ECLI:NL:RBROT:2023:8829

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
21 september 2023
Zaaknummer
C/10/647877 / HA ZA 22-919
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en executieverkoop van een auto met onvoldoende opbrengst

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 september 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser, wonende te Ridderkerk, en twee gedaagden, waaronder een deurwaarder. De eiser vorderde schadevergoeding van de gedaagden wegens onrechtmatig handelen bij de executieverkoop van zijn auto. De eiser had een schuld aan de eerste gedaagde, die voortvloeide uit een echtscheidingsconvenant, en had verzuimd om een bedrag van € 65.000,-- te betalen. Na het leggen van beslag op de auto door de deurwaarder, werd deze op 6 januari 2022 verkocht voor een bedrag van € 4.400,--, terwijl de eiser stelde dat de taxatiewaarde van de auto € 34.000,-- was. De eiser betoogde dat de gedaagden onrechtmatig hadden gehandeld door de executieverkoop door te laten gaan, ondanks zijn verzoek om uitstel, omdat hij bezig was met het aanvragen van een hypotheekverhoging om zijn schuld te voldoen. De rechtbank oordeelde dat de eerste gedaagde niet onrechtmatig had gehandeld, omdat zij een rechtens te respecteren belang had bij de executieverkoop en de eiser niet had aangetoond dat de verkoop niet conform de wettelijke regels was verlopen. Ook de deurwaarder werd niet aansprakelijk gesteld, omdat hij de zorgvuldigheid had betracht die van hem verwacht mocht worden. De vorderingen van de eiser werden afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten van beide gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/647877 / HA ZA 22-919
Vonnis van 20 september 2023
in de zaak van
[eiser01],
wonende te Ridderkerk,
eiser,
advocaat mr. J.F. van Duin te Ridderkerk,
tegen

1.[gedaagde01] ,

wonende te Dordrecht,
gedaagde,
advocaat mr. S. Kranendonk te 's-Gravendeel,
2.
[gedaagde02],
gerechtsdeurwaarder gevestigd te Dordrecht,
gedaagde,
advocaat mr. R. Bosman te Rotterdam.
Partijen worden hierna [eiser01] , [gedaagde01] en [gedaagde02] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 november 2022, met producties 1 tot en met 10;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde01] , met producties 1 tot en met 3;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde02] , met producties 1 tot en met 25;
  • de mondelinge behandeling van 6 juni 2023;
  • de spreekaantekeningen van [eiser01] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser01] en [gedaagde01] zijn op [datum01] in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
2.2.
Bij beschikking van 9 september 2016 is de echtscheiding tussen [eiser01] en [gedaagde01] uitgesproken.
2.3.
In het echtscheidingsconvenant is – voor zover van belang – het volgende bepaald:

4.2 Partijen houden samen een redenering aan, die uitgaat van een fictief bestaan van huwelijkse voorwaarden, huwelijkse voorwaarden die iedere gemeenschap uitsluiten. Ze gaan uit van dit fictieve bestaan per datum huwelijk. Op grond van deze redenering zijn partijen samen uitgekomen op een bedrag dat de man aan de vrouw dient te betalen van € 65.000,-- (vijfenzestig duizend euro).
4.3
Dit bedrag ad € 65.000,-- zal de man aan de vrouw voldoen in vijf jaarlijkse termijnen van € 13.000,--. De eerste jaarlijkse termijn vervalt per 31 augustus 2017.
2.4.
[eiser01] heeft de eerste termijn niet betaald. Op verzoek van [gedaagde01] heeft [gedaagde02] op 2 oktober 2017 executoriaal beslag gelegd op een aantal goederen van [eiser01] , onder andere op het voertuig van [eiser01] , merk Humber, type Super Snipe Serie 11, kleur groen met kenteken [kenteken01] (hierna: de auto) ten behoeve van de vordering van [gedaagde01] op [eiser01] .
2.5.
Op 5 oktober 2017 heeft [gedaagde02] het beslag betekend aan [eiser01] in persoon.
2.6.
Op 3 juni 2021 heeft [gedaagde02] het beslag op de auto laten inschrijven in het RDW-register. De aanzegging hiervan is op 7 juni 2021 aan [eiser01] in persoon betekend.
2.7.
Bij e-mail van 17 september 2021 heeft de advocaat van [gedaagde01] aan [gedaagde02] laten weten dat de vordering op dat moment nog € 50.424,18 bedraagt en verzoekt zij de deurwaarder om over te gaan tot executie van de beslagen goederen.
2.8.
Op 7 oktober 2021 heeft [gedaagde02] het aanzeggingsexploot aan [eiser01] in persoon betekend.
2.9.
Op 29 november 2021 heeft [gedaagde02] de auto laten takelen en in gerechtelijke bewaring gegeven aan [bedrijf01] te Rhoon.
2.10.
Op 2 december 2021 heeft [gedaagde02] de aanzegging verkoop roerende zaken aan [eiser01] in persoon betekend. In het exploot staat vermeld dat de openbare verkoop van de auto zal plaatsvinden op 6 januari 2022.
2.11.
Op 9 december 2021 heeft de advocaat van [eiser01] het volgende e-mailbericht aan de advocaat van [gedaagde01] en aan [gedaagde02] gestuurd:

Cliënt laat mij weten bij zijn bank een verzoek te hebben ingediend om de hypotheek te verhogen zodat hij in staat is om dit geschil in der minne op te lossen. De bankmanager was positief, doch uiteindelijk beslist de afdeling hypotheken van de bank en dit kan naar schatting 4 tot 6 weken duren. Nu staat er op 6 januari a.s. de executoriale verkoop gepland van een inbeslaggenomen auto. In verband met het bovenstaande zou ik u willen verzoeken die openbare verkoop met tenminste een maand op te schorten, omdat de opbrengst daarvan enerzijds niet voldoende zal zijn voor het door uw cliënte geclaimde bedrag en anderzijds executoriale verkoop naar algemene bekendheid aanzienlijk veel minder zal opleveren dan de marktwaarde van deze auto.
2.12.
[gedaagde02] heeft het e-mailbericht van [eiser01] doorgestuurd aan de advocaat van [gedaagde01] . In reactie op het bericht van [eiser01] heeft de advocaat van [gedaagde01] gevraagd om de onderliggende stukken van de aanvraag van de hypotheekverhoging ter beoordeling van het voorstel van [eiser01] .
2.13.
Op 15 december heeft de advocaat van [eiser01] het volgende e-mailbericht van de SNS Bank aan de advocaat van [gedaagde01] doorgestuurd:

