ECLI:NL:RBROT:2023:8522

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 september 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
9912546 CV EXPL 22-16994
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en schadevergoeding bij verzuim van de aannemer

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, is een geschil ontstaan tussen de eisers, vertegenwoordigd door mr. J. Groot Koerkamp, en de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. G.A.M. Jansen, over de uitvoering van een aannemingsovereenkomst. De eisers hebben de gedaagde aangeklaagd wegens het niet tijdig herstellen van gebreken aan hun woning. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 30 juni 2023 de gedaagde in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van zijn stelling dat hij tijdig herstel heeft aangeboden. De gedaagde heeft echter geen toelichting gegeven op de rolzitting van 27 juli 2023 en heeft ook geen uitstel gevraagd, waardoor de kantonrechter heeft besloten om eindvonnis te wijzen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde sinds 15 januari 2023 in verzuim is met het herstellen van de gebreken. De eisers hebben aanspraak gemaakt op schadevergoeding, bestaande uit herstelkosten en kosten voor een schade-rapportage. De kantonrechter heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 23.292,50 voor herstelkosten en € 1.442,57 voor de rapportagekosten, omdat de gedaagde niet voldoende heeft onderbouwd dat gedeeltelijk herstel voldoende zou zijn.

Daarnaast zijn de buitengerechtelijke incassokosten en rente toegewezen aan de eisers, omdat aan de voorwaarden voor vergoeding is voldaan. De gedaagde is veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 2.674,24. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde onmiddellijk moet voldoen aan de betalingsverplichtingen, ook al kan hij in hoger beroep gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9912546 CV EXPL 22-16994
datum uitspraak: 1 september 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van

1.[eiser01] ,

2. [eiser02],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eisers,
gemachtigde: mr. J. Groot Koerkamp,
tegen
[gedaagde01], die handelt onder de naam
[naam bedrijf01],
woonplaats: [woonplaats02] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. G.A.M. Jansen.
De partijen worden hierna (in enkelvoud) ‘ [eiser01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
- het tussenvonnis van 30 juni 2023 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
In het tussenvonnis is [gedaagde01] in de gelegenheid gesteld om op de rolzitting van 27 juli 2023 zijn stelling toe te lichten dat hij steeds herstel heeft aangeboden. Op voorwaarde dat uit die toelichting blijkt dat hij tijdig een voorstel heeft gedaan om de gebreken aan de woning van [eiser01] vóór 14 januari 2023 te herstellen, is [gedaagde01] toegelaten om bewijs te leveren van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat hij tijdig zo’n voorstel heeft gedaan en dat [eiser01] heeft geweigerd medewerking te verlenen aan de uitvoering daarvan.
1.3.
[gedaagde01] heeft op 27 juli 2023 geen toelichting gegeven en heeft ook niet om uitstel gevraagd. Daarom is bepaald dat vandaag eindvonnis wordt gewezen.

