ECLI:NL:RBROT:2023:7836

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
2 september 2023
Zaaknummer
C/10/641419 / HA ZA 22-551
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C. Sikkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen in het kader van een overeenkomst van opdracht voor consultancy- en engineeringsdiensten met betrekking tot het Luchterduinen Cable Repair Project

In deze zaak vordert ECE Offshore B.V. betaling van openstaande facturen van N-Sea Offshore Wind B.V. en N-Sea Group B.V. in het kader van een overeenkomst van opdracht voor consultancy- en engineeringsdiensten met betrekking tot het Luchterduinen Cable Repair Project. De rechtbank Rotterdam heeft op 16 augustus 2023 uitspraak gedaan in deze zaak. ECE stelt dat zij werkzaamheden heeft verricht en dat N-Sea verplicht is om de facturen te betalen. N-Sea betwist de verschuldigdheid van de facturen en voert aan dat ECE niet heeft voldaan aan de contractuele verplichtingen, waaronder het niet overleggen van ondertekende urenstaten en het niet aantonen van deugdelijke uitvoering van de werkzaamheden. De rechtbank oordeelt dat N-Sea niet kan worden gevolgd in haar verweer en dat de facturen toewijsbaar zijn. De rechtbank wijst de vordering van ECE toe en veroordeelt N-Sea tot betaling van een bedrag van € 222.578,31, vermeerderd met contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten. De vorderingen tegen N-Sea Group worden afgewezen, omdat niet is aangetoond dat deze vennootschap aansprakelijk is voor de verplichtingen van N-Sea. De proceskosten worden toegewezen aan ECE.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/641419 / HA ZA 22-551
Vonnis van 16 augustus 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ECE OFFSHORE B.V.,
gevestigd te Wateringen,
eiseres,
advocaat mr. M. Straus te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
N-SEA OFFSHORE WIND B.V.,
gevestigd te Schouwen-Duiveland en kantoorhoudende te Dordrecht,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
N-SEA GROUP B.V.,
gevestigd te Schouwen-Duiveland en kantoorhoudende te Dordrecht,
gedaagden,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen worden hierna ECE en N-Sea c.s. genoemd. N-Sea c.s. worden afzonderlijk aangeduid met N-Sea en N-Sea Group.
1. De procedure
1.1. Het dossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 20 juni 2022 tevens incidentele vordering ex artikel 223 Rv, met producties 1 tot en met 28;
  • de door ECE overgelegde beslagstukken (ter aanvulling van productie 13 bij dagvaarding);
  • de conclusie van antwoord in het incident ex artikel 223 Rv, met producties 1 tot en met 10;
  • de akte uitlating producties van ECE, met productie 29;
  • het vonnis in het incident ex artikel 223 Rv van 18 januari 2023;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 18;
  • de bij B3-formulier van 12 mei 2023 door ECE overgelegde producties 29 tot en met 40;
  • de ter zitting door beide partijen overgelegde spreekaantekeningen.
1.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 mei 2023.
2. De feiten
2.1. ECE en N-Sea houden zich onder meer bezig met – kort gezegd – offshore dienstverlening.
2.2. N-Sea Group is de enig bestuurder en aandeelhouder van N-Sea.
2.3. In de zomer van 2021 heeft Clusius C.V. – in samenwerking met Eneco – een aanbesteding uitgeschreven voor de reparatie van een elektriciteitskabel op zee, te weten het Luchterduinen Cable Repair Project (hierna: het project). Het project is gegund aan UXO Control B.V. (hierna: UXO). Het project is door UXO in onderaanneming uitbesteed aan N-Sea.
2.4. N-Sea heeft een deel van de werkzaamheden binnen het project uitbesteed aan ECE. ECE en N-Sea hebben daartoe een overeenkomst gesloten, die op of omstreeks 16 augustus 2021 schriftelijk is vastgelegd in het document met de naam “N-Sea Standard Conditions for Short Form Subcontract for Services” en “Appendix 1” (hierna: de overeenkomst). In de overeenkomst staat onder meer het volgende:
“(…) 7.1. For satisfactory performance of the Services the Subcontractor shall be paid the
applicable rates specified in Annex 3. (…)
10.1. When the Subcontractor considers that the whole of the work has been completed and
has satisfactorily passed any final test that may be prescribed in the Subcontract, the
Subcontractor shall so notify the Contractor and request written confirmation thereof. (…)”
2.5. Annex 1 tot en met 5 (hierna bijlagen genoemd) maken deel uit van de overeenkomst. In bijlage 2 onder 2 is de “Scope of Work” als volgt omschreven:

2. Scope of Work
For the Luchterduinen Cable Repair Project, Subcontractor will provide project preparations, engineering and operations, comprising of hence not limited to:
• Collect all relevant data from Employer
• Engineering kick off meetings
• Site visit
• Interface meeting
• Preparation Project Execution Manuals
Note: reference is made to the Annex III — Scope of work to the main contract (POW Luchterduinen repair rev3.pdf, dated 21/07/2021)
Cable Installation Analysis using OrcaFlex will be performed, including hence not limited to:
• First-end pull-in analysis at OHVS
• Cable lay analysis
• Second-end pull-in analysis EL21 using a pre-installed CPS”
2.6. In bijlage 3 zijn de tarieven en de wijze van factureren als volgt omschreven:
“(…)
1. Personnel Rates
Function
Rate
Unit
Sr. Project Engineer
EUR 90
Hour
Jr. Project Engineer
EUR 75
Hour
Lead Engineer
EUR 120
Hour
Operations Director
EUR 120
Hour
Sr. Structural Engineer
EUR 92,50
Hour
Provisional sum based on scope of work and above
personnel, prior start of Project
Update of procedures to account for CPS
replacement
In the event of a difference between the provisional
sum and the actual sum of more than 10%, approval
from Contractor's Project Manager is required prior
invoice supported by timesheets.
EUR 75000
EUR 12000
Provisional Sum
Provisional Sum
Offshore personnel:
Sr. Field Engineer
EUR 1000
Day

2..2. One-off Rates

Description
Rate
Unit
OrcaFlex cable installation analysis
22,000
Lump Sum
OrcaFlex CPS pre-installation analysis
9,600
Lump Sum
Description
Rate
Unit
Variations, additional works, procurement items
(supported by documentation)
Cost + 10%
Reimbursable

3..3. Travel Costs

Shall be reimbursed against documental cost plus 10%.

4..Invoicing30 days payment terms from date of receipt of invoice, all supporting documentation shall

be provided with the Invoice, including a signed timesheet detailing the activites and tasks completed.”
2.7.