Tbv de aanvraag voor het ontslag hoofdelijke aansprakelijkheid en de omzetting van de hypotheek heb ik nog 2 documenten nodig.
- Pdf bestand van de pensioenopbouw die is geregistreerd op www.mijnpensioenoverzicht.nl
- Kopie geldig paspoort of identiteitskaart
Graag zie ik de documenten zsm tegemoet zodat ik de aanvraag compleet kan maken en door kan sturen ter beoordeling.”
2.14.
Op 30 december 2021 heeft de advocaat van [gedaagde01] op dit e-mailbericht gereageerd met de mededeling aan de advocaat van [eiser01] dat uit het bericht van de SNS Bank blijkt dat de hypotheekaanvraag niet compleet is en dat dit daarom onvoldoende is.
2.15.
Op 6 januari 2022 is de auto per openbare verkoop verkocht voor een bedrag van € 4.400,00. De netto verkoopopbrengst bedroeg € 2.596,21.
2.16.
[eiser01] heeft tot op heden in totaal een bedrag van € 19.601,91 aan [gedaagde01] betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser01] vordert – samengevat – om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde01] en [gedaagde02] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 29.600,00;
[gedaagde01] en [gedaagde02] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser01] legt het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. [gedaagde01] heeft onrechtmatig jegens [eiser01] gehandeld door de executoriale verkoop doorgang te laten vinden in de wetenschap dat [eiser01] bezig was met het aanvragen van een verhoging van zijn hypotheek om daarmee de vordering van [gedaagde01] te voldoen, en ondanks [eiser01] verzoek aan [gedaagde01] om (daarom) de executieverkoop uit te stellen. Voorts was [gedaagde01] in de wetenschap dat een openbare verkoop het risico zou inhouden van een aanmerkelijk lagere opbrengst dan wanneer de auto onderhands op het juiste platform wordt verkocht. De schade die [eiser01] als gevolg hiervan heeft geleden is de kapitaalsvernietiging van € 29.600,00, te weten de taxatiewaarde van de auto van € 34.000,00 minus de verkoopopbrengst van € 4.400,00. Het bedrag van € 29.600,00 dient [gedaagde01] aan [eiser01] te vergoeden.
Ook [gedaagde02] is aansprakelijk voor die schade van [eiser01] . [gedaagde02] heeft jegens [eiser01] onrechtmatig gehandeld door bij de executoriale verkoop van de auto niet de zo hoog mogelijke opbrengst te realiseren. Door het onrechtmatig handelen is de auto voor een te laag bedrag verkocht.
3.3.
[gedaagde01] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser01] , met veroordeling uitvoerbaar bij voorraad van [eiser01] in de proceskosten.
3.4.
Ook [gedaagde02] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser01] , met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [eiser01] in de proceskosten alsmede de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

4.De beoordeling

Onrechtmatig handelen [gedaagde01] ?

