van de woning. Echter, [persoon A] heeft op 4 juli 2023 een bedrag van € 5.087,02 aan [persoon B] betaald en verzoekt nu om schorsing van de ontruiming in afwachting van de uitkomst van een verzetprocedure. De kantonrechter heeft op 6 juli 2023 een mondeling vonnis gewezen, waarin de spoedeisendheid van de zaak werd erkend. De rechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van [persoon A], een alleenstaande moeder met minderjarige kinderen, zwaarder weegt dan het financiële belang van [persoon B]. De verdere tenuitvoerlegging van het vonnis van 17 mei 2023 wordt geschorst, op voorwaarde dat [persoon A] de huur voor juli 2023 tijdig betaalt en de verzetprocedure aanhangig maakt. Tevens is [persoon B] veroordeeld om [persoon A] het woongenot van de woning te verschaffen en de inboedel terug te plaatsen. De proceskosten zijn voor rekening van [persoon B].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10593537 VV EXPL 23-328
uitspraak mondeling vonnis: 6 juli 2023 Afgifte uitgewerkt vonnis: 7 juli 2023
Vonnis in kort geding
in de zaak van
[persoon A] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 5 juli 2023;
gemachtigde: mr. J. Pearson,
tegen
[persoon B] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E. Lichtenveldt.
De partijen worden hierna ‘ [persoon A] ’ en ‘ [persoon B] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding met producties van 5 juli 2023;
  • de mail van [persoon A] van 5 juli 2023, inhoudende een akte wijziging van eis met bijlagen en videobeelden;
  • de producties van [persoon B] .
1.2
Op 6 juli 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen besproken.
1.3
Om redenen van spoedeisendheid is na afloop van de behandeling ter zitting mondeling vonnis gewezen. Dit vonnis vormt de schriftelijke uitwerking daarvan.

2.De feiten

2.1
[persoon A] huurt van [persoon B] de woning gelegen aan de [adres] te Rotterdam, hierna het gehuurde. [persoon A] woont daar samen met haar drie kinderen, waarvan twee minderjarig. De maandelijkse huurprijs bedraagt € 700,00, bij vooruitbetaling te worden voldaan.
2.2
[persoon A] heeft de huur over de maanden mei 2020, maart 2021, december 2022, maart en april 2023 onbetaald gelaten. Ondanks aanmaningen is [persoon A] niet tot betaling van de huurachterstand van vijf maanden overgegaan.
2.3
[persoon A] heeft de afgelopen jaren, onder andere via Whatsappberichten, meermaals geklaagd over gebreken in het gehuurde.
2.4
Vanwege de huurachterstand heeft [persoon B] [persoon A] gedagvaard en onder meer betaling van achterstallige huur gevorderd, alsmede een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst tussen partijen en ontruiming van het gehuurde, met veroordeling van [persoon A] in de proceskosten.
2.5
Bij verstekvonnis van 17 mei 2023 is de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden en is [persoon A] veroordeeld om het gehuurde te ontruimen en te verlaten, en om de verschuldigde huurpenningen te betalen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.6
[persoon A] heeft op 4 juli 2023 een bedrag van € 5.087,02 aan de gemachtigde van [persoon B] betaald.
2.7
De ontruiming is aangezegd tegen 6 juli 2023.

