In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen de vader en de moeder van een minderjarige. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.E. Hoogenraad, verzocht de rechtbank om de moeder te veroordelen tot het overmaken van een bedrag van € 5.066,01, dat uit de nalatenschap van [naam 3] was ontvangen, op een rekening met een BEM-clausule ten name van hun minderjarige kind, [naam minderjarige]. Dit bedrag had de moeder, ondanks eerdere verzoeken en herinneringen van de rechtbank, niet overgemaakt.
De mondelinge behandeling vond plaats op 1 mei 2023, waarbij zowel de moeder als de vader aanwezig waren. De moeder toonde een bankafschrift aan, maar dit bleek geen BEM-rekening te zijn. De moeder voerde aan dat zij de beschikking van 10 december 2021, waarin de verplichting tot storting was vastgelegd, niet had ontvangen. De kantonrechter oordeelde echter dat, ongeacht de ontvangst van de beschikking, het aan de moeder was om tijdig hoger beroep in te stellen, wat zij niet had gedaan.
De kantonrechter concludeerde dat de redenen van de moeder om het geld niet op de BEM-rekening te storten niet legitiem waren. De moeder kreeg de kans om het bedrag voor 5 mei 2023 over te maken, maar heeft hier geen gevolg aan gegeven. De kantonrechter heeft het verzoek van de vader toegewezen en de moeder veroordeeld om het bedrag binnen vijf dagen over te maken, met de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De proceskosten werden gecompenseerd.