ECLI:NL:RBROT:2023:8944

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 september 2023
Publicatiedatum
26 september 2023
Zaaknummer
ROT 23/2612
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor zorgkosten onder de Participatiewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 11 september 2023, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) beoordeeld. De aanvraag betreft bijzondere bijstand voor zorgkosten van de minderjarige zoon van eiseres, die niet vergoed werden door de zorgverzekeraar omdat eiseres ten tijde van de behandelingen niet verzekerd was. De rechtbank oordeelt dat er een voorliggende voorziening was in de vorm van een zorgverzekering, waardoor geen recht op bijzondere bijstand bestaat. De rechtbank stelt vast dat eiseres en haar zoon op 1 maart 2022 ambtshalve zijn uitgeschreven uit de basisregistratie personen (brp), wat leidde tot de beëindiging van hun zorgverzekering. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voor haar onmogelijk was om de zorgverzekering tijdig te regelen. De rechtbank concludeert dat er geen zeer dringende redenen zijn die het toekennen van bijzondere bijstand rechtvaardigen. Het beroep wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de bijzondere bijstand in stand blijft. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/2612

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser, en [naam eiseres] , eiseres, uit [plaats] , samen: eisers,

gemachtigde: mr. A. el Idrissi,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. S. Duinhouwer.

De procedure

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het handhaven van de afwijzing van hun aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Verweerder heeft bij besluit van 15 november 2022 de aanvraag om bijzondere bijstand voor twee facturen in verband met zorgkosten afgewezen. Met het besluit van 17 maart 2023 op het bezwaar van eisers tegen deze afwijzing is verweerder bij dit besluit gebleven (het bestreden besluit).
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 11 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Het geschil

Afbakening2.1. Eiseres heeft, voor zover nog van belang, op 27 juli 2022 bijzondere bijstand gevraagd voor zorgkosten voor haar minderjarige zoon [naam zoon] , die zij niet vergoed krijgt omdat zij ten tijde van de behandelingen niet verzekerd was. In de aanvraag en in bezwaar is gespecificeerd dat het gaat om bedragen van € 1.028,13 en € 545,72.
2.2.
Het eerste bedrag betreft kosten voor een behandeling van de zoon op 27 april 2022, waarvoor het ziekenhuis op 15 september 2022 bij eiseres een bedrag van € 1.028,13 in rekening heeft gebracht. Het tweede bedrag heeft betrekking op een behandeling van de zoon op 29 maart 2022, waarvoor het ziekenhuis op 7 juli 2022 € 458,54 in rekening heeft gebracht; het gevraagde bedrag van € 545,72 betreft de rekening van het ziekenhuis plus incassokosten die de ingeschakelde deurwaarder op 23 september 2022 bij eiseres in rekening heeft gebracht.
2.3.
Ter zitting is namens eiseres verklaard dat de aanvraag voor bijzondere bijstand alleen ziet op vergoeding van de kosten van het ziekenhuis, en niet op de incassokosten. Verweerder heeft in het bestreden besluit de bij de aanvraag overgelegde rekening van de deurwaarder van 23 september 2022 betrokken en deze aangemerkt als een schuld. In reactie op de ter zitting gegeven toelichting welke kosten eiseres vergoed wilde zien, heeft verweerder aangegeven dat in dat geval de motivering voor de afwijzing van vergoeding van de medische kosten voor de behandeling van 27 april 2022 ook geldt voor de afwijzing van vergoeding van de kosten voor de behandeling van 29 maart 2022. Nu de verwarring mede is veroorzaakt door de specificatie van eiseres van deze kosten bij de aanvraag en in bezwaar, zal de rechtbank dit gebrek in het bestreden besluit op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dus zonder gevolgen passeren.
2.4.
Niet in geschil is dat eiseres geen aanspraak heeft op vergoeding van deze rekeningen voor haar zoon via haar toenmalige zorgverzekeraar VGZ. Dit komt omdat eiseres en haar zoon op 1 maart 2022 ambtshalve zijn uitgeschreven uit de basisregistratie personen (brp) voor het adres [adres] te Rotterdam. Eiseres meent dat dit ten onrechte is gebeurd; hierover loopt nog een bezwaarprocedure. Per 18 mei 2022 heeft eiseres zichzelf en haar zoon weer ingeschreven in de brp op het adres van eiser. De zorgverzekeraar heeft in de uitschrijving aanleiding gezien de zorgverzekering van eiseres en haar zoon per 1 maart 2022 te beëindigen en deze pas op 25 mei 2022 weer te hervatten.
Standpunt verweerder
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen bijzondere bijstand voor de zorgkosten kon worden verstrekt. Voor zorgkosten bestaat een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Pw, namelijk een zorgverzekering op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw), zodat geen aanspraak op bijstand daarvoor kan worden gemaakt. Voor zover eiseres en haar zoon ten tijde van de behandelingen in Nederland woonden, was eiseres verplicht hen in de brp in te schrijven en een zorgverzekering te regelen. De omstandigheid dat eiseres niet aan die verplichtingen heeft voldaan en daarom haar zorgkosten niet vergoed krijgt, laat volgens verweerder onverlet dat zij aanspraak kon maken op vergoeding van de kosten door zich in te schrijven en zich te verzekeren. Verweerder ziet evenmin aanleiding om, in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de Pw, toch bijzondere bijstand op grond van artikel 16, eerste lid, van de Pw te verstrekken.
De zoon van eiseres heeft de behandeling waarvoor de kosten in rekening zijn gebracht, immers al ondergaan.
Standpunt eisers in beroep
4. Eisers betogen dat geen voorliggende voorziening voor de zorgkosten voorhanden was, omdat eiseres geen zorgverzekering had en dus op vergoeding geen aanspraak kon maken. Eiseres heeft er alles aan gedaan om zich tijdig in de brp in te schrijven, maar zij kon pas op een laat tijdstip een afspraak maken met de gemeente voor die inschrijving. Ter zitting heeft eiseres in aanvulling daarop aangevoerd dat zij niet op de hoogte was van de ambtshalve uitschrijving en ook niet van de beëindiging van de zorgverzekering. Zij heeft de brieven daarover nooit gezien. Verder stellen eisers zich op het standpunt dat wel sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Pw. De deurwaarder werd ingeschakeld en beslaglegging dreigde, aldus eiseres ter zitting. Tot slot heeft eiseres ter zitting verklaard niet langer te willen aanvoeren dat de afwijzing van de gevraagde bijzondere bijstand in strijd is met artikel 3:4 van de Awb.

