ECLI:NL:RBROT:2023:8413

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
10397356 en 10604586
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonstad Rotterdam en de huurders [persoon01] en [persoon02]. De eiseres, Woonstad, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning vanwege een huurachterstand. De huurders hebben een huurovereenkomst met Woonstad sinds 26 juni 2019, maar hebben een aanzienlijke huurachterstand opgebouwd. De echtscheiding tussen [persoon01] en [persoon02] werd uitgesproken op 8 februari 2022, waarbij het huurrecht aan [persoon01] werd toegewezen. Woonstad eiste een bedrag van € 6.303,36 aan huurachterstand, en de rechter oordeelde dat [persoon02] slechts aansprakelijk was voor de huurachterstand tot de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op 11 mei 2022. De rechter heeft vastgesteld dat de huurachterstand tot die datum € 1.739,54 bedroeg, en dat [persoon01] verantwoordelijk was voor de huurachterstand na deze datum. De huurovereenkomst werd ontbonden en [persoon01] werd veroordeeld om de woning binnen 14 dagen te ontruimen. Daarnaast werd [persoon01] veroordeeld tot betaling van een gebruiksvergoeding en de proceskosten. In de vrijwaringszaak werd [persoon01] ook veroordeeld om [persoon02] te vergoeden voor de kosten die voortvloeiden uit de hoofdzaak. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummers: 10397356 CV EXPL 23-7632 (hoofdzaak) en
10604586 CV EXPL 23-19839 (vrijwaringszaak)
datum uitspraak: 8 september 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de (hoofd)zaak van
Stichting Woonstad Rotterdam,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
tegen

1.[persoon01] ,

woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
die niet in de procedure is verschenen,
2. [persoon02],
woonplaats: [woonplaats02] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. T.M. ten Velde,
enin de (vrijwarings)zaak van
[persoon02],
woonplaats: [woonplaats02] ,
eiseres in vrijwaring,
gemachtigde: mr. T.M. ten Velde,
tegen
[persoon01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde in vrijwaring,
die niet in de procedure is verschenen.
De partijen worden hierna ‘Woonstad’, ‘ [persoon01] ’ en ‘ [persoon02] ’ genoemd.

1.De procedure in de hoofdzaak

Het dossier bestaat in de hoofdzaak uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 7 maart 2023, met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord van [persoon02] tevens incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring, met één bijlage;
  • de conclusie van antwoord in het vrijwaringsincident, die tevens is aangemerkt als conclusie van repliek in de hoofdzaak, met één bijlage;
  • het vonnis in het incident van 16 juni 2023;
  • de dupliek, met één bijlage;
  • de akte van Woonstad.

2.De procedure in de vrijwaringszaak

In de vrijwaringszaak bestaat het dossier slechts uit de dagvaarding van 3 juli 2023 , met bijlagen. [persoon01] is niet in de procedure verschenen.

3.De feiten

3.1.
Tussen Woonstad als verhuurder en [persoon01] en [persoon02] als huurders bestaat sinds 26 juni 2019 een huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [adres01] in Rotterdam.
3.2.
De huur bedroeg ten tijde van de dagvaarding € 702,07 per maand en moet voor de eerste van de maand betaald worden.
3.3.
Op 8 februari 2022 is de echtscheiding tussen [persoon01] en [persoon02] uitgesproken. In de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat het huurrecht van de woning aan [persoon01] is toegewezen, in die zin dat [persoon01] huurder zal zijn van de woning met ingang van de dag waarop de beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.4.
Op 11 mei 2022 is de echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de Gemeente Westland.

4.Het geschil

in de hoofdzaak
4.1.
Woonstad eist samengevat:
  • de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden en [persoon01] en [persoon02] te veroordelen om het gehuurde te ontruimen;
  • [persoon01] en [persoon02] hoofdelijk te veroordelen aan haar te betalen € 6.303,36 met rente en de lopende huur vanaf maart 2023;
  • [persoon01] en [persoon02] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit € 6.302,67 aan huur tot en met de maand februari 2023 en rente van € 0,69 (berekend tot 7 maart 2023).
4.2.
Woonstad baseert de eis op het volgende. Tussen Woonstad als verhuurder en [persoon01] en [persoon02] als huurders bestaat een huurovereenkomst ten aanzien van de woning aan de [adres01] in Rotterdam. [persoon01] en [persoon02] hebben een huurachterstand laten ontstaan. Deze huurachterstand rechtvaardigt dat de huurovereenkomst wordt ontbonden.
4.3.
[persoon02] heeft de vordering van Woonstad betwist. Zij betwist de juistheid van de gestelde achterstand. Op 8 februari 2022 is de echtscheiding tussen [persoon01] en [persoon02] uitgesproken en op 11 mei 2022 is de echtscheiding ingeschreven. [persoon02] woonde sinds 2021 niet meer in de woning. Het huurrecht is bij de echtscheiding aan [persoon01] toegewezen. [persoon02] is dan ook in ieder geval niet aansprakelijk voor de huur vanaf de datum van de echtscheiding.
in de vrijwaringszaak
4.4.
[persoon02] eist samengevat:
  • [persoon01] te veroordelen om aan haar te betalen datgene waartoe zij in de hoofdzaak jegens Woonstad mochten worden veroordeeld;
  • [persoon01] te veroordelen in de proceskosten.
4.5.
[persoon02] baseert haar eis op het volgende. Omdat [persoon02] al voorafgaand aan de echtscheiding niet meer in de woning woonde hebben [persoon01] en [persoon02] afgesproken dat de huur, voor wat betreft de periode dat [persoon01] en [persoon02] nog gehuwd waren, door [persoon01] zou worden voldaan. Voor wat betreft de periode na de echtscheiding moet de huur eveneens door [persoon01] worden voldaan, omdat de woning aan hem is toegewezen op basis van de echtscheidingsbeschikking.
4.6.
[persoon01] is niet in de procedure verschenen.

