ECLI:NL:RBROT:2023:8945

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 september 2023
Publicatiedatum
26 september 2023
Zaaknummer
ROT 23/2018
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing energietoeslag op basis van financiële draagkracht en schulden

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 11 september 2023, betreft het beroep van eiser tegen de afwijzing van de energietoeslag door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Eiser had samen met zijn toenmalige echtgenote op 16 augustus 2022 een aanvraag ingediend voor energietoeslag voor 2022 op basis van de Participatiewet (Pw). De aanvraag werd afgewezen op 6 oktober 2022, en na bezwaar bleef de afwijzing in stand. De rechtbank heeft het beroep op 11 augustus 2023 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de vaste gedragslijn van verweerder om geen rekening te houden met schulden, tenzij er sprake is van een minnelijke of officiële schuldenregeling, niet kennelijk onredelijk is. Eiser en zijn echtgenote hadden in januari 2022 een gezamenlijk inkomen dat boven de norm voor energietoeslag lag, en de rechtbank concludeert dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen. Eiser heeft niet aangetoond dat de afwijzing tot onaanvaardbare gevolgen heeft geleid, ondanks zijn claims van financiële problemen en gezondheidsklachten. De rechtbank wijst erop dat er onvoldoende bewijs is overgelegd om de gestelde nabetaling van energiekosten en de totale schuldenlast te onderbouwen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de energietoeslag in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/2018

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder

gemachtigde: mr. D.J.J. Straver, verweerder.

De procedure

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het handhaven door verweerder van de afwijzing van energietoeslag, aangevraagd voor hemzelf en zijn toenmalige echtgenote [naam persoon] voor 2022 op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Eiser heeft op 16 augustus 2022 samen met zijn echtgenote [naam persoon] energietoeslag voor 2022 aangevraagd bij verweerder. Bij besluit van 6 oktober 2022 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Hiertegen hebben eiser en zijn echtgenote bezwaar gemaakt. Met het besluit op bezwaar van 24 februari 2023 is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven (het bestreden besluit).
1.2.
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 11 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Juridisch kader

2.1.
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Pw hebben onder meer gehuwden recht op bijzondere bijstand voor zover deze niet beschikken over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de aanwezige financiële draagkracht (de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn).
Per 26 augustus 2022 is met terugwerkende kracht tot en met 15 maart 2022 een nieuw vierde lid ingevoegd. Hierin staat dat, in afwijking van het eerste lid, het college bevoegd is om tot en met 30 juni 2023 bijzondere bijstand te verlenen aan onder meer gehuwden in de vorm van een eenmalige energietoeslag, zonder dat wordt nagegaan of die gehuwden in dat jaar een sterk gestegen energierekening had. Daarbij zijn dus de sterk gestegen energiekosten als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan gegeven. Het is door de wetgever aan het college overgelaten om de norm te bepalen voor de daarvoor in aanmerking te nemen financiële draagkracht.
2.2.
Verweerder heeft zijn bevoegdheid op grond van artikel 35, eerste en vierde lid, van de Pw uitgewerkt in de Beleidsregels energietoeslag Rotterdam 2022 (de Beleidsregels).
In artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregels staat dat verweerder het huishouden dat in de maand januari van het jaar 2022 over inkomen beschikt dat niet meer bedraagt dan 140% van de op het huishouden van toepassing zijnde bijstandsnorm, genoemd in artikel 21 of 22 van de wet, op aanvraag een energietoeslag kan toekennen ter hoogte van € 800,-.
Voor gehuwden zoals eiser en zijn echtgenote betekent dit dat hun gezamenlijk netto inkomen in die maand niet hoger mocht zijn dan € 2.075,-.
In artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregels staat dat de aanvraag voor de energietoeslag kan worden ingediend tot en met 31 december 2022.
In artikel 4 van de Beleidsregels staat dat deze regels per 31 december 2022 vervallen.
2.3.
Artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) schrijft voor dat het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