3.Het geschil

3.1
[persoon A] heeft – na wijziging van eis – gevorderd bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [persoon B] te verbieden het vonnis van de kantonrechter te Rotterdam van 17 mei 2023 verder ten uitvoer te leggen in afwachting van de uitkomst van het verzet, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor elke dag of gedeelte van een dag dat hij zich hieraan niet houdt, met een maximum van € 15.000,-;
II. Binnen twee uur, althans een in goede justitie te bepalen termijn, na het wijzen van dit vonnis [persoon A] het woongenot te verschaffen van het gehuurde, alsmede het terugplaatsen van de inboedel van [persoon A] op kosten van [persoon B] , op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of gedeelte daarvan dat [persoon B] zich hieraan niet houdt met een maximum van € 50.000,-;
III. [persoon B] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2
[persoon B] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
De ontruiming is gepland op 6 juli 2023 (vandaag). De spoedeisendheid van de zaak is daarmee gegeven.
4.2
De vraag die in deze procedure moet worden beantwoord is of de verdere tenuitvoerlegging van het verstekvonnis van 17 mei 2023 op de voet van artikel 438 lid 2 Rv moet worden geschorst totdat in de verzetprocedure is beslist.
4.3
Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026) geldt in een executiegeschil het volgende. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een daartegen ingesteld rechtsmiddel, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Daarbij moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en de daaraan ten grondslag liggende vastgestelde feiten en oordelen. De kans van slagen van het aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel blijft buiten beschouwing, tenzij sprake is van een kennelijke misslag. Wanneer de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die zich na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die volgens eiser rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing wordt afgeweken. Wanneer de beslissing ten aanzien van de uitvoerbaarheid niet is gemotiveerd, moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van degene die de veroordeling verkreeg, zwaarder weegt dat dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist.
4.4
[persoon A] heeft niet gesteld dat er sprake is van een kennelijke misslag in het vonnis van 17 mei 2023 of dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die zich na dat vonnis hebben voorgedaan.
4.5
De beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad is in het vonnis van 17 mei 2023 niet gemotiveerd, zodat een belangenafweging moet worden gemaakt.
4.6
Op grond van de over en weer aangevoerde omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat het belang van [persoon B] bij tenuitvoerlegging van het vonnis voor wat de ontruiming van het gehuurde betreft niet in redelijke verhouding staat tot het zwaarwegende belang van [persoon A] bij behoud van de bestaande toestand totdat in de verzetprocedure is beslist.
4.7
[persoon A] heeft gesteld dat zij huurbetalingen heeft opgeschort omdat [persoon B]
– ondanks herhaalde meldingen en klachten – heeft nagelaten de gebreken in de woning te herstellen. Vooropgesteld wordt dat wanneer er sprake is van gebreken in het gehuurde huurder dit tijdig bij verhuurder moet melden en dat bij opschorting van de huurbetalingen zij dit duidelijk aan haar verhuurder moet mededelen, waarbij op dit moment in het midden kan blijven of er reden was voor opschorting van de volledige huur of slechts een gedeelte daarvan. Uit de overgelegde stukken en beeldmateriaal, en de toelichting daarop tijdens de mondelinge behandeling, volgt voldoende duidelijk dat er sprake is van diverse gebreken in het gehuurde.
4.8
Voorts heeft [persoon A] vooropgesteld dat zij de volledige achterstand inmiddels betaald heeft. Zij heeft er belang bij om in het gehuurde te kunnen blijven wonen. Zij is een alleenstaande moeder met twee minderjarige kinderen en een kind van 21 jaar. De kinderen hebben een groot belang bij het gebruik van de woning als thuisbasis, mede gelet op hun school en/of sociale omgeving. Tegenover het belang van [persoon A] staat slechts het financiële belang van [persoon B] .
4.9
De belangen van [persoon A] wegen zwaarder dan de belangen van [persoon B] . Dit betekent dat de verdere tenuitvoerlegging van het vonnis voor wat de ontruiming van het gehuurde betreft zal worden geschorst totdat in de verzetprocedure zal zijn beslist, onder de voorwaarden dat:
[persoon A] , voor zover dat nog niet gedaan is, binnen één week na heden de verzetprocedure aanhangig maakt en
dat [persoon A] uiterlijk op maandag 10 juli 2023 de huur over de maand juli 2023 aan [persoon B] betaalt en hangende de verzetprocedure de lopende huurtermijnen tijdig uiterlijk op de eerste van de maand betaalt.
4.1
Nu de verdere tenuitvoerlegging van de ontruiming van het gehuurde wordt geschorst en [persoon B] op de zitting heeft aangegeven dat zij ervoor zal zorgen dat zij vandaag [persoon A] het woongenot van het gehuurde weer zal verschaffen, alsmede de inboedel zal terugplaatsen, heeft [persoon A] thans geen belang bij de gevorderde dwangsom. Dit onderdeel van de vordering wordt afgewezen.
4.11
Van [persoon A] wordt verwacht dat zij de inboedel die door haar dan wel haar familie is verplaatst, zelf terug zal plaatsen in het gehuurde.
4.12
Voor zover er een nieuw slot in het gehuurde is geplaatst, wordt van [persoon B] verwacht dat hij de daarbij behorende sleutels per ommegaande aan [persoon A] overhandigt.
4.13
[persoon B] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). Nu [persoon A] procedeert op basis van een toevoeging blijven de verschotten beperkt tot het verschuldigde griffierecht. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [persoon A] tot vandaag vast op € 86,00 aan griffierecht en € 529,00 aan salaris voor de gemachtigde. Dit is totaal € 615,00. Voor kosten die [persoon A] maakt na deze uitspraak moet [persoon B] een bedrag betalen van € 132,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
4.14
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5.De beslissing

De kantonrechter:
rechtdoende in kort geding:
5.1
verbiedt [persoon B] het vonnis van 17 mei 2023 door de kantonrechter uitgesproken verder ten uitvoer te leggen in afwachting van de uitkomst van het verzet, onder de voorwaarden dat [persoon A] , voor zover dat nog niet gedaan is, binnen één week na heden de verzetprocedure aanhangig maakt en dat [persoon A] uiterlijk op maandag 10 juli 2023 de huur over de maand juli 2023 aan [persoon B] betaalt en hangende de verzetprocedure de lopende huurtermijnen tijdig uiterlijk op de eerste van de maand betaalt.
5.2
veroordeelt [persoon B] om [persoon A] vandaag weer het woongenot te verschaffen van het gehuurde, alsmede de inboedel van [persoon A] terug te plaatsen in het gehuurde en voor zover nodig de sleutels van een (eventueel) nieuw slot op het gehuurde aan [persoon A] te overhandigen;
5.3
veroordeelt [persoon B] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [persoon A] vastgesteld op € 615,00, van welke bedrag rechtstreeks aan die gemachtigde dient te worden voldaan;
5.4
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin, kantonrechter en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2023.
821