ECLI:NL:RBROT:2023:8896

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
C/10/664531 / KG ZA 23-776
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil in kort geding over ontruiming huurovereenkomst met nieuwe feiten en omstandigheden

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 21 september 2023, betreft het een kort geding waarin eiseres, een huurder, zich verzet tegen de ontruiming van haar woning door Stichting Woonbron. De huurovereenkomst was eerder ontbonden door de kantonrechter op 11 augustus 2023, na het aantreffen van verdovende middelen in de woning. Eiseres heeft aangekondigd in hoger beroep te gaan tegen dit vonnis. In het kort geding vordert eiseres een verbod op de tenuitvoerlegging van de ontruiming, met de mogelijkheid om dit verbod voor vier maanden te verlengen.

De voorzieningenrechter, J.F. Koekebakker, heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die niet door de kantonrechter in aanmerking zijn genomen. Deze omvatten een locatieverbod voor een van de kinderen van eiseres, de geboorte van een kleinkind en gezondheidsklachten van eiseres. De voorzieningenrechter oordeelt dat deze nieuwe feiten en omstandigheden rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing van de kantonrechter wordt afgeweken.

Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten dat Stichting Woonbron het gehuurde niet mag ontruimen, mits eiseres binnen vier weken na de uitspraak de appeldagvaarding indient. Tevens is Stichting Woonbron veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn begroot op € 1.297,42. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk effect heeft, ondanks mogelijke hoger beroep.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/664531 / KG ZA 23-776
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op grond van artikel 29a Rv van 21 september 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. N. Claassen te Rotterdam,
tegen
STICHTING WOONBRON,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M.W. Kox te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Stichting Woonbron genoemd worden.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank ter behandeling van een vordering in kort geding.
Tegenwoordig zijn mr. J.F. Koekebakker, voorzieningenrechter, en mr. K. Scheuller, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen
  • [eiseres] ;
  • mr. Claassen;
  • de heer [persoon A] , sociaal beheerder van Stichting Woonbron;
  • mr. M.W. Kox;
  • mr. N.V.C. Haneveld.
De voorzieningenrechter gaat over tot de mondelinge behandeling. Partijen lichten ter
zitting hun standpunt nader toe. Vervolgens deelt de voorzieningenrechter mee dat zij
voornemens is mondeling uitspraak te doen en daartoe de zitting te schorsen. Na de
schorsing doet de voorzieningenrechter mondeling uitspraak. De uitspraak luidt als volgt.