2.De verdere beoordeling

[gedaagde01] is sinds 15 januari 2023 in verzuim
2.1.
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 30 juni 2023 onder 4.3 overwogen dat van verzuim van [gedaagde01] alleen dan geen sprake kan zijn, als sprake is van schuldeisersverzuim aan de kant van [eiser01] , dat dan moet zijn ontstaan vóór 14 januari 2023. Dit is de datum waarop [gedaagde01] ingevolge het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 november 2022 de gebreken aan de woning van [eiser01] moest hebben hersteld.
2.2.
Omdat [gedaagde01] geen nadere toelichting heeft gegeven op zijn stelling dat hij steeds herstel heeft aangeboden, heeft hij te weinig gesteld om aan te nemen dat hij zich erop beroept dat hij vóór 14 januari 2023 een concreet voorstel aan [eiser01] heeft gedaan. De kantonrechter moet het er daarom voor houden dat [gedaagde01] geen beroep op schuldeisersverzuim doet. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen, nu aan de voorwaarde daarvoor niet is voldaan.
2.3.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde01] sinds 15 januari 2023 in verzuim is met het herstellen van de gebreken aan de woning van [eiser01] , zoals overeengekomen in het proces-verbaal van 14 november 2023. Dit brengt mee dat [eiser01] aanspraak heeft op vergoeding van de schade.
Hoogte schadevergoeding
2.4.
[eiser01] vordert een bedrag van € 23.292,50 aan herstelkosten en € 1.442,57 aan kosten voor de (schade)rapportage.
2.5.
De kantonrechter wijst het gevorderde bedrag aan schadevergoeding van € 23.292,50 toe. [eiser01] heeft bij akte van 15 maart 2023 een rapport overgelegd van EMN, waarin een actualisatie van de schade is opgenomen. EMN heeft de situatie ter plaatse zelf opgenomen, op 17 februari 2023, in het bijzijn van [gedaagde01] . [gedaagde01] heeft bij akte van 4 mei 2023 een rapport van Werc Advies overgelegd. Uit dit rapport blijkt dat Werc de situatie ter plaatse niet zelf heeft opgenomen, maar slechts een begroting heeft gemaakt voor werkzaamheden die volgens [gedaagde01] zelf nodig zijn om tot herstel te komen. Werc komt daarbij op een schadebedrag van € 10.250,- in geval van gedeeltelijk herstel van het dak. In geval van volledig herstel, waarvan EMN is uitgegaan, begroot (ook) Werc de schade op een bedrag van € 23.200,-. Werc merkt daarbij op dat dit laatste bedrag de kosten betreft in het geval dat herstel door derden moet plaatsvinden, ermee rekening houdend dat “
derden over het algemeen niet geneigd zijn andermans werk te herstellen”.
2.6.
De kantonrechter ziet in de omstandigheid dat EMN de situatie ter plaatse zelf heeft opgenomen en vervolgens tot een nieuwe schadeberekening is gekomen en in de omstandigheid dat de schadeberekeningen van EMN en Werc vrijwel overeenkomen als wordt uitgegaan van herstel door een derde (dat wil zeggen: volledig herstel), reden om de schade te begroten op het door EMN berekende bedrag van € 23.292,50. Uitgegaan moet worden van de kosten van herstel door derden, nu [gedaagde01] in verzuim is en dus niet zelf het herstel uitvoert. [gedaagde01] heeft niet, althans onvoldoende onderbouwd dat gedeeltelijk herstel voldoende is om de gebreken te herstellen.
2.7.
Ook de kosten voor de actualisatie van de schade die EMN in rekening heeft gebracht, van € 1.442,57, moeten door [eiser01] vergoed worden. Dit volgt uit artikel 6:96 lid 2 sub b BW. [gedaagde01] heeft deze vordering ook niet weersproken.
Buitengerechtelijke incassokosten en rente
2.8.
De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW). De rente wordt toegewezen, omdat [eiser01] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde01] dat niet heeft betwist, zij het dat de wettelijke rente pas wordt toegewezen met ingang van 14 januari 2023, de datum waarop [gedaagde01] met zijn verplichtingen uit het proces-verbaal van 14 november 2022 in verzuim is geraakt. [eiser01] heeft niet onderbouwd waarom de wettelijke rente vanaf een eerdere datum verschuldigd zou zijn.
Proceskosten
2.9.
[gedaagde01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser01] tot vandaag vast op € 129,74 aan dagvaardingskosten, € 693,- aan griffierecht en € 1.851,50 aan salaris voor de gemachtigde (3,5 punten x € 529,-). Dit is totaal € 2.674,24. Voor kosten die [eiser01] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 132,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853). De wettelijke rente wordt toegewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.10.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen € 25.890,60 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 24.735,35 vanaf 14 januari 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser01] tot vandaag worden vastgesteld op € 2.674,24 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Vriezen en in het openbaar uitgesproken.
51909