4.1.
[gedaagde01] betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. Zij wijst erop dat uit het door [eiser01] doorgestuurde bericht van de SNS Bank bleek dat de hypotheekaanvraag nog niet volledig was omdat er nog gegevens misten. Verder voert [gedaagde01] aan dat [eiser01] in de afgelopen jaren meerdere malen toezeggingen heeft gedaan om zijn hypotheek te verhogen en de vordering van [gedaagde01] daarmee te voldoen, maar [eiser01] zich daaraan nooit heeft gehouden. De vordering van [gedaagde01] bleef grotendeels onbetaald. [gedaagde01] kon er dus niet vanuit gaan dat de hypotheekaanvraag nu wel zou worden doorgezet, waarbij nog van belang is dat [eiser01] zich in het laatste kwartaal van 2021, en dus in de periode van de (aankondiging van de) executieverkoop, op het standpunt stelde dat hij bij de totstandkoming van het echtscheidingsconvenant had gedwaald. Als [eiser01] de hypotheekaanvraag toch zou doorzetten was nog de vraag of de bank deze zou honoreren.
4.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Om tot executie over te gaan is vereist en in beginsel ook voldoende dat de schuldenaar in verzuim is met de voldoening van de vordering waarvoor het executoriaal beslag is gelegd.
Dat [eiser01] in verzuim is met de voldoening van zijn schuld aan [gedaagde01] is in casu niet in geschil. De vraag of [gedaagde01] onrechtmatig heeft gehandeld door de executieverkoop niet op te schorten maar door te zetten moet worden beantwoord aan de hand van criteria die gelden voor misbruik van bevoegdheid. Van misbruik van bevoegdheid is ingevolge artikel 3:13 lid 2 BW onder meer sprake als een bevoegdheid wordt uitgeoefend met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat [gedaagde01] een rechtens te respecteren belang had bij de executieverkoop omdat zij een direct opeisbare vordering op [eiser01] had. Dat de auto bij de executieverkoop mogelijk of waarschijnlijk minder op zou brengen dan de marktwaarde is op zichzelf onvoldoende om misbruik van recht aan te nemen, want [gedaagde01] mocht verwachten dat de executieverkoop in ieder geval tot de incasso van een substantieel deel van haar vordering zou leiden. De volgende vraag is dan of er, toen [eiser01] aan [gedaagde01] verzocht de executieverkoop uit te stellen en zij dat weigerde, sprake was van onevenredigheid tussen haar eigen belang bij de (voortgang van) de uitoefening van haar recht, en de belangen van [eiser01] bij uitstel van de executieverkoop.
4.4.
Bij de beoordeling van de vraag of van zo’n onevenredigheid sprake was moeten de feiten en omstandigheden van dat moment (van de weigering van het uitstel) worden betrokken. De rechtbank stelt dienaangaande het navolgende vast. [gedaagde01] wacht al jaren op voldoening van haar vordering. Het executoriaal beslag is al in 2017 gelegd maar dat heeft er jarenlang niet toe geleid dat [eiser01] zijn hypotheek heeft verhoogd teneinde zijn schuld te kunnen voldoen. [eiser01] heeft pas in een zeer laat stadium om uitstel van de verkoop verzocht. Hij heeft dat verzoek gemotiveerd met een beweerdelijk gedane aanvraag tot verhoging van zijn hypotheek, maar dat hij die hypotheekverhoging daadwerkelijk had verzocht was op dat moment niet controleerbaar voor [gedaagde01] want [eiser01] overlegde daarbij geen bescheiden waaruit die aanvraag bleek. Zijn verzoek om uitstel is in eerste instantie niettemin in die zin welwillend door [gedaagde01] beschouwd, dat [gedaagde01] bewijs opvroeg van de beweerde aanvraag tot hypotheekverhoging. Vervolgens bleek de aanvraag tot hypotheekverhoging incompleet te zijn geweest, zodat deze nog niet beoordeeld kon worden door de bank. Daarvoor zou [eiser01] de gegevens die de bank nog nodig had, alsnog moeten aanleveren. Of [eiser01] dat zou doen was voor [gedaagde01] nog maar de vraag, want [eiser01] heeft – volgens onbetwiste mededeling van [gedaagde01] – dergelijke afspraken en toezeggingen in het verleden eveneens gedaan maar is deze toen niet nagekomen. Daarbij komt dan nog dat [eiser01] zich voorafgaand aan de aanzegging van de executieverkoop op het standpunt had gesteld dat hij bij de totstandkoming van het echtscheidingsconvenant had gedwaald en hij dus kennelijk het convenant wilde vernietigen. Daarmee betwistte [eiser01] de rechtsgrond van de vordering van [gedaagde01] op [eiser01] . De conclusie uit het voorgaande is dat [gedaagde01] niet hoefde te verwachten dat [eiser01] zijn schuld uit zichzelf wilde en kon gaan voldoen. Reeds daarom was geen sprake van die hiervoor bedoelde onevenredigheid, maar kon [gedaagde01] in redelijkheid tot de uitoefening van haar recht komen.