N-Sea heeft de volgende purchase orders verstrekt aan ECE:
Nummer
Datum
Bedrag
Omschrijving
N2006597
16-08-2021
€ 78.000,00
Oasys Mobilisation in NL
Oasys rental
R2Sonic 2024 + Octans 3000 + SVS + SVP
OASYS Operator (2x)
On-site engineering support during Mobilisation (2 engineers)
OASYS Demobilisation in NL
N2006767
19-08-2021
€ 87.000,00
Project preparations, engineering & operations Provisional Sum
Update procedures CPS replacement Provisional Sum
N2006775
02-09-2021
€ 31.600,00
Orcaflex cable installation analysis
Orcaflex CPS pre-installation analysis
2.8.
Bij de purchase orders zijn de algemene voorwaarden van N-Sea gevoegd. Daarin staat, voor zover thans van belang, het volgende:
“(…) 6.1 The Charges for the Services shall be set out in the Order, and shall be the full and exclusive remuneration of the Supplier in respect of the performance of the Services. Unless otherwise agreed in writing by N-Sea and/or UXOcontrol, the Charges shall include every cost and expense of the Supplier directly or indirectly incurred in connection with the performance of the Services.
6.2
The Supplier shall invoice N-Sea and/or UXOcontrol on completion of the Services. Each invoice shall include such supporting information required by N-Sea and/or UXOcontrol to verify the accuracy of the invoice, including the relevant purchase order number. (…)”
2.9.
Op 3 september 2021 heeft N-Sea een e-mail aan ECE gestuurd met als onderwerp:
“Oasys system MBES not working and or bad data based on CR onboard - need response and info”. In de e-mail staat het volgende:
“(…) please provide information and a response on this to N-SEA
Have been advised by OCM and offshore team that the system was not able to be used for
TDM and now the client rejects the data for the survey (…)”
2.10.
ECE heeft op 3 september 2021 als volgt gereageerd op de hiervoor weergegeven e-mail:
“(…) It looks like the multibeam is damaged. Stema Systems (supplier of the multibeam) and our guys onshore + offshore are working on it. I'll advise once we have a clear overview what the status of the multibeam is. (…)”
2.11.
ECE heeft de volgende facturen aan N-Sea gestuurd:
Nummer
Datum
Nog openstaand bedrag
2021165
25-08-2021
€ 23.212,45
2021168
02-09-2021
€ 51.102,06
2021175
24-09-2021
€ 20.534,52
2021190
03-12-2021
€ 4.201,08
Totaal € 99.050,11
2.12.
ECE Offshore Equipment B.V., een zustervennootschap van ECE (hierna: ECE Equipment), heeft de volgende facturen aan N-Sea gestuurd:
Nummer
Datum
Nog openstaand bedrag
2021020
27-08-2021
€ 63.343,50
2021021
31-08-2021
€ 62.678,00
2021026
21-09-2021
€ 55.841,50
2021031
04-11-2021
€ 3.626,25
Totaal € 185.489,25*
*in de dagvaarding abusievelijk opgeteld tot € 185.488,75
2.13.
Op 24 mei 2022, 20 juni 2022 en 21 juni 2022 heeft ECE conservatoir beslag laten leggen op de bankrekeningen van N-Sea alsmede op de aandelen die N-Sea Group houdt in N-Sea.
2.14.
Bij brief van 27 februari 2023 heeft N-Sea onder meer het volgende geschreven aan ECE:
“(…) Tussen ECE Offshore B.V. (hierna: ECE) en N-Sea Offshore Wind B.V. (hierna: N-Sea) bestaat al geruime tijd een discussie over de uitvoering van de voorbereidende en engineeringwerkzaamheden onder de (onderaanneming-)overeenkomst inzake het "Luchterduinen Cable Repair Project' (hierna: Overeenkomst).
ECE meent dat zij ter zake van voorbereidende en engineeringwerkzaamheden (nog) een bedrag van EUR 99.050,11 te vorderen heeft en vordert thans in rechte betaling van dit bedrag. N-Sea betwist dat ECE een vordering heeft, kort gezegd omdat zij – in strijd met de Overeenkomst – geen ondertekende urenstaten heeft overgelegd en derhalve niet heeft aangetoond dat zij (de overeengekomen) voorbereidende- en engineeringwerkzaamheden heeft verricht. Overigens meent N-Sea dat ECE de (overeengekomen) werkzaamheden niet (deugdelijk) heeft afgerond en dat er geen sprake was van ‘satisfactory performance of the Services’. N-Sea meent dan ook dat ECE geen aanspraak heeft op betaling onder de Overeenkomst, althans dat zij tekort is geschoten in de nakoming van de Overeenkomst.
N-Sea heeft ECE na ontvangst van de facturen in de gelegenheid gesteld de in rekening gebrachte uren alsnog aan te tonen, maar er blijken geen ondertekende urenstaten aanwezig te zijn. Bovendien kan ECE de (overeengekomen) voorbereidende- en engineeringwerkzaamheden thans niet meer (deugdelijk) afronden omdat het project is afgerond.
Nu er geen urenstaten aanwezig zijn en de werkzaamheden niet (deugdelijk) zijn afgerond, is nakoming blijvend onmogelijk geworden. Voorzover mocht blijken dat N-Sea een betalingsverplichting heeft (hetgeen zij betwist), ontbindt N-Sea hierbij per direct de Overeenkomst voor zover het de voorbereidende- en engineeringwerkzaamheden betreft.
Omdat de voorbereidende en engineeringwerkzaamheden niet (deugdelijk) zijn afgerond, hebben eventueel verrichte voorbereidende- en engineeringwerkzaamheden voor haar geen enkele waarde gehad. N-Sea betwist dan ook dat er als gevolg van de ontbinding voor haar ongedaanmakingsverbintenissen ontstaan, althans dat een eventuele ongedaanmakingsverbintenis groter is dan het bedrag van EUR 25.000,- dat ECE als gevolg van de ontbinding aan haar moet terugbetalen (die verbintenissen kunnen dan met elkaar verrekend worden). Voor zover er onverhoopt op N-Sea toch een ongedaanmakingsverbintenis mocht rusten van meer dan EUR 25.000,-, doet N-Sea ter zake van deze schuld een beroep op verrekening met haar vordering op ECE ter zake van factuur 30020220003, althans met de door haar geleden schade omdat zij nog vele engineeringwerkzaamheden heeft moeten verrichten om zelf voor de benodigde oplossingen te zoeken, inclusief voor een alternatieve oplossing voor het niet-functionerende OASYS-systeem. (…)”
2.15.
