ECLI:NL:RBROT:2023:8465

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
KTN-10579018_14092023
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing huurachterstand en ontruiming in kort geding met vernietiging van oneerlijke incassokosten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 augustus 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en gedaagden, waarbij de eiser een vordering heeft ingesteld wegens huurachterstand en ontruiming van een woning. De gedaagden zijn niet verschenen, waardoor verstek is verleend. De eiser heeft gesteld dat er sprake is van een huurachterstand van zeven maanden en heeft om ontruiming van de woning verzocht. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van de eiser toewijsbaar zijn, omdat de spoed aanwezig is en de vorderingen niet onrechtmatig of ongegrond zijn. De kantonrechter heeft echter geen grond gevonden voor de gevorderde machtiging tot ontruiming, aangezien de eiser met het vonnis zelf de ontruiming kan bewerkstelligen.

Daarnaast heeft de kantonrechter de buitengerechtelijke incassokosten, zoals opgenomen in de algemene voorwaarden van de huurovereenkomst, vernietigd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat deze kosten oneerlijk zijn, omdat ze in strijd zijn met de goede trouw en het evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van partijen aanzienlijk verstoren. De kantonrechter heeft daarbij verwezen naar de Richtlijn 93/13 EG, die bescherming biedt aan consumenten tegen oneerlijke bedingen in overeenkomsten. De vorderingen jegens gedaagde sub 2 zijn afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.

De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis en tot betaling van de huurachterstand en proceskosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de eiser direct kan overgaan tot uitvoering van het vonnis, ook al is er nog geen definitieve uitspraak in een bodemprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 10579018 VV EXPL 23-33
datum uitspraak: 2 augustus 2023
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser] ,
woonplaats: [woonplaats 1] ,
eiser,
gemachtigde: mr. C.A.M. Jansen,
tegen

1.[gedaagde] ,

woonplaats: [woonplaats 2] , en
2. zij die verblijven in de onroerende zaak of een gedeelte daarvan aan de [adres] in [woonplaats 2] en van wie de namen niet bekend zijn,
woonplaats: [woonplaats 2] ,
gedaagden,
die niet zijn verschenen.
De partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en (gedaagde sub 1) ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
- de dagvaarding van 10 juli 2023, met bijlagen.
1.2.
Op 19 juli 2023 is de zaak tijdens een zitting met [persoon A] en [persoon B] (medewerksters bij beheerder Juist Wonen) en mr. C.A.M. Jansen besproken. Gedaagden zijn niet verschenen. Tegen hen is verstek verleend.