5.De beoordeling

in de hoofdzaak
5.1.
[persoon01] is niet verschenen in de procedure. Tegen hem is daarom verstek verleend. Omdat [persoon02] wel in de procedure is verschenen is dit vonnis op grond van artikel 140 lid 3 Rv een vonnis op tegenspraak. Dat betekent dat [persoon01] in beginsel niet tegen dit vonnis in verzet kan.
huurachterstand
5.2.
Woonstad heeft gesteld dat er, berekend tot en met de maand februari 2023, sprake was van een huurachterstand van € 6.302,67. Omdat hiertegen geen inhoudelijk verweer is gevoerd, staat de juistheid van de hiervoor genoemde huurachterstand in deze zaak vast.
5.3.
Vast is komen te staan dat op 8 februari 2022 de echtscheiding tussen [persoon01] en [persoon02] is uitgesproken. In die beschikking is bepaald dat het huurrecht van de woning aan [persoon01] wordt toegewezen met ingang van de dag waarop de beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De echtscheidingsbeschikking op 11 mei 2022 in de registers van de burgerlijke stand is ingeschreven.
5.4.
Uit artikel 7:266 lid 5 BW volgt dat [persoon02] vanaf 11 mei 2022, de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, geen huurster meer was van de woning. Anders dan Woonstad stelt, vereist de wet niet dat [persoon02] van die beëindiging mededeling diende te doen aan Woonstad dan wel de huur had moeten opzeggen, voordat zij zich jegens Woonstad op de beëindiging kon beroepen.
5.5.
Het bovenstaande betekent dat [persoon02] slechts aansprakelijk is voor de huurachterstand tot het moment waarop de huurovereenkomst ten aanzien van haar is geëindigd, te weten 11 mei 2022. Uit de specificatie van de huurachterstand, die Woonstad bij dagvaarding heeft overgelegd, blijkt dat de huurachterstand tot 11 mei 2022 € 1.739,54 bedroeg. Dit leidt er dan ook toe dat [persoon01] en [persoon02] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van laatstgenoemd bedrag.
5.6.
Uit de specificatie van de huurachterstand kan verder worden afgeleid dat de huurachterstand over de periode vanaf 11 mei 2022 tot en met de maand februari 2023
€ 4.563,13 (€ 6.302,67 -/- € 1.739,54) bedraagt. Omdat vanaf 11 mei 2022 alleen [persoon01] als huurder van de woning heeft te gelden, wordt [persoon01] veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 4.563,13 aan huurachterstand vanaf 11 mei 2022 tot en met de maand februari 2023.
5.7.
De gevorderde rente tot aan de dag van dagvaarding van € 0,69 is door Woonstad onvoldoende onderbouwd en wordt daarom afgewezen. De rente over de huurachterstand wordt toegewezen vanaf de dag van dagvaarding, omdat Woonstad genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en dit deel van de vordering niet is betwist.
ontbinding huurovereenkomst en ontruiming van de woning
5.8.
De huurder is verplicht om de huur op tijd te betalen. Dat hebben [persoon01] en [persoon02] in dit geval niet gedaan. Daarom vraagt Woonstad de huurovereenkomst te ontbinden. Omdat de huurovereenkomst ten aanzien van [persoon02] al op 11 mei 2022 is geëindigd en zij onbetwist gesteld heeft dat zij de woning al heeft verlaten, heeft Woonstad geen belang meer bij toewijzing van dit deel van haar vordering ten aanzien van [persoon02] .
5.9.
Voor wat betreft de geëiste ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning ten aanzien van [persoon01] wordt als volgt overwogen. De rechter wijst deze alleen toe als de huurachterstand ernstig genoeg is om de huurovereenkomst te beëindigen. Meestal zal een achterstand van meer dan drie maanden genoeg zijn, maar de rechter moet alle omstandigheden afwegen. Van belang is bijvoorbeeld ook of de huur weer wordt betaald en of de achterstand (deels) is ingelopen (ECLI:NL:HR:2018:1810).
5.10.
Ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding op 7 maart 2023 bedroeg de huurachterstand bijna negen maanden. Het grootste deel van die huurachterstand is bovendien ontstaan in de periode dat alleen [persoon01] huurder was. De hoogte van de huurachterstand rechtvaardigt dat de huurovereenkomst wordt ontbonden. Van omstandigheden, die tot de conclusie zouden moeten leiden dat de ontbinding van de huurovereenkomst niet gerechtvaardigd is, is niet gebleken. Dat betekent dat de huurovereenkomst ten aanzien van [persoon01] wordt ontbonden en hij de woning moet ontruimen.
ontruimingstermijn en gebruiksvergoeding
5.11.
De ontruimingstermijn zal op 14 dagen na betekening van dit vonnis worden gesteld.
5.12.
[persoon01] moet een gebruiksvergoeding van € 702,07 per maand betalen tot en met de dag dat hij de woning met al zijn spullen heeft verlaten (artikel 7:225 BW). Voor het verhogen van de gebruiksvergoeding gelden dezelfde regels als voor het verhogen van de huur (artikel 7:248 BW).
proceskosten
5.13.
[persoon01] en [persoon02] krijgen voor het grootste deel ongelijk en moeten daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Woonstad tot vandaag vast op € 130,74 aan dagvaardingskosten, € 514,- aan griffierecht en € 660,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 330,-). Dit is in totaal € 1.304,74. Voor kosten die Woonstad maakt na deze uitspraak moeten [persoon01] en [persoon02] een bedrag betalen van € 132,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
uitvoerbaarheid bij voorraad
5.14.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).
in de vrijwaringszaak
5.15.
[persoon01] is niet verschenen in deze procedure. Tegen hem is daarom ook in de vrijwaringszaak verstek verleend.
5.16.
Volgens [persoon02] moet [persoon01] , voor het geval de eis van Woonstad wordt toegewezen, haar van deze veroordeling vrijwaren omdat [persoon01] en [persoon02] hebben afgesproken dat de huur gedurende de periode dat [persoon01] en [persoon02] nog gehuwd waren, geheel door [persoon01] zou worden voldaan.
5.17.
Omdat de stellingen van [persoon02] niet zijn betwist, moet in rechte van de juistheid daarvan worden uitgegaan. Aangezien de eis naar het oordeel van de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond is (artikel 139 Rv), wordt deze toegewezen.
proceskosten
5.18.
[persoon01] krijgt ongelijk en moeten daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv).
Omdat [persoon02] op basis van een toevoeging procedeert blijven de proceskosten beperkt tot een bedrag van € 330,- aan salaris voor de gemachtigde (1 punt x € 330,-). Voor kosten die [persoon02] maakt na deze uitspraak moet [persoon01] een bedrag betalen van € 132,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).