In een afzonderlijke brief van 27 februari 2023 heeft N-Sea onder meer het volgende geschreven aan ECE:
“(…) Zoals u bekend zijn wij van mening dat ECE Offshore Equipment B.V. (hierna: ECE Offshore) geen aanspraak heeft op betaling, althans dat zij tekort is geschoten in de nakoming van de opdracht ter zake van het OASYS-systeem (hierna: Overeenkomst).
Tijdens de offshore werkzaamheden bleek de multibeam van het OASYS-systeem kapot te zijn waardoor ECE Offshore met het OASYS-systeem geen touch down monitoring data kon leveren en het OASYS-systeem niet kon worden gebruikt (en ook niet is gebruikt) voor het detecteren van de kabel, dit terwijl het OASYS-systeem juist daarvoor was bedoeld. De multibeam kon niet gerepareerd worden omdat ECE Offshore, althans ECE, hiervoor geen reserveonderdelen bij zich had aan boord van het schip. Dat terwijl artikel 3.3 sub d van de N-Sea & UXO Control General Terms and Conditions uitdrukkelijk bepaalt dat de leverancier gehouden is ‘[to] provide all equipment, tools and vehicles and such other items as are required to provide the Services.’ Omdat nakoming blijvend (althans tenminste tijdelijk) onmogelijk was (de kabel kon immers alleen op het moment dat het schip op zee was gedetecteerd worden omdat anders de kabel niet vervangen kon worden), heeft N-Sea aan boord van het schip een alternatieve oplossing moeten zoeken om de kabel te detecteren.
Ondanks het feit dat is erkend dat de multibeam kapot was en duidelijk was dat deze niet gerepareerd kon worden omdat er geen reserveonderdelen aan boord waren, heeft ECE Offshore zich op het standpunt gesteld dat het OASYS-systeem slechts één dag niet heeft gefunctioneerd en blijft zij, althans ECE, aandringen op betaling van de facturen. Wij hebben hierover uitvoerig met elkaar gecorrespondeerd en gesproken maar dit heeft niet geresulteerd in een oplossing. Voorzover mocht blijken dat N-Sea een betalingsverplichting heeft (hetgeen zij betwist), ontbindt N-Sea hierbij per direct de Overeenkomst.
Nu het OASYS-systeem en alle daarbij behorende diensten geen enkele waarde hebben gehad, betwist N-Sea uitdrukkelijk dat er als gevolg van de ontbinding ongedaanmakingsverbintenissen ontstaan. (…)”
3. Het geschil
3.1.
ECE vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
N-Sea te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 284.538,86 ten titel van nakoming van de verplichting tot betaling van de facturen van ECE, dan wel ten titel van toerekenbare tekortkoming in de nakoming van haar verplichting tot betaling van de facturen van ECE, te vermeerderen met de wettelijke rente dan wel contractuele rente;
N-Sea Group wegens overtreding van haar taken als bestuurder van N-Sea op basis van artikel 6:162 BW aansprakelijk te houden voor de toerekenbare niet nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst door N-Sea en te gebieden dat zij dient in te staan voor de betaling van de facturen en deze zal dragen alsof het haar eigen schuld aan ECE is, te vermeerderen met de wettelijke rente dan wel contractuele rente;
N-Sea c.s. hoofdelijk te veroordelen in de door ECE gemaakte buitengerechtelijke kosten.
3.2.
N-Sea c.s. voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van ECE in haar vorderingen, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van ECE, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
De zaak tegen N-Sea
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat ECE in opdracht van N-Sea consultancy- (projectvoorbereiding/analyse) en engineeringdiensten heeft verleend. ECE grondt haar vordering op nakoming van de voor N-Sea uit de overeenkomst voortvloeiende betalingsverplichting. In de zaak tegen N-Sea wordt beoordeeld of N-Sea gehouden is de hiervoor onder 2.11 en 2.12 weergegeven facturen aan ECE te voldoen. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de volgende drie onderwerpen, die hierna afzonderlijk worden besproken:
de verschuldigdheid van de gefactureerde voorbereidende en engineeringswerkzaamheden;
de verschuldigdheid van de gefactureerde materialen;
de verschuldigdheid van de facturen die betrekking hebben op het OASYS-systeem.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat de overeenkomst kwalificeert als een overeenkomst van opdracht. Wat tussen partijen is overeengekomen blijkt uit de schriftelijke vastlegging van de overeenkomst (zie onder 2.4), de bijlagen 1 tot en met 5 (zie onder 2.5 en 2.6) en de door N-Sea aan ECE verstrekte purchase orders en de daarbij behorende algemene voorwaarden (zie onder 2.7 en 2.8).
Ad a) procesvoorbereiding en engineering
4.3.
ECE heeft voorbereidende en engineeringswerkzaamheden in rekening gebracht bij de facturen 2021165 (€ 23.212,45), 2021168 (€ 51.102,06) en 2021190 (€ 3.339,60). N-Sea betwist de verschuldigdheid van deze facturen en voert daartoe aan dat:
ECE geen ondertekende urenstaten heeft overgelegd (zoals bedoeld in artikel 4 van bijlage 3);
ECE niet heeft aangetoond dat de werkzaamheden (deugdelijk) zijn afgerond (zoals bedoeld in artikel 10.1 van de overeenkomst);
geen sprake is van “satisfactory performance of the Services” (zoals bedoeld in artikel 7.1 van de overeenkomst).
Conclusie moet volgens N-Sea zijn dat zij geen betalingsverplichting heeft. Subsidiair beroept zij zich op opschorting van haar betalingsverplichting en op ontbinding van de overeenkomst. Meer subsidiair beroept N-Sea zich op verrekening met haar vordering van € 31.761,01 op ECE.
4.4.
De verweren van N-Sea slagen niet. Haar beroep op verrekening slaagt wel. Daartoe wordt het volgende overwogen.
1)
Urenstaten
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat ECE op grond van artikel 4 van bijlage 3 ondertekende urenstaten aan N-Sea diende te verstrekken. ECE heeft in deze procedure urenstaten overgelegd. Volgens N-Sea voldoen deze staten niet aan de vereisten, omdat ze niet zijn ondertekend. Ook blijkt uit de urenstaten (en de daarbij gevoegde uitdraai uit de administratie van ECE) niet voldoende welke werkzaamheden zijn uitgevoerd. N-Sea heeft aangevoerd dat zij al tijdens de uitvoering van het project, op 29 juli 2021, om toezending van urenstaten heeft gevraagd. In een e-mail van N-Sea aan ECE van die datum staat onder meer: “Je hebt de uurtarieven niet opgestuurd en tijdslijsten met urenverantwoording”.
4.6.