2.De beoordeling

2.1.
Een vordering in kort geding kan worden toegewezen als de eisende partij hierbij zoveel spoed heeft dat die de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten (artikel 254 lid 1 Rv). Uit de stellingen van [eiser] volgt dat deze spoed aanwezig is. De vorderingen van [eiser] jegens [gedaagde] worden toegewezen wat betreft de ontruiming, huurachterstand en doorbetaling van de huurpenningen tot en met de maand waarin de woning zal zijn ontruimd, omdat deze vorderingen niet onrechtmatig of ongegrond zijn (artikel 139 Rv). Alleen voor de gevorderde machtiging tot ontruiming bestaat geen grond, aangezien [eiser] met dit vonnis de ontruiming door tussenkomst van een deurwaarder zal kunnen bewerkstelligen.
2.2.
Wat betreft de gevorderde ontruiming voegt de kantonrechter hier nog het volgende aan toe. Het is voldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure de huurovereenkomst zal worden ontbonden. Op het moment van dagvaarden bedroeg de huurachterstand namelijk zeven maanden. Niet is gesteld dat een melding als bedoeld in artikel 2 van het Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening heeft plaatsgevonden, maar de kantonrechter ziet geen aanleiding daar gevolgen aan te verbinden, nu de goederen van [gedaagde] het grootste deel van de periode waarover de huurachterstand is ontstaan onder bewind hebben gestaan en het bewind per 1 juni 2023 is opgeheven wegens een onwerkbare situatie, omdat [gedaagde] zijn afspraken niet nakwam en er geen contact met hem kon worden gelegd. Het is daarom gerechtvaardigd om in deze procedure vooruit te lopen op de ontbinding en [gedaagde] te veroordelen het gehuurde te ontruimen.
2.3.
De van [gedaagde] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn in artikel 7 van de overeengekomen “Algemene bepalingen huurovereenkomst onzelfstandige woonruimte” (hierna: AV) bepaald op “tenminste 15% van het verschuldigde bedrag met een minimum van € 91,-”. Hieromtrent overweegt de kantonrechter als volgt.
2.4.
In geval van overeenkomsten tussen een handelaar, die handelt in de uitoefening van beroep of bedrijf, en een consument dient de rechter ambtshalve – dat wil zeggen ook zonder dat een partij er een beroep op heeft gedaan – te beoordelen of de voorwaarden van de handelaar waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, oneerlijke bedingen bevatten zoals bedoeld in Richtlijn 93/13 EG (hierna: ‘de Richtlijn’). Naar voorlopig oordeel is in dit geval van een dergelijke overeenkomst tussen een handelaar en een consument sprake.
In de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) van 4 oktober 2018 (ECLI:EU:C:2018:808, “Kamenova”, in het bijzonder de overwegingen 30-41) is in dit verband, voor zover van belang, overwogen dat de Uniewetgever een bijzonder ruime opvatting van het begrip handelaar huldigt, namelijk elke natuurlijke persoon of rechtspersoon zodra deze een activiteit tegen betaling uitoefent en daarbij handelt in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit. Het begrip handelaar moet daarbij worden bepaald in verhouding tot het tegengestelde begrip consument, dat verwijst naar elke niet bedrijfs- of beroepsmatig handelende particulier, die zich ten opzichte van een handelaar in een zwakkere positie bevindt, in die zin dat hij als de economisch zwakkere en juridisch minder ervaren contractpartij moet worden beschouwd. Of sprake is van een handelaar moet van geval tot geval worden beoordeeld. Hierbij kan – zonder dat deze criteria uitputtend of uitsluitend zijn – onder meer van belang zijn of sprake is van een winstoogmerk, van informatie waarover de consument niet noodzakelijk beschikt, en of de activiteit met een zekere regelmaat plaatsvindt.
Uit de gedingstukken kan niet anders worden afgeleid dan dat sprake is van verhuur op commerciële voorwaarden, gericht op het vergaren van inkomen. Ter zitting is namens [eiser] desgevraagd verklaard dat hij beschikt over een rijtje panden met daarin verhuurde woningen. Verder heeft [eiser] blijkens de gedingstukken voor de verhuur een beheerder ingeschakeld. Aangenomen mag worden dat zo niet [eiser] , dan in elk geval de door hem ingeschakelde beheerder ten aanzien van woningverhuur over een informatievoorsprong beschikt ten opzichte van huurders zoals [gedaagde] . Vanuit de consument (huurder) bezien, zal er al met al geen verschil zijn tussen huren van [eiser] en huren van een commerciële verhuurder. Onder deze omstandigheden valt te verwachten dat de bodemrechter [eiser] als handelaar in de zin van de Richtlijn aan zal merken.
2.5.
Gelet op het voorgaande moet vervolgens beoordeeld worden of sprake is van oneerlijke bedingen. Op grond van artikel 3 lid 1 van de Richtlijn wordt een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. Daarbij moeten alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst worden meegenomen; omstandigheden van na het sluiten van de overeenkomst – waaronder de concrete uitwerking van het beding in het voorliggende geval – zijn in beginsel dus niet van belang.
