In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 8 februari 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Molenlanden. De eiser, vertegenwoordigd door een gemachtigde, betwistte de vastgestelde waarde van zijn onroerende zaak, gelegen aan [adres 1], voor het belastingjaar 2021, die door de verweerder op € 259.000,- was vastgesteld. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en kwam zelf tot een waarde van € 242.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 25 november 2022, waarbij de verweerder zijn standpunt onderbouwde met een waardematrix en vergelijkingsobjecten. De rechtbank oordeelde dat de verweerder aannemelijk maakte dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, en dat alle door verweerder gebruikte vergelijkingsobjecten bruikbaar waren voor de waardering. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.