Ter zitting heeft ECE aan de hand van een e-mail van 30 juli 2021 toegelicht dat op laatstgenoemde datum een overzicht van de tot dat moment gemaakte uren per engineer (in de vorm van een Excelbestand) aan N-Sea is toegestuurd. ECE heeft onbetwist gesteld dat daarop toen geen commentaar is gekomen. De rechtbank leidt daaruit af dat de betreffende wijze van urenverantwoording op dat moment akkoord was voor N-Sea. ECE heeft verder onbetwist gesteld dat de overeenkomst – waarin de bepaling over het verstrekken van ondertekende urenlijsten is opgenomen – pas is opgemaakt en ondertekend op het moment dat ECE een groot deel van haar werkzaamheden al had uitgevoerd. ECE heeft haar werkzaamheden vooral in juli en de eerste twee weken van augustus 2021 uitgevoerd en de overeenkomst is op of omstreeks 16 augustus 2021 ondertekend. ECE heeft verder onweersproken gesteld dat bij de schriftelijke vastlegging van de overeenkomst niet is gesproken over de voorwaarden zoals genoemd in artikel 4 van bijlage 3. Als de door ECE gehanteerde wijze van urenverantwoording voor N-Sea niet (langer) akkoord zou zijn geweest, had het voor de hand gelegen dat zij ECE expliciet had gewezen op het betreffende artikel en de daarin genoemde vereisten. Nu N-Sea dat niet heeft gedaan, kan zij zich in redelijkheid niet op het standpunt stellen dat de door ECE overgelegde urenstaten vanwege het niet ondertekend zijn daarvan niet voldoen aan de schriftelijk tussen partijen vastgelegde overeenkomst. Dat, zoals N-Sea heeft aangevoerd, ECE in een e-mail van 18 augustus 2021 heeft toegezegd dat bij de eerste facturen urenstaten zullen worden verstrekt maakt het voorgaande niet anders. Daaruit kan niet worden afgeleid dat ECE zich ervan bewust was of had moeten zijn dat N-Sea zich vanaf het moment van ondertekening van de overeenkomst – en anders dan voorheen – strikt aan de letter van de overeenkomst wilde houden door ondertekende en nader gespecificeerde urenlijsten te verlangen. Het verweer van N-Sea dat zij, omdat geen ondertekende urenstaten zijn overgelegd, niet kan controleren of ECE de op de facturen in rekening gebrachte uren daadwerkelijk heeft gemaakt en/of deze uren zijn besteed aan (de overeengekomen) voorbereidende en engineeringswerkzaamheden, kan dan ook niet slagen.
4.7.
Partijen twisten in dit kader ook over de vraag of ECE binnen het door haar afgegeven budget is gebleven. N-Sea heeft zich op het standpunt gesteld dat, omdat het (maximaal) begrote bedrag met meer dan 10% is overschreden, ECE voor facturering van het bedrag boven € 75.000,00 voorafgaande goedkeuring aan de projectmanager van N-Sea had moeten vragen, zoals vereist op grond van artikel 1 van bijlage 3. Tussen partijen is niet in geschil dat ECE bij de facturen 2021165, 2021168 en 2021190 voor de voorbereidende en engineerswerkzaamheden een bedrag van (afgerond) € 84.838,00 heeft gefactureerd en dat zij geen voorafgaande goedkeuring als hiervoor bedoeld heeft gevraagd. ECE heeft zich op het standpunt gesteld dat het budget niet is overschreden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat niet moet worden uitgegaan van een budget van € 75.000,00, maar van een bedrag van € 87.000,00, zoals vermeld in artikel 1 van bijlage 3 en in de purchase order met nummer N2006767. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ziet de rechtbank niet in dat en waarom dit standpunt van ECE niet juist zou (kunnen) zijn. Dat het budget met meer dan 10% is overschreden, kan dan ook niet worden vastgesteld. Ook in zoverre faalt het verweer van N-Sea dus.
2)
Deugdelijke afronding van de werkzaamheden
4.8.
Voor zover N-Sea heeft aangevoerd dat ECE niet heeft aangetoond dat de voorbereidende en engineerswerkzaamheden (deugdelijk) zijn afgerond, omdat N-Sea geen verklaring als bedoeld in artikel 10.1 heeft afgegeven, kan haar verweer evenmin slagen. Tussen partijen is op zichzelf niet in geschil dat het project in september 2021 is afgerond. ECE heeft niet betwist dat na afronding van haar werkzaamheden niet de route van artikel 10.1 van de overeenkomst is gevolgd (kort gezegd houdt die route in dat ECE moet melden dat haar werk is afgerond, waarna N-Sea dat schriftelijk zal bevestigen). Die enkele vaststelling rechtvaardigt echter niet de conclusie dat N-Sea geen betalingsverplichting jegens ECE heeft en evenmin dat N-Sea op goede gronden haar betalingsverplichting heeft opgeschort en de overeenkomst heeft ontbonden. Het niet voldoen aan deze contractuele bepaling heeft kennelijk niet aan afronding van het project in de weg gestaan. N-Sea heeft zich bovendien pas op artikel 10.1 beroepen toen tussen partijen een geschil over de betaling van de facturen bestond. Een en ander brengt mee dat de door N-Sea betoogde consequenties van niet-nakoming van deze bepaling niet redelijk en niet gerechtvaardigd zijn.
3)
“Satisfactory performance of the Services”
4.9.
N-Sea heeft in dit kader ten slotte aangevoerd dat ECE op grond van artikel 7.1 van de overeenkomst alleen recht heeft op vergoeding ingeval van “satisfactory performance of the Services”. Volgens N-Sea is daarvan geen sprake. Zij heeft aangevoerd dat ECE niet over de deskundigheid en expertise bleek te beschikken om het project uit te voeren, waardoor N-Sea continu moest ingrijpen en de engineeringwerkzaamheden zelf ter hand moest nemen. Als voorbeeld noemt N-Sea dat zij door ECE opgestelde stukken heeft moeten reviseren. Ook heeft zij aangevoerd dat ECE meerdere documenten te laat heeft opgeleverd.
4.10.
ECE heeft gemotiveerd betwist dat zij haar werkzaamheden niet naar tevredenheid van N-Sea zou hebben uitgevoerd. ECE heeft aangevoerd dat zij het engineerings- en projectvoorstel ter goedkeuring heeft voorgelegd aan N-Sea (en aan Eneco) en dat zij daarop geen opmerkingen hadden. Alle documenten, procedures en tekeningen zijn door N-Sea, Eneco en de verzekeringsmaatschappij beoordeeld en afgetekend en de werkzaamheden zijn succesvol afgerond. Dat N-Sea zelf werkzaamheden zou hebben verricht en om die reden ECE niet zou hoeven betalen, wordt door ECE betwist.