De Richtlijn is niet rechtstreeks van toepassing in de Nederlandse rechtsorde, maar de kantonrechter moet vanwege de Richtlijn wel op grond van artikel 6:233 BW ambtshalve nagaan of een beding voor de wederpartij onredelijk bezwarend en daarmee oneerlijk is. Als dat zo is – of kan zijn – moet de kantonrechter dat beding vernietigen en mag de handelaar dat beding niet gebruiken en ook niet in plaats daarvan een beroep doen op aanvullend wettelijk recht (aldus het Hof in de uitspraak van 27 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:68). De Richtlijn heeft immers tot doel te voorkomen dat oneerlijke bedingen worden opgelegd aan consumenten en het zou in strijd zijn met dit doel als wordt toegestaan dat een handelaar zich beroept op aanvullend nationaal recht terwijl de algemene voorwaarden op dit punt een oneerlijk beding bevatten. De richtlijn zou dan niet voldoende afschrikwekkend werken.
2.6.
Tegen deze achtergrond is de kantonrechter van oordeel dat te verwachten valt dat de bodemrechter het beding in artikel 7 van de AV omtrent de buitengerechtelijke incassokosten zal aanmerken als oneerlijk en zal vernietigen, omdat de huurder ingevolge dat beding meer buitengerechtelijke kosten verschuldigd zou kunnen zijn dan op grond van het (tegenover een consument dwingendrechtelijke, gezien artikel 6:96, vijfde lid, BW) Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten: volgens de daarin opgenomen staffel geldt slechts voor de eerste € 2.500,- aan hoofdsom een percentage van 15% en neemt dat percentage bij hogere bedragen af; tevens is het minimale bedrag aan incassokosten € 40,-. Dit betekent dat de door [eiser] gevorderde buitengerechtelijke kosten moeten worden afgewezen.
2.7.
De kantonrechter tekent bij het voorgaande aan dat hij zich alleszins kan voorstellen dat hoewel een huurder als [gedaagde] de huur zal ervaren als niet te onderscheiden van elke andere bedrijfsmatige verhuur, tegelijkertijd een particuliere verhuurder als [eiser] zich in het geheel geen bedrijfsmatig opererende handelaar voelt, maar veeleer belegger. Beide perspectieven behoeven elkaar echter niet uit te sluiten en ook een dergelijke particuliere verhuurder zal kunnen inzien dat het niet met de door de Richtlijn beoogde en geregelde consumentenbescherming – hoe hij daar verder mogelijk ook over denkt – valt te rijmen als hij in zijn woningverhuurpraktijk bedingen zou mogen overeenkomen die tussen een handelaar en een consument als oneerlijk moeten worden aangemerkt en vernietigd moeten worden. Het blijft daarbij ook voor deze particuliere verhuurder mogelijk om een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten overeen te komen, alleen niet tot een hoger bedrag dan volgt uit het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
2.8.
De vorderingen jegens gedaagde sub 2 worden afgewezen omdat voor toewijzing onvoldoende is aangevoerd. Ter zitting is namens [eiser] toegelicht dat deze vorderingen er alleen op zijn gebaseerd dat op een teruggekomen poststuk is genoteerd dat [gedaagde] verhuisd is en dit volgens [eiser] mogelijk door iemand die in het gehuurde verbleef tegen de postbode is gezegd. Onderzoek hiernaar is door [eiser] verder niet gedaan. Aldus zijn de vorderingen jegens een potentiële gedaagde sub 2 al te speculatief.
2.9.
Omdat [eiser] overwegend in het gelijk wordt gesteld, zal [gedaagde] de proceskosten moeten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser] tot vandaag vast op € 130,57 aan dagvaardingskosten, € 244,- aan griffierecht en € 529,- aan salaris voor de gemachtigde. Dit is totaal € 903,57. Voor kosten die [eiser] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde] een bedrag betalen van € 132,- (1/2 punt x € 529,- met een maximum van € 132,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853). De wettelijke rente wordt toegewezen in die zin dat [gedaagde] deze verschuldigd is indien hij de proceskosten niet binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis voldoet.
2.10.
Dit vonnis zal, zoals verzocht, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de woning aan de Vest 145 C in Dordrecht te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege [gedaagde] bevinden en het gehuurde met alle sleutels ter vrije en algehele beschikking van [eiser] te stellen;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] te betalen € 2.921,66, vermeerderd met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 10 juli 2023 tot de dag van volledige betaling;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] aan [eiser] de huurpenningen te betalen met ingang van de maand augustus 2023 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt, een gedeelte van een maand voor een gehele maand gerekend, vermeerderd met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over deze bedragen vanaf de vijfde dag van de maanden waarop elk van de termijnen betrekking heeft, tot aan de dag van algehele voldoening;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] tot vandaag worden vastgesteld op € 903,57, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de achtste dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. P.G.J. van den Berg en in het openbaar uitgesproken.
50744