ECLI:NL:RBROT:2023:7993

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 augustus 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
10374339 / CV EXPL 23-6446
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident over relatieve bevoegdheid van de kantonrechter in civiele procedure

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, is er een incident aanhangig gemaakt over de relatieve bevoegdheid van de kantonrechter. De eiser, [handelsnaam 1], vertegenwoordigd door mr. M.B. Visser, heeft de zaak aanhangig gemaakt bij de Rechtbank Rotterdam. De gedaagde, [handelsnaam 2], vertegenwoordigd door mr. drs. I. Heijselaar, betwistte de bevoegdheid van de kantonrechter in Rotterdam en stelde dat de zaak bij de kantonrechter in de Rechtbank Amsterdam had moeten worden aangebracht, omdat de gedaagde daar zaakdoende is.

De kantonrechter heeft de argumenten van de gedaagde beoordeeld en vastgesteld dat volgens artikel 99 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de rechter van de woonplaats van de gedaagde partij bevoegd is, tenzij de wet anders bepaalt. Aangezien de gedaagde in Rotterdam woont, is de kantonrechter in de Rechtbank Rotterdam bevoegd om deze zaak te behandelen. De eis van de gedaagde om de zaak naar de Rechtbank Amsterdam te verwijzen is dan ook afgewezen.

De kantonrechter heeft de gedaagde in het ongelijk gesteld en veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de eiser, vastgesteld op € 199,00. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kantonrechter heeft daarnaast aangegeven dat de zaak met partijen besproken zal worden op een zitting, waarbij partijen de gelegenheid krijgen om hun standpunten toe te lichten. De kantonrechter heeft partijen gevraagd om hun beschikbaarheid voor de maanden september, oktober en november 2023 door te geven, evenals hun e-mailadressen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10374339 / CV EXPL 23-6446
datum uitspraak: 4 augustus 2023
Vonnis in het incident van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser], die handelt onder de naam
[handelsnaam 1],
kantoorhoudende in [plaatsnaam 1],
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
gemachtigde: mr. M.B. Visser te Rotterdam,
tegen
[gedaagde], die handelt onder de naam
[handelsnaam 2],
zaakdoende in [plaatsnaam 2] en wonende in [plaatsnaam 3],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
gemachtigde: mr. drs. I. Heijselaar te Amsterdam.
De partijen worden hierna ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 20 februari 2023, met bijlagen;
  • het antwoord met een bevoegdheidsincident;
  • het antwoord in het bevoegdheidsincident.

2..De beoordeling

in het incident
2.1.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat [eiser] deze zaak bij de kantonrechter in de Rechtbank Amsterdam had moeten aanbrengen, omdat [gedaagde] zaakdoende is in Amsterdam. [gedaagde] eist daarom in het bevoegdheidsincident dat de kantonrechter zich onbevoegd verklaart en de zaak naar de kantonrechter in de Rechtbank Amsterdam verwijst.
2.2.
In artikel 99 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat dat de rechter van de woonplaats van de gedaagde partij de bevoegde rechter is, tenzij de wet anders bepaalt. [gedaagde] woont in Rotterdam (zie artikel 1:10 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, ‘BW’). Daarom is de kantonrechter in de Rechtbank Rotterdam bevoegd om deze zaak te behandelen en daarop te beslissen. Dat [gedaagde] zaakdoende is in Amsterdam, doet hier niet aan af. Dit leidt er enkel toe dat de kantonrechter in de Rechtbank Amsterdam
mede, maar niet uitsluitendbevoegd is om deze zaak te behandelen en daarop te beslissen. Het is in zo’n geval aan de eisende partij om te kiezen bij welke rechtbank hij/zij de zaak aanbrengt en in deze zaak heeft [eiser] ervoor gekozen om dat bij de Rechtbank Rotterdam te doen.
2.3.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de eis van [gedaagde] dat de kantonrechter zich onbevoegd verklaart en de zaak naar de kantonrechter in de Rechtbank Amsterdam verwijst, wordt afgewezen.
2.4.
[gedaagde] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten in het incident aan de kant van [eiser] tot vandaag vast op € 199,00 aan salaris voor de gemachtigde (één punt). Voor kosten die [eiser] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde] een bedrag betalen van € 99,50. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 2022, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2022:853).
2.5.
De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).
in de hoofdzaak
2.6.
De kantonrechter wil de zaak met partijen bespreken op een zitting. Partijen krijgen op de zitting de mogelijkheid om hun kant van het verhaal te vertellen. Ook stelt de kantonrechter vragen en onderzoekt of partijen samen tot een oplossing kunnen komen.
2.7.
Bij het plannen van de zitting wil de rechtbank zoveel mogelijk rekening houden met de agenda van partijen. Daarom wordt nu eerst aan partijen gevraagd de kantonrechter te laten weten op welke ochtenden en/of middagen in de maanden september, oktober en november 2023 zij echt niet naar een zitting kunnen komen. Ook wil de kantonrechter graag de e-mailadressen van partijen ontvangen.

3..De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
3.1.
wijst de eis af;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] tot vandaag worden vastgesteld op € 199,00;
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
3.4.
bepaalt dat partijen uiterlijk op
woensdag 16 augustus 2023moeten laten weten op welke ochtenden/middagen in de maanden september, oktober en november 2023 zij echt niet naar een zitting kunnen komen en hun e-mailadres moeten opgeven;
3.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
38671