4.11.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door ECE had het op de weg van N-Sea gelegen om gemotiveerd te stellen en te onderbouwen op welke concrete punten ECE in gebreke is gebleven met een deugdelijke uitvoering van haar werkzaamheden. N-Sea heeft dat niet voldoende gedaan. Haar enkele verwijzing naar haar brieven aan ECE van 10 december 2021 en 24 december 2021 en naar de e-mail van Eneco aan N-Sea van 15 augustus 2021 is daartoe niet voldoende. Het is niet aan de rechtbank om uit die stukken af te leiden op welke concrete verwijten N-Sea doelt. N-Sea heeft ook niet nader toegelicht welke stukken zij zou hebben gereviseerd. Dat ECE documenten later heeft aangeleverd dan aanvankelijk gepland is op zichzelf niet door ECE betwist, maar die enkele omstandigheid kan het voorgaande niet anders maken. N-Sea heeft weliswaar aangevoerd dat het niet tijdig opleveren van documenten tot vertraging heeft geleid, maar ook die stelling heeft zij niet nader onderbouwd. Bij het voorgaande neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat niet is gesteld of gebleken dat – voor zover het de voorbereidende en engineeringswerkzaamheden betreft – door N-Sea tijdens de uitvoering van de werkzaamheden klachten zijn geuit.
Tussenconclusie
4.12.
Conclusie van het voorgaande is dat N-Sea niet kan worden gevolgd in haar stelling dat zij geen betalingsverplichting jegens ECE heeft met betrekking tot de voorbereidende en engineeringswerkzaamheden. Evenmin was er grond haar betalingsverplichting op te schorten en de overeenkomst te ontbinden. Het in dit kader gevorderde bedrag van € 77.654,11 is dan ook in beginsel toewijsbaar.
4.13.
Het beroep van N-Sea op verrekening met haar factuur van 14 februari 2022 ten bedrage van € 37.761,05 slaagt. N-Sea heeft aangevoerd dat deze factuur betrekking heeft op drie conferenties waaraan partijen gezamenlijk zouden participeren. De gedeeltelijke betwisting van die factuur door ECE is volgens N-Sea onterecht. N-Sea heeft aan de hand van e-mailcorrespondentie aangevoerd dat ECE zich pas op het laatste moment van twee conferenties heeft teruggetrokken, terwijl de kosten al waren gemaakt. ECE is daarom de volledige factuur verschuldigd, aldus N-Sea. ECE heeft deze stellingen van N-Sea onweersproken gelaten. Het beroep op verrekening van N-Sea wordt daarom als onbetwist gehonoreerd.
4.14.
Toegewezen wordt dan ook een bedrag van € 39.893,06 (€ 77.651,11 -/- € 37.761,05).
Ad b) materialen
4.15.
Bij de facturen 2021175 (€ 20.534,52) en 2021190 (€ 861,48) heeft ECE door haar ingekochte materialen in rekening gebracht. N-Sea heeft de verschuldigdheid van deze facturen betwist. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de inkoop van materialen buiten de “scope of work” als bedoeld in bijlage 2 van de overeenkomst valt en dat zij daarvoor ook geen purchase order heeft verstrekt of anderszins opdracht heeft gegeven.
4.16.
Met ECE is de rechtbank van oordeel dat het inkopen van materialen onderdeel uitmaakt van de overeenkomst tussen partijen. Dat inkoop niet is vermeld in bijlage 2 (de “scope of work”) acht de rechtbank, anders dan N-Sea, niet van doorslaggevend belang. Inkoop (“procurement”) is vermeld in bijlage 3 en ECE heeft in haar budget kosten voor materiaalaanschaf begroot. N-Sea heeft niet betwist dat ECE de gefactureerde materialen daadwerkelijk heeft ingekocht en heeft gebruikt ten behoeve van het project.
4.17.
Het in dit kader gevorderde bedrag van € 21.396,00, dat qua hoogte niet is betwist, is dan ook toewijsbaar.
Ad c) het OASYS-systeem
4.18.
De facturen 2021021 (€ 63.343,50), 2021021 (€ 62.678,00), 2021026 (€ 55.841,50) en 2021031 (€ 3.626,25) hebben betrekking op het OASYS-systeem (een systeem voor het monitoren van de (positie van de) elektriciteitskabel in zee). N-Sea betwist de verschuldigdheid van deze facturen en voert daartoe aan dat:
geen sprake is van een rechtsgeldige cessie van de vorderingen van ECE Equipment aan ECE;
het OASYS-systeem niet deugdelijk heeft gefunctioneerd, waardoor geen sprake is van “completion of the services” als bedoeld in artikel 6.2 van de algemene voorwaarden en waardoor de overeenkomst op goede gronden is ontbonden;
de facturen ook qua hoogte niet juist zijn.
Conclusie moet volgens N-Sea zijn dat zij geen betalingsverplichting heeft. Subsidiair beroept zij zich op opschorting van haar betalingsverplichting en op ontbinding van de overeenkomst.
4.19.
Ook deze verweren van N-Sea slagen niet. De rechtbank licht dat als volgt toe.
1)
Cessie
4.20.
Nadat N-Sea heeft betwist dat ECE vorderingen van haar zustervennootschap ECE Equipment overgedragen heeft gekregen, heeft ECE voorafgaand aan de mondelinge behandeling een akte van cessie van 21 april 2022 overgelegd. N-Sea heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat zij zich niet aan de indruk kan onttrekken dat deze akte is geantedateerd, omdat zij de cessie al in een eerder stadium van de procedure heeft betwist en de akte toen niet direct is overgelegd. ECE heeft betwist dat sprake is van antedateren en aangevoerd dat de akte van cessie deel uitmaakt van de beslagstukken, die vóór dagvaarding aan N-Sea zijn betekend. N-Sea betwist weliswaar dat de akte van cessie bij de beslagstukken zat, maar wat daarvan ook zij: de rechtbank ziet in het voorgaande geen aanleiding om te twijfelen aan de authenticiteit van de akte van cessie. Aan het eerste vereiste van artikel 3:94 BW – een akte van cessie – is dan ook voldaan.
4.21.