1.De beoordeling

1.1.
Met ingang van 24 december 1998 huurt [eiseres] van Stichting Woonbron de woning, gelegen te Rotterdam aan [adres] (hierna: ‘het gehuurde’). [eiseres] woont met twee meerderjarige en twee minderjarige kinderen in het gehuurde.
1.2.
Op 25 juli 2022 zijn verdovende middelen in het gehuurde en de tuin van de buren aangetroffen. Naar aanleiding hiervan heeft [eiseres] op 29 september 2022 een laatste waarschuwing gekregen van de gemeente Rotterdam voorafgaand aan een sluiting van het gehuurde op grond van artikel 13b van de Opiumwet. [eiseres] verbleef vanaf midden juli 2022 tot aanvankelijk midden augustus 2022 vanwege vakantie in Marokko. Eén van de kinderen van [eiseres] , [persoon B] , verbleef tijdens deze vakantie samen met een vriend in het gehuurde. Na de inval van de politie is [eiseres] direct terug naar huis gereisd.
1.3.
Bij vonnis van de kantonrechter van 11 augustus 2023 is de huurovereenkomst tussen [eiseres] en Stichting Woonbron ontbonden en is [eiseres] veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde, binnen zes weken na datum van het vonnis. [eiseres] heeft aangekondigd tegen dit vonnis in hoger beroep te gaan.
1.4.
De ontruiming van het gehuurde is aangezegd tegen 26 september 2023.
1.5.
In dit kort geding vordert [eiseres] (kort gezegd) – na wijziging van eis ter zitting – om de tenuitvoerlegging van het vonnis van 11 augustus 2023 primair geheel te verbieden, subsidiair te verbieden voor de duur van vier maanden, met veroordeling van Stichting Woonbron in de (na)kosten van dit geding.
1.6.
De voorzieningenrechter stelt bij haar beoordeling het volgende voorop.
In het vonnis van de kantonrechter is de beslissing tot uitvoerbaar bij voorraad verklaring gemotiveerd. Tegen het vonnis wordt hoger beroep ingesteld. Gelet hierop geldt de maatstaf zoals (nader) uitgewerkt in het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026).
Het uitgangspunt in een executiegeschil is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een daartegen ingesteld rechtsmiddel, uitvoerbaar dient te zijn en ten uitvoer kan worden gelegd. Daarbij moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en de daaraan ten grondslag liggende vastgestelde feiten en oordelen. De kans van slagen van het aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel blijft buiten beschouwing, tenzij sprake is van een kennelijke feitelijke of juridische misslag. Afwijking van genoemd uitgangspunt kan gerechtvaardigd zijn, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, als sprake is van feiten en omstandigheden die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen en die kunnen rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing wordt afgeweken.
1.7.
Van een kennelijke juridische of feitelijke misslag is pas sprake wanneer het evident is dat het bestreden vonnis op een onjuistheid berust. Dit is niet reeds het geval wanneer ook een andere beslissing mogelijk was geweest en/of indien het bestreden vonnis lijdt aan een motiveringsgebrek doordat de rechtbank onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar redenering. Voor een kennelijke misslag is een zo evidente of aperte vergissing in het recht of de feiten nodig, dat daarover geen redelijke twijfel kan bestaan.
1.8.
[eiseres] heeft aangevoerd dat het vonnis berust op diverse feitelijke en juridische misslagen. Stichting Woonbron heeft ten aanzien van alle door [eiseres] aangevoerde misslagen gemotiveerd gesteld dat hiervan geen sprake is en dat de door [eiseres] aangevoerde bezwaren tegen het vonnis in hoger beroep aan de orde dienen te komen.
1.9.
Het merendeel van de door [eiseres] gestelde misslagen komt er in de kern op neer dat sprake zou zijn van een motiveringsgebrek in het vonnis. Zoals volgt uit bovenstaand toetsingskader is dit onvoldoende om een kennelijke misslag aan te nemen. Ook noemt [eiseres] als kennelijke misslag dat zij gemotiveerd heeft betwist dat zij wist of had moeten weten van de antecedenten van [persoon B] , maar dat de kantonrechter hiervan wel is uitgegaan en een hierop gericht expliciet bewijsaanbod heeft gepasseerd. Ook deze gestelde fout in het vonnis haalt de hoge drempel van kennelijke misslag niet. Het hof is de aangewezen instantie om de zaak inhoudelijk opnieuw te beoordelen.
1.10.
Door [eiseres] is daarnaast gesteld dat er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die bij het nemen van de beslissing door de kantonrechter niet in aanmerking konden worden genomen. Het betreft de volgende feiten en omstandigheden:
1.10.1.
Na de mondelinge behandeling bij de kantonrechter (op 4 mei 2023) is op vordering van [eiseres] bij vonnis van 7 juni 2023 een locatieverbod aan [persoon B] opgelegd. [persoon B] mag zich gedurende een jaar niet binnen een straal van 200 meter van het gehuurde bevinden. Dit vonnis is nadien op verzoek van [eiseres] door de deurwaarder aan [persoon B] betekend. Hoewel ten tijde van de mondelinge behandeling al bekend was dat deze procedure door [eiseres] was opgestart, is nu sprake van een vonnis en van de daadwerkelijke uitvoering daarvan. Hieruit leidt de voorzieningenrechter af dat de procedure niet alleen was opgestart voor de vorm.
1.10.2.
Voorts geldt dat in juli 2023 de bij [eiseres] wonende dochter is bevallen van een kind. Deze baby van inmiddels twee maanden oud woont ook in bij [eiseres] . Ter zitting is toegelicht dat moeder en kind niet bij de vader van de baby kunnen wonen. [eiseres] stelt dat zij op het moment van de mondelinge behandeling bij de kantonrechter, niet wist dat haar dochter zwanger was, omdat deze dat uit angst stil had gehouden. Het verweer van Stichting Woonbron dat [eiseres] dit wel moet hebben geweten, is gemotiveerd weersproken door [eiseres] . De voorzieningenrechter acht hetgeen [eiseres] hierover heeft verklaard geloofwaardig, omdat er geen voor de hand liggende reden is te bedenken waarom [eiseres] dit feit niet bij de kantonrechter zou hebben aangevoerd ter onderbouwing van haar verweer in die procedure. Er is daarom ook geen aanleiding om te denken, zoals Stichting Woonbron suggereert, dat dit onderdeel van een strategie zou zijn van [eiseres] .
1.10.3.
Tot slot heeft [eiseres] aangevoerd dat zij inmiddels kampt met serieuze gezondheidsklachten, dat zij hiervoor een verwijzing van de huisarts naar de KNO-arts heeft gekregen en dat zij een apparaat moet gebruiken tegen slaapapneu. Weliswaar stelt Stichting Woonbron dat de gezondheidsklachten van [eiseres] ook ter sprake zijn gekomen bij de kantonrechter, maar de voorzieningenrechter ziet dit niet terug in de stukken van die procedure of het vonnis en stelt in ieder geval vast dat de gezondheidsklachten op dat moment blijkbaar nog niet van dien aard waren dat [eiseres] daarvoor medische hulp had ingeroepen.
1.11.
Voornoemde nieuwe feiten en omstandigheden heeft de kantonrechter niet kunnen meenemen in het oordeel dat tot de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde heeft geleid. Deze feiten en omstandigheden zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter van dien aard dat zij rechtvaardigen dat van de beslissing van de kantonrechter wordt afgeweken.
1.12.
Het voorgaande betekent dat het Stichting Woonbron wordt verboden het gehuurde te ontruimen in afwachting van de nog aanhangig te maken hoger beroepsprocedure. De voorzieningenrechter stelt hierbij wel als voorwaarde dat [eiseres] de appeldagvaarding binnen vier weken na heden uitbrengt.
1.13.
Stichting Woonbron krijgt ongelijk en wordt veroordeeld in de proceskosten. De kosten van [eiseres] worden begroot op € 1.297,42 (€ 132,42 aan explootkosten, € 86,- aan griffierecht en € 1.079,- aan salaris advocaat).
1.14.
Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de voorzieningenrechter af dat in dit vonnis geen aparte beslissing hoeft te worden genomen over nakosten.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
verbiedt Stichting Woonbron het gehuurde te ontruimen in afwachting van een arrest in een nog op te starten appelprocedure tegen het vonnis van de kantonrechter van 11 augustus 2023 (zaaknummer 10234147 CV EXPL 22-37535), onder de voorwaarde dat [eiseres] de appeldagvaarding binnen vier weken na heden uitbrengt,
2.2.
veroordeelt Stichting Woonbron in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.297,42,
2.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
De voorzieningenrechter sluit de zitting.
Waarvan proces-verbaal,