6.De beslissing

De kantonrechter:
in de hoofdzaak
6.1.
veroordeelt [persoon01] en [persoon02] hoofdelijk om aan Woonstad te betalen
€ 1.739,54 aan huurachterstand tot 11 mei 2022, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over het saldo vanaf 7 maart 2023 dat aan hoofdsom (voor wat betreft de periode tot 11 mei 2022), exclusief rente en kosten, telkens, na elke credit- en debetmutatie, heeft uitgestaan, tot aan de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [persoon01] om aan Woonstad te betalen € 4.563,13 aan huurachterstand over de periode vanaf 11 mei 2022 tot en met de maand februari 2023, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over het saldo vanaf 7 maart 2023 dat aan hoofdsom (voor wat betreft de periode vanaf 11 mei 2022 tot en met de maand februari 2023), exclusief rente en kosten, telkens, na elke credit- en debetmutatie, heeft uitgestaan, tot aan de dag van volledige betaling;
6.3.
ontbindt de huurovereenkomst tussen Woonstad en [persoon01] en veroordeelt [persoon01] om binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis de woning aan de [adres01] in Rotterdam te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege [persoon01] bevinden en het gehuurde met alle sleutels ter beschikking van Woonstad te stellen;
6.4.
veroordeelt [persoon01] aan Woonstad te betalen € 702,07 per maand met de verhoging die is toegestaan met ingang van de maand maart 2023 tot en met de dag dat de ontruiming plaatsvindt;
6.5.
veroordeelt [persoon01] en [persoon02] hoofdelijk in de proceskosten, die aan de kant van Woonstad tot vandaag worden vastgesteld op € 1.304,74;
6.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst al het andere af;
in de vrijwaringszaak
6.8.
veroordeelt [persoon01] om aan [persoon02] datgene te betalen wat [persoon02] als gevolg van de veroordeling onder 6.1 en 6.5 aan Woonstad heeft betaald;
6.9.
veroordeelt [persoon01] in de proceskosten, die aan de kant van [persoon02] tot vandaag worden vastgesteld op € 330,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
44487