Het tweede vereiste van artikel 3:94 BW is de mededeling van de cessie aan de schuldenaar. N-Sea heeft betwist dat de cessie aan haar is medegedeeld. Ook in zoverre speelt de discussie tussen partijen of de akte van cessie deel uitmaakte van de aan N-Sea betekende beslagstukken. De rechtbank gaat daar ook in dit kader niet nader op in, omdat de dagvaarding, die op 20 juni 2022 aan N-Sea is betekend, als een mededeling van de cessie kan worden gezien. Daarin staat dat de vordering van ECE Equipment is overgedragen aan ECE, zodat voldaan is aan het mededelingsvereiste voor een rechtsgeldige levering. Dat de mededeling gelijktijdig met de dagvaarding plaatsvindt, betekent niet dat de mededeling daardoor te laat is. Voor het tijdstip van de mededeling gelden geen regels.
4.22.
Nu aan beide vereisten van artikel 3:94 BW is voldaan, is sprake van een rechtsgeldige cessie.
2)
Functioneren van het OASYS-systeem
4.23.
ECE heeft niet betwist dat het OASYS-systeem één dag niet heeft gefunctioneerd. Op die dag deed de multibeam het niet, waardoor het OASYS-systeem niet kon worden gebruikt voor het detecteren van de kabel (het leveren van “touch down monitoring” van de nieuw te leggen kabel). Ter zitting heeft ECE erkend dat het probleem zich voordeed op het “moment suprême”, namelijk op de dag dat de nieuwe elektriciteitskabel werd gelegd. N-Sea heeft aangevoerd dat zij daarom niets aan het OASYS-systeem heeft gehad. De “Services”, te weten het detecteren van de kabel met behulp van het OASYS-systeem, zijn in de visie van N-Sea dan ook niet afgerond. ECE heeft dat betwist en aangevoerd dat het OASYS-systeem alle andere dagen deugdelijk heeft gefunctioneerd en relevante data beschikbaar heeft gesteld. N-Sea heeft die stelling van ECE weer betwist. Wat er van die verdere discussie ook zij: vast staat dat het OASYS-systeem op 3 september 2021 niet deugdelijk heeft gefunctioneerd.
4.24.
Op 3 september 2021 heeft de hiervoor onder 2.9 en 2.10 geciteerde mailwisseling tussen N-Sea en ECE plaatsgevonden over het niet functioneren van (de multibeam van) het OASYS-systeem. Wat er na die mailwisseling is gebeurd, is niet duidelijk. Volgens ECE heeft de aanwezige ROV (Remotely Operated Vehicle), die sowieso nodig was bij de uitvoering van het project, de tijdelijke afwezigheid van data van OASYS opgevangen. Volgens N-Sea was het niet zo simpel. Zij heeft aangevoerd dat zij werd genoodzaakt om aan boord van het schip een alternatieve manier te bedenken om de kabel toch te kunnen detecteren, hierover met Eneco in overleg te treden en, na akkoord van Eneco, nieuwe procedures hiervoor op te stellen en uit te voeren. N-Sea heeft aangevoerd dat dit haar veel manuren kostte en dat het project daardoor bovendien werd vertraagd.
4.25.
Kort voordat het probleem met het OASYS-systeem zich voordeed, had N-Sea met betrekking tot dat systeem al twee facturen ontvangen van ECE Equipment (de factuur van € 63.343,50 op 27 augustus 2021 en de factuur van € 62.678,00 op 31 augustus 2021). Dat N-Sea na de mailwisseling op 3 september 2021 (juridische) consequenties heeft verbonden aan het niet functioneren van het systeem, is niet gesteld en ook niet gebleken. Pas in december 2021 zijn partijen gaan corresponderen over de verschuldigdheid van de facturen van ECE door N-Sea. Op dat moment was de betalingstermijn van de facturen – 30 dagen na ontvangst van de factuur – al (geruime tijd) verstreken en verkeerde N-Sea dus op grond van artikel 6:83 sub a BW in verzuim.
4.26.
Dat ECE op dat moment zelf al in verzuim verkeerde in verband met het niet deugdelijk functioneren van het OASYS-systeem kan, anders dan N-Sea heeft betoogd, niet worden aangenomen. ECE is niet door N-Sea in gebreke gesteld. Volgens N-Sea was dat ook niet nodig, omdat nakoming door ECE blijvend onmogelijk was. Op het “moment suprême” functioneerde het OASYS-systeem immers niet en dat gebrek kon achteraf niet meer worden hersteld. Daar staat tegenover dat ECE heeft gesteld dat de problemen zijn opgelost door de ROV, die al aan boord was. Gelet daarop had het op de weg van N-Sea gelegen om nader te stellen en te onderbouwen dat het niet deugdelijk functioneren van het OASYS-systeem op 3 september 2021 heeft geleid tot de situatie dat nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst door ECE blijvend onmogelijk is geworden. N-Sea heeft dat niet (voldoende) gedaan. Zij heeft ook niet uitgewerkt en onderbouwd welke alternatieve route zou zijn bedacht en welke kosten daarmee gemoeid zouden zijn.
4.27.
Het voorgaande brengt mee dat N-Sea geen beroep toekomt op opschorting en evenmin op ontbinding. Haar verweer kan dus ook in zoverre niet slagen.
3)
Hoogte van de facturen
4.28.
Bij dagvaarding heeft ECE aangegeven dat zij, omdat het OASYS-systeem één dag niet de gewenste kwaliteit heeft geleverd, bereid is om een dag huur van het systeem niet in rekening te brengen. Ter zitting heeft ECE toegelicht dat, als N-Sea direct een klacht had ingediend, de huur vanaf dat moment (gedurende in totaal zeven dagen) in mindering had kunnen worden gebracht (op factuur 2021026). In dit vonnis is vastgesteld dat het OASYS-systeem vanaf 3 september 2021 niet meer gefunctioneerd heeft en dat N-Sea daarvan direct, op 3 september 2021, melding heeft gemaakt. De rechtbank begrijpt het standpunt van ECE op die manier, dat zij haar vordering in die situatie, voor zover het de in rekening gebrachte huur voor het OASYS-systeem vanaf 3 september 2021 betreft, niet langer handhaaft. Op factuur 2021026 dient daarom de in rekening gebrachte huur over de periode van 3 tot en met 12 september 2021 (à € 2.000,00 per dag) in mindering te strekken. Dat komt neer op een bedrag van € 20.000,00 exclusief btw / € 24.200,00 inclusief btw. De rechtbank gaat ervan uit dat de ter zitting door ECE genoemde zeven dagen op een misverstand berusten; het betreft immers een periode van tien dagen.
4.29.
