In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, is er een incident aanhangig gemaakt over de relatieve bevoegdheid van de kantonrechter. De eiser, [handelsnaam 1], vertegenwoordigd door mr. M.B. Visser, heeft de zaak aanhangig gemaakt bij de Rechtbank Rotterdam. De gedaagde, [handelsnaam 2], vertegenwoordigd door mr. drs. I. Heijselaar, betwistte de bevoegdheid van de kantonrechter in Rotterdam en stelde dat de zaak bij de kantonrechter in de Rechtbank Amsterdam had moeten worden aangebracht, omdat de gedaagde daar zaakdoende is.
De kantonrechter heeft de argumenten van de gedaagde beoordeeld en vastgesteld dat volgens artikel 99 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de rechter van de woonplaats van de gedaagde partij bevoegd is, tenzij de wet anders bepaalt. Aangezien de gedaagde in Rotterdam woont, is de kantonrechter in de Rechtbank Rotterdam bevoegd om deze zaak te behandelen. De eis van de gedaagde om de zaak naar de Rechtbank Amsterdam te verwijzen is dan ook afgewezen.
De kantonrechter heeft de gedaagde in het ongelijk gesteld en veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de eiser, vastgesteld op € 199,00. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kantonrechter heeft daarnaast aangegeven dat de zaak met partijen besproken zal worden op een zitting, waarbij partijen de gelegenheid krijgen om hun standpunten toe te lichten. De kantonrechter heeft partijen gevraagd om hun beschikbaarheid voor de maanden september, oktober en november 2023 door te geven, evenals hun e-mailadressen.