4.5.
Ten aanzien van de wijze waarop de executieverkoop heeft plaatsgevonden is van belang dat [gedaagde01] mocht vertrouwen op de kennis en kunde van de deurwaarder, [gedaagde02] . [gedaagde01] heeft slechts de opdracht aan [gedaagde02] gegeven om over te gaan tot executieverkoop van de auto. Indien de deurwaarder in de uitvoering van de opdracht onzorgvuldig handelt, dan is dit de verantwoordelijkheid van de deurwaarder en is dit handelen niet toe te rekenen aan [gedaagde01] als opdrachtgever.
4.6.
Gelet op het voorgaande worden de vorderingen ten aanzien van [gedaagde01] afgewezen.
Onrechtmatig handelen [gedaagde02] ?
4.7.
[eiser01] grondt ook zijn vorderingen jegens [gedaagde02] op onrechtmatige daad en stelt daartoe dat [gedaagde02] bij de uitvoering van de opdracht van [gedaagde01] om de auto te verkopen, onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld. Het uitgangspunt van een executieveiling moet zijn dat er mede in het belang van de geëxecuteerde een zo hoog mogelijke opbrengst wordt behaald. De zorgplicht van de deurwaarder behelst dan ook dat de executieveiling op zodanige wijze plaatsvindt dat zo’n resultaat kan worden behaald. Dit heeft [gedaagde02] nagelaten, aldus [eiser01] .
4.8.
De taken en bevoegdheden van de deurwaarder staan beschreven in de Gerechtsdeurwaarderswet. De deurwaarder is als natuurlijk persoon een door de Kroon benoemde functionaris, met een onafhankelijke positie. Op hem is toezicht en tuchtrecht van toepassing. Als openbaar ambtenaar is hij belast met de uitvoering van een zeer groot aantal, bij diverse wettelijke voorschriften aan hem opgedragen of voorbehouden, taken die met name liggen op het gebied van het burgerlijk procesrecht. De belangrijkste van de verschillende ambtsverplichtingen is de ministerieplicht, dat wil zeggen de plicht van de deurwaarder om indien daarom wordt verzocht zijn ambtelijke diensten te verlenen, zoals het ten uitvoer leggen van vonnissen en het in dat verband leggen van beslagen en eventuele executieverkopen laten plaatsvinden.
4.9.
De deurwaarder moet zelfstandig beoordelen of en in hoeverre hij een bepaalde opdracht zal uitvoeren. Bij het bepalen van zijn beleid moet de deurwaarder de nodige zorgvuldigheid – ook jegens derden – in acht nemen. De ministerieplicht eindigt daar waar de deurwaarder zich door het uitvoeren van de opdracht schuldig zou maken aan onrechtmatig handelen jegens een derde. De deurwaarder zal zijn ministerie desnoods moeten weigeren, indien een bepaalde wijze van tenuitvoerlegging voor derden – onnodig – vexatoir uitvalt. Bij twijfel staat hem de weg van artikel 438 lid 4 Rv ter beschikking.
4.10.
In de onderhavige procedure stelt [eiser01] niet dat [gedaagde02] niet mocht overgaan tot uitvoering van de opdracht van [gedaagde01] . Ook stelt [eiser01] niet dat de gang van zaken niet volgens de wettelijke regelgeving is verlopen. [eiser01] maakt [gedaagde02] slechts het verwijt dat deze in de uitvoering van de opdracht onzorgvuldig heeft gehandeld doordat hij niet een zo hoog mogelijke opbrengst met de executieverkoop heeft gerealiseerd en de auto voor een te laag bedrag heeft verkocht.
4.11.
[gedaagde02] voert als verweer aan dat de executieverkoop conform de wettelijke regelgeving is verlopen en dat hij bij de uitvoering van de opdracht de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot verwacht mag worden. Hij heeft dit ter zitting als volgt toegelicht. De executieverkoop is online gepubliceerd en onder de aandacht gebracht bij verschillende klassieke autodealers en particuliere opkopers. Voorafgaand aan het bergen van de auto heeft [gedaagde02] gesproken met [naam01] , bij wie de auto stond gestald. [naam01] gaf te kennen dat de auto niet in originele staat verkeerde en dat de auto een aantal gebreken had. Volgens [naam01] lag de verkoopwaarde van de auto tussen de € 5.000,00 en de € 10.000,00. [naam01] wees [gedaagde02] nog op een internationale website, waarop klassieke voertuigen voor verkoop kunnen worden aangeboden. [gedaagde02] heeft de auto ook op deze website aangemeld voor verkoop. Eigen onderzoek naar de auto leerde [gedaagde02] dat de vraagprijs van soortgelijke auto’s als de auto van [eiser01] varieerde tussen de € 2.600,00 en de € 14.000,00.