Voor zover N-Sea heeft aangevoerd dat ECE wat betreft het OASYS-systeem slechts opdracht heeft gekregen voor een bedrag van € 78.000,00 exclusief btw / € 94.380,00 inclusief btw en dat het meerdere om die reden niet toewijsbaar is, kan haar verweer niet slagen. Voornoemd budget is gebaseerd op een periode van twintig dagen. Niet in geschil is dat het project is vertraagd en dat de overschrijding van de begroting voortvloeit uit die vertraging. ECE heeft zich op het standpunt gesteld dat die vertraging niet aan haar, maar aan Eneco te wijten was en dat de extra kosten ook door Eneco zijn vergoed. Volgens ECE was voor het gehele project een bedrag van € 3.696.658,00 begroot en heeft N-Sea uiteindelijk een bedrag van zes miljoen euro aan Eneco kunnen factureren. N-Sea heeft het voorgaande onvoldoende gemotiveerd betwist. Ter zitting heeft zij weliswaar aangevoerd dat zij haar kosten niet één op één kon doorberekenen aan Eneco, maar die enkele stelling is niet overtuigend. N-Sea heeft kennelijk geaccepteerd dat het project vertraging opliep en kan die vertraging nu niet aan ECE tegenwerpen.
4.30.
Ten slotte heeft N-Sea aangevoerd dat de kosten voor vliegtickets, hotels en overige uitgaven, die door ECE in rekening zijn gebracht bij factuur 2023031, op grond van artikel 6.1 van de algemene voorwaarden verdisconteerd zijn in het in purchase order N2006597 genoemde bedrag. Deze kosten mochten daarom niet afzonderlijk worden gefactureerd, aldus N-Sea. Met ECE is de rechtbank van oordeel dat in artikel 3 van bijlage 3 een regeling voor vergoeding van reiskosten is opgenomen. Reeds daarom faalt dit verweer van N-Sea.
Tussenconclusie
4.31.
De facturen inzake het OASYS-systeem zijn dus toewijsbaar tot een bedrag van € 161.289,25 (€ 185.489,25 -/- € 24.200,00).
De zaak tegen N-Sea Group
4.32.
ECE grondt haar vordering jegens N-Sea Group op bestuurdersaansprakelijkheid en onrechtmatig handelen van N-Sea Group als moedervennootschap. Beoordeeld moet worden of N-Sea Group als bestuurder respectievelijk aandeelhouder van N-Sea aansprakelijk is. De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen tegen N-Sea Group moeten worden afgewezen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Bestuurdersaansprakelijkheid
4.33.
Volgens vaste rechtspraak kan de bestuurder van een vennootschap aansprakelijk zijn jegens benadeelde schuldeisers van die vennootschap als de bestuurder van deze benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een persoonlijk ernstig verwijt is in beginsel sprake indien:
de bestuurder bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijs moest begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de daardoor ontstane schade. Met andere woorden, de bestuurder is in beginsel aansprakelijk als hij tegen beter weten in verbintenissen aangaat namens de vennootschap (hierna ook: de eerste situatie);
indien de bestuurder wist of redelijkerwijs moest begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Met andere woorden, de bestuurder is in beginsel aansprakelijk als sprake is van, kort gezegd, frustratie van betaling en verhaal (hierna ook: de tweede situatie).
De eerste situatie
4.34.
ECE heeft aangevoerd dat N-Sea ten tijde van het aangaan van de overeenkomst liquiditeitsproblemen had. N-Sea Group was daarvan op de hoogte. Naar eigen zeggen van N-Sea Group was eerst sprake van een “cashflow issue” en vervolgens van “lijken in de kast”. N-Sea Group wist dus dat N-Sea over onvoldoende middelen beschikte om ECE te kunnen betalen, aldus ECE.
4.35.
Met N-Sea Group is de rechtbank van oordeel dat ECE onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat N-Sea Group tegen beter weten in verbintenissen is aangegaan namens N-Sea. N-Sea Group heeft uitdrukkelijk betwist dat N-Sea niet in staat was en/of is om de facturen van ECE te voldoen. Zij heeft aangevoerd dat N-Sea over voldoende middelen beschikt(e) om de facturen te voldoen. De facturen zijn niet voldaan, omdat N-Sea (Group) van oordeel was daartoe niet gehouden te zijn. Er is dus geen sprake van de situatie dat N-Sea haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor daaruit voortvloeiende schade, aldus N-Sea Group. Gelet op dat verweer had het op de weg van ECE gelegen om de verwijten die zij N-Sea Group maakt nader te onderbouwen. ECE heeft dat niet gedaan. Haar enkele stelling dat zij het risico loopt dat N-Sea geen verhaal biedt is in dat kader niet voldoende.
De tweede situatie
4.36.
ECE heeft verder aangevoerd dat N-Sea Group haar taak – ervoor zorgen dat N-Sea haar verplichtingen nakomt – heeft veronachtzaamd. Volgens ECE is sprake van betalingsonwil en is het aan N-Sea Group te wijten dat N-Sea haar betalingsverplichtingen jegens ECE niet is nagekomen. Meer concreet heeft ECE het volgende aangevoerd:
  • N-Sea is volledig door Eneco betaald voor het uitvoeren van het project, maar heeft die opbrengsten niet gebruikt om aan haar verplichtingen jegens ECE te voldoen. N-Sea Group wist/behoorde te weten dat een deel van de door Eneco betaalde vergoeding voor ECE bestemd was. Bovendien: zonder ECE had N-Sea het project niet gegund gekregen;
  • N-Sea Group heeft meerdere betalingstoezeggingen gedaan, die niet zijn nagekomen;
  • N-Sea is andere verplichtingen aangegaan, zoals het charteren van schepen vanaf januari 2022 voor een ander project (waarmee een bedrag van € 80.000,00 tot € 100.000,00 per week gemoeid is), terwijl die schepen pas na de winter inzetbaar zijn.
4.37.
Met het voorgaande heeft ECE onvoldoende onderbouwd gesteld dat sprake is van frustratie van betaling en verhaal. Dat N-Sea Group zich op het standpunt stelde dat zij niet gehouden was de facturen van ECE te voldoen betekent niet dat haar een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Dat N-Sea wel door Eneco is betaald en dat zij nieuwe verplichtingen is aangegaan maakt dat niet anders. Ook in zoverre heeft te gelden dat, gelet op de betwisting daarvan door N-Sea Group, niet vast is komen te staan dat N-Sea onvoldoende middelen zou hebben om ECE te voldoen. Of bevoegde betalingstoezeggingen zijn gedaan is tussen partijen in geschil. Wat daar ook van zij: ook als bevoegde betalingstoezeggingen zijn gedaan, die vervolgens niet zijn nagekomen, is dat enkele feit – gelet op de hoge drempel – in de gegeven omstandigheden niet voldoende om bestuurdersaansprakelijkheid aan te kunnen nemen.