Het geschil

3. De rechtbank stelt voorop dat de inkomenstoeslag zoals verweerder die heeft geregeld in de Beleidsregels, ziet op het ondervangen van hogere energiekosten waarmee huishoudens in 2022 werden geconfronteerd. Eiser en zijn echtgenote [naam persoon] hebben samen een aanvraag om energietoeslag voor 2022 ingediend. Een aanvraag om energietoeslag voor 2023 is hier dus niet aan de orde.
Eiser en zijn echtgenote waren in 2022 gehuwd, zodat bij de beoordeling van de ingediende aanvraag om energietoeslag het gezamenlijk inkomen moest worden betrokken. Het is voor de beoordeling van dit beroep (dat immers uitsluitend gaat over de afwijzing van de energietoeslag 2022 voor destijds eiser en zijn echtgenote) niet relevant dat eiser en zijn echtgenote in februari 2023 zijn gescheiden, dat eiser sindsdien alleen woont en daardoor nog minder bestedingsruimte heeft. De rechtbank ziet daarom geen reden om het feit dat eiser en zijn echtgenote in februari 2023 zijn gescheiden, bij de beoordeling te betrekken, zoals eiser ter zitting heeft gevraagd.
4. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat uit de gegevens van Suwinet blijkt dat het inkomen van eiser en zijn echtgenote [naam persoon] in januari 2022 ruim boven de in de Beleidsregels vastgestelde norm voor energietoeslag van € 2.075,- netto lag en dat hun inkomen in de maanden daarna niet noemenswaardig is gedaald. Eiser heeft dit niet bestreden. Ter zitting is vastgesteld dat verweerders berekening van een gezamenlijk inkomen van € 2.864,25 netto in januari 2022 juist is.
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder niet van dit inkomen had mogen uitgaan, omdat hij en zijn echtgenote hierover feitelijk niet konden beschikken.
Eiser heeft ter zitting toegelicht dat hij in 2019 zijn baan is verloren en dat zijn echtgenote toen slechts enkele uren schoonmaakwerk verrichtte. Pas in januari 2022 heeft zij een baan gekregen voor een groter aantal uren. Op dat moment waren er al veel schulden ontstaan. Volgens eiser waren de aflossingsregelingen daarvoor in januari 2022 (en daarna) zodanig, dat zij feitelijk een minimuminkomen hadden. Eiser en zijn echtgenote moesten ook gebruik maken van de voedselbank. Daarnaast werden zij in 2022 geconfronteerd met een nabetaling van € 900,- aan energiekosten. Eiser en zijn echtgenote zijn dan ook feitelijk getroffen door de hogere energieprijzen en de afwijzing weegt in hun geval vanwege de al bestaande schulden extra zwaar. Eiser wijst erop dat hij en zijn echtgenote ook gezondheidsklachten hebben, waarvoor zij medicatie krijgen. Verder heeft eiser aandoeningen die maken dat hij is aangewezen op een goed verwarmde woning.
6. Verweerder heeft zich in reactie hierop op het standpunt gesteld dat eiser zijn schulden niet inzichtelijk heeft gemaakt. Maar zelfs als eiser dat al gedaan zou hebben, is het hebben van schulden alleen onvoldoende om voor de energietoeslag van een lager inkomen uit te gaan, aldus verweerder ter zitting. Verweerder heeft toegelicht dat schulden alleen bij de draagkracht worden betrokken als sprake is van een traject in het kader van een (minnelijke of officiële) schuldenregeling. Daarvan is in het geval van eiser geen sprake. Volgens verweerder is in de situatie van eiser en zijn echtgenote ook niet van zodanige ernstige gevolgen van de afwijzing gebleken, dat er aanleiding bestond om in afwijking van de Beleidsregels toch energietoeslag te kennen.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op grond van de Beleidsregels en de vaste gedragslijn zoals toegelicht onder 6. de gevraagde energietoeslag voor eiser en zijn echtgenote voor 2022 mocht afwijzen.
7.1.
De wetgever heeft het college en daarmee verweerder ruimte gegeven om binnen redelijke grenzen de financiële draagkracht bij het beoordelen van een aanvraag als bedoeld in artikel 35 van de Pw zelf in te vullen. De vaste gedragslijn van verweerder om bij de draagkracht geen rekening te houden met schulden en alleen in geval van deelname aan een traject van een minnelijke of officiële schuldenregeling de aflossingen op schulden in mindering te brengen op het inkomen, is naar vaste rechtspraak niet kennelijk onredelijk (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 18 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1556, en 6 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1158). De achterliggende gedachte om geen rekening te houden met schulden is dat de Participatiewet het verbiedt om bijstand voor schulden te verstrekken, zodat voorkomen moet worden dat dit indirect toch wordt gedaan door schulden te betrekken bij het bepalen van de draagkracht. Een minnelijke of officiële schuldenregeling wordt wel betrokken wanneer naar het resterend besteedbaar inkomen wordt gekeken, omdat een dergelijke regeling niet gemakkelijk kan worden opengebroken, terwijl bij een per schuld afgesproken regeling wel kan worden verzocht om aanpassing.
7.2.
Nu eiser en zijn echtgenote voor hun schulden geen traject in het kader van een schuldenregeling doorliepen, heeft verweerder bij het bepalen van hun draagkracht terecht overeenkomstig zijn vaste gedragslijn hun verplichtingen uit schulden niet in mindering gebracht op het beschikbare inkomen. Het was vervolgens aan eiser om aannemelijk te maken dat toepassing van die gedragslijn in dit geval tot onaanvaardbare gevolgen leidde. Daarvan niet is gebleken. Het is op zich niet onaannemelijk dat eiser en zijn echtgenote in 2022 in een financieel moeilijke situatie verkeerden en gezondheidsklachten hebben. Er ontbreken echter controleerbare gegevens op basis waarvan kan worden vastgesteld dat het niet toekennen van energietoeslag heeft geleid tot ernstige gevolgen voor eiser en zijn echtgenote. Eiser heeft wel in bezwaar wel een aantal rekeningen en bewijsstukken van achterstallige betalingen overgelegd, maar het is niet duidelijk wat het totaal aan schulden en betalingsregelingen in 2022 was en wat daarvan de gevolgen waren. Ook heeft eiser geen bewijs overgelegd van de gestelde nabetaling voor energiekosten in 2022. De rechtbank wijst er voor de volledigheid nog op dat, als eiser dit wel had gedaan, er hoge eisen worden gesteld aan het aannemen van onaanvaardbare gevolgen. Dat betekent dat een situatie waarin een uitzondering moet worden gemaakt op een redelijke regeling, niet snel wordt aangenomen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de energietoeslag voor eiser en zijn echtgenote voor 2022 in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van
mr.M. Lammerse, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 september 2023.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.