4.12.
[eiser01] heeft na de toelichting door [gedaagde02] over zijn aanpak niet toegelicht wat van [gedaagde02] redelijkerwijs nog meer had mogen worden verwacht om een hogere opbrengst te behalen bij de executoriale verkoop. [eiser01] heeft daarmee zijn stelling, dat [gedaagde02] onrechtmatig heeft gehandeld doordat hij niet een zo hoog mogelijke opbrengst van de executieverkoop heeft gerealiseerd en de auto voor een te laag bedrag heeft verkocht, onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd.
4.13.
Uit de gang van zaken zoals [gedaagde02] die heeft beschreven volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [gedaagde02] bij de uitvoering van de opdracht de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend deurwaarder mocht worden verwacht en dat [gedaagde02] tot de conclusie mocht komen dat de opdracht op deze manier uitgevoerd kon worden.
Verder is niet vast komen te staan dat de taxatiewaarde van de auto daadwerkelijk
€ 34.000,00 was zoals [eiser01] stelt. [eiser01] baseert zich daarbij op een taxatie uit 2015. Die taxatie was dus niet actueel, en [eiser01] heeft op de zitting verteld dat hij ná de totstandkoming van dat taxatierapport schade heeft gereden met de auto en dat er nadien nog een andere reparatie aan de auto heeft plaatsgevonden. Het is alleen daarom al onwaarschijnlijk dat de auto na deze schade en reparaties nog voor eenzelfde bedrag zou zijn getaxeerd als in 2015.
Tenslotte is ter zitting ter sprake gekomen dat bij klassieke auto’s geldt dat de getaxeerde waarde van een dergelijke auto zeker niet vanzelfsprekend ook de marktwaarde is. De marktwaarde is ‘wat de gek er (op het moment van de verkoop) voor geeft’, zoals [eiser01] op zitting bevestigde.
4.14.
[eiser01] heeft een bewijsaanbod gedaan om [naam01] en [gedaagde02] te doen horen om te bewijzen wat de auto wél waard was. Ter zitting voerde hij aan dat hij contact heeft gehad met [naam01] , en dat deze tegenover [eiser01] ontkende tegen [gedaagde02] te hebben gezegd dat de waarde van de auto tussen de € 5.000,00 en de € 10.000,00 lag en dat de auto gebreken zou hebben.
De rechtbank passeert [eiser01] bewijsaanbod echter als niet ter zake dienend. Zelfs als zou blijken dat de
marktwaarde van de auto hoger zou hebben gelegen dan waar [gedaagde02] van uit is gegaan, blijft de rechtbank bij haar voorgaande oordeel dat die marktwaarde niet gelijk kan worden getrokken met de te verwachten verkoopopbrengst van de auto bij executoriale verkoop. Dat de deurwaarder hierop redelijkerwijs méér invloed kon uitoefenen dan hij heeft gedaan, heeft [eiser01] , zoals hiervoor al overwogen, onvoldoende onderbouwd.
4.15.
De conclusie uit het voorgaande is dat ook de vorderingen ten aanzien van [gedaagde02] worden afgewezen.
Proceskosten
4.16.
[eiser01] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van [gedaagde01] worden begroot op:
- griffierecht € 1.301,00
- salaris advocaat €
1.532,00(2 punten × tarief € 766,00)
Totaal € 2.833,00
De kosten aan de zijde van [gedaagde02] worden begroot op:
- griffierecht € 1.301,00
- salaris advocaat €
1.532,00(2 punten × tarief € 766,00)
Totaal € 2.833,00
Hier kan aan de zijde van [gedaagde02] nog een bedrag bijkomen in verband met nakosten. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).
4.17.
De kostenveroordelingen worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat de vorderingen daartoe zijn gegrond op de wet en zij niet zijn weersproken door [eiser01] .

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser01] in de proceskosten van [gedaagde01] , tot op heden begroot op € 2.833,00,
5.3.
veroordeelt [eiser01] in de proceskosten van [gedaagde02] , tot op heden begroot op € 2.833,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken 20 september 2023.
3304/638