In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 18 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], vertegenwoordigd door mr. C.B. Ernst, en [gedaagde], vertegenwoordigd door mr. W.H.J. Luijer. De zaak betreft een overeenkomst van opdracht die op 8 juni 2022 tussen de partijen is gesloten, waarbij [eiser] wervingswerkzaamheden zou uitvoeren voor [gedaagde]. [eiser] heeft een bedrag van € 7.260,00 in rekening gebracht, dat in twee termijnen betaald zou worden. Tot op heden heeft [gedaagde] slechts de eerste termijn van € 3.630,00 voldaan. [eiser] vordert nu betaling van de tweede termijn, evenals buitengerechtelijke incassokosten en contractuele rente. [gedaagde] betwist de vordering en stelt dat [eiser] niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen, omdat hij geen geschikte kandidaten heeft voorgesteld binnen de afgesproken termijn.
Tijdens de mondelinge behandeling op 5 juli 2023 is de zaak besproken. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] niet voldoende heeft onderbouwd dat [eiser] tekort is geschoten in zijn verplichtingen. De kantonrechter oordeelt dat de overeenkomst niet rechtsgeldig is ontbonden door [gedaagde], waardoor de tweede termijn van € 3.630,00 nog steeds verschuldigd is. Daarnaast zijn de buitengerechtelijke incassokosten van € 544,50 en de contractuele rente toegewezen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 887,47, die door [gedaagde] moeten worden betaald. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.