Beoordeling door de rechtbank

Wettelijk kader
5. In artikel 35, eerste lid, van de Pw staat dat, onverminderd paragraaf 2.2 van die wet, onder meer de ouder met zijn ten laste komende kinderen recht heeft op bijzondere bijstand voor zover deze niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en de kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de (kort gezegd) aanwezige draagkracht.
Een van de uitzonderingen hierop in paragraaf 2.2 van de Pw betreft artikel 15, eerste lid, van de Pw. In de eerste volzin staat dat geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn.
Een uitzondering op artikel 15, eerste lid, van de Pw is alleen mogelijk in geval van een situatie als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Pw. Dat is als zeer dringende redenen de bijstandverlening noodzakelijk maken.
6. De rechtbank is van oordeel dat voor de zorgkosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd, een voorliggende voorziening voorhanden was. Een zorgverzekering op grond van de Zvw is de wettelijk geregelde voorziening voor vergoeding van zorgkosten en eiseres had de mogelijkheid om zich voor de zorgkosten op grond van de Zvw te verzekeren. Artikel 15, eerste lid, eerste volzin, stond daarom in de weg aan het toekennen van bijzondere bijstand voor deze kosten. Dat eiseres ten tijde van de behandelingen feitelijk geen aanspraak kon maken op kostenvergoeding uit die voorziening omdat zij de daarvoor geldende verplichtingen niet was gekomen, maakt dat niet anders. Eiseres heeft met wat zij heeft aangevoerd over de omstandigheden waardoor zij de verplichtingen voor het hebben van een zorgverzekering niet is nagekomen, niet aannemelijk gemaakt dat het voor haar onmogelijk was om deze voorliggende voorziening voor de zorgkosten aan te spreken. Een ambtshalve uitschrijving uit de brp vindt niet plaats zonder berichtgeving vooraf en achteraf, dit geldt ook voor het beëindigen van een zorgverzekering. Het komt voor rekening en risico van eiseres dat zij deze berichtgeving heeft gemist en zij als gevolg daarvan enige tijd later pas de inschrijving en verzekering weer in orde heeft kunnen maken.
7. De rechtbank is van oordeel dat in het geval van eisers niet is gebleken van zeer dringende redenen die maakten dat toch bijzondere bijstand moest worden toegekend.
De Centrale Raad van Beroep (de Raad) heeft recent de bedoeling van de wetgever met artikel 16, eerste lid, van de Pw opnieuw onderzocht in de uitspraak van 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:985. De Raad heeft in die uitspraak bepaald dat het bij zeer dringende redenen nog steeds moet gaan om een ‘acute noodsituatie’, waarbij uitleg is gegeven in welke gevallen hiervan sprake kan zijn en waarbij de Raad expliciet heeft overwogen dat de wetgever bij het begrip ‘zeer dringende redenen’ heeft gedacht aan een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. Dat is hier niet aan de orde. Bij beslaglegging worden eisers immers beschermd door de beslagvrije voet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van bijzondere bijstand voor de zorgkosten van de zoon van eiseres in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van
mr.M. Lammerse, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 september 2023.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar
de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waaropdeze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.