Aandeelhoudersaansprakelijkheid
4.38.
Op grond van vaste rechtspraak kan aansprakelijkheid van een aandeelhouder van een vennootschap worden aangenomen, als:
sprake is van een hechte concernstructuur en een intensieve bemoeienis van de aandeelhouder;
op grond waarvan de aandeelhouder een zorgplicht heeft tegenover de schuldeisers van de vennootschap;
de aandeelhouder wist of behoorde te weten dat de vennootschap haar verplichtingen jegens de schuldeisers niet kon nakomen;
e aandeelhouder haar zorgplicht niet (in voldoende mate) is nagekomen.
4.39.
ECE heeft aangevoerd dat sprake was van een hechte concernstructuur en van intensieve bemoeienis door N-Sea Group met het beleid van N-Sea. N-Sea Group was betrokken bij het project en heeft dat dagelijks gevolgd. N-Sea Group wist of behoorde redelijkerwijs te weten dat nieuwe crediteuren van N-Sea niet meer zouden kunnen worden voldaan, maar heeft desondanks bij ECE het vertrouwen gewekt om het project met N-Sea aan te gaan.
4.40.
Gelet op de betwisting door N-Sea Group heeft ECE haar vordering ook op dit punt onvoldoende onderbouwd. Dat N-Sea Group zich in haar hoedanigheid van aandeelhouder intensief heeft bemoeid met het beleid van N-Sea en uit dien hoofde haar zorgplicht jegens ECE heeft geschonden, is onvoldoende door ECE toegelicht. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat ook in dit kader niet vast is komen te staan dat N-Sea haar vorderingen jegens ECE niet kan voldoen en ECE schade lijdt door het onverhaalbaar blijven van haar vorderingen.
Conclusie en nevenvorderingen
In de zaak tegen N-Sea
Hoofdsom en rente
4.41.
N-Sea wordt veroordeeld om een bedrag van € 222.578,31 aan ECE te betalen (€ 39.893,06 + € 21.396,00 + € 161.289,25).
4.42.
In het petitum van de dagvaarding heeft ECE gevorderd de hoofdsom te vermeerderen met “de wettelijke rente dan wel de contractuele rente”. In het lichaam van de dagvaarding heeft ECE uitsluitend toegelicht dat N-Sea de contractuele rente van 0,5% per maand verschuldigd is vanaf de vervaldata van de facturen (30 dagen na ontvangst). Verschuldigdheid van “de wettelijke rente” heeft zij niet onderbouwd. N-Sea heeft niet betwist dat zij contractuele rente verschuldigd is. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de contractuele rente toe te wijzen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.43.
ECE maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Op die vordering is het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing. ECE heeft aangevoerd dat zij/haar advocaat N-Sea meerdere malen heeft verzocht en gesommeerd om de openstaande facturen te betalen. Ook zijn meerdere pogingen gedaan om een betalingsregeling te treffen. N-Sea heeft een en ander niet weersproken. ECE heeft daarmee voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. ECE heeft geen concreet bedrag gevorderd. De rechtbank zal het in het Besluit genoemde tarief toewijzen. Dat komt in deze zaak, gelet op de hoogte van het toewijsbare bedrag, neer op een bedrag van € 2.887,89.
Proceskosten
4.44.
ECE heeft geen proceskostenveroordeling gevorderd. Dat hoeft ook niet. Een proceskostenveroordeling kan ambtshalve worden gegeven, tenzij de in het gelijk gestelde partij expliciet te kennen heeft gegeven geen kostenveroordeling te verlangen. Dat laatste is niet aan de orde. N-Sea wordt daarom als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Aan de zijde van ECE worden deze kosten begroot op:
- dagvaarding € 113,49
- griffierecht € 5.061,00
- salaris advocaat €
5.290,00(2,0 punten × tarief € 2.645,00)
Totaal € 10.464,49
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.45.
ECE heeft gevorderd het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Volgens N-Sea moet die vordering worden afgewezen, dan wel dient ECE subsidiair zekerheid te stellen als bedoeld in artikel 233 lid 3 Rv. N-Sea heeft daartoe aangevoerd dat ECE geen belang heeft bij uitvoerbaar bij voorraadverklaring en dat ook niet is onderbouwd waarom het belang van ECE zwaarder zou moeten wegen dan het belang van N-Sea bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis.
4.46.
Omdat N-Sea verweer heeft gevoerd, moet de rechtbank de belangen van partijen afwegen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat degene die een veroordeling tot betaling van een geldsom verkrijgt wordt vermoed het vereiste belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad te hebben. N-Sea heeft niet (voldoende) geconcretiseerd dat en waarom haar belang bij behoud van de bestaande toestand tot op een in te stellen rechtsmiddel is beslist zwaarder dient te wegen. Haar verweer kan dan ook niet slagen. Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
In de zaak tegen N-Sea Group
4.47.
De vorderingen tegen N-Sea Group worden afgewezen.
4.48.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt ECE veroordeeld in de proceskosten. N-Sea Group heeft geen griffierecht betaald en heeft geprocedeerd met dezelfde advocaat als N-Sea. Omdat een deel van de conclusie van antwoord is besteed aan het (afzonderlijke) verweer van N-Sea Group tegen de op bestuurders- en aandeelhoudersaansprakelijkheid gebaseerde vorderingen, ziet de rechtbank aanleiding om de kosten aan de zijde van N-Sea Group te begroten op € 661,25 aan salaris voor haar advocaat (1/4 x 1 punt x tarief € 2.645,00). De gevorderde wettelijke rente over deze kosten is toewijsbaar zoals gevorderd.
4.49.
N-Sea Group heeft nakosten gevorderd. Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en wettelijke rente daarover.
4.50.
De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat de vordering daartoe is gebaseerd op de wet en niet is weersproken.
5. De beslissing
De rechtbank
in de zaak tegen N-Sea
5.1.
veroordeelt N-Sea om aan ECE te betalen een bedrag van € 222.578,31, te vermeerderen met de contractuele rente van 0,5% per maand over het toegewezen bedrag telkens vanaf 30 dagen na de aanvang van de dag, volgende op die waarop N-Sea de factuur heeft ontvangen, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt N-Sea om aan ECE te betalen een bedrag van € 2.887,89 aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.3.
veroordeelt N-Sea in de proceskosten, aan de zijde van ECE tot op heden begroot op € 10.464,49,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de zaak tegen N-Sea Group
5.6.
wijst de vorderingen af,
5.7.
veroordeelt ECE in de proceskosten, aan de zijde van N-Sea Group tot op heden begroot op € 661,25, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.8.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2023.
1977/1573