ECLI:NL:RBROT:2023:8947

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
26 september 2023
Zaaknummer
ROT 23/2709
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van een lening onder de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Rotterdam het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Schiedam, dat haar bijstandsuitkering heeft herzien en € 500,- heeft teruggevorderd. Eiseres had een lening van een vriend ontvangen, die zij binnen een maand had terugbetaald. De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte het gestorte bedrag als inkomen heeft aangemerkt, omdat het een terugbetaalde lening betreft. De rechtbank stelt vast dat eiseres slechter af is door de herziening van haar bijstandsuitkering dan wanneer het bedrag als gift zou zijn aangemerkt. Dit leidt tot de conclusie dat de herziening en terugvordering niet in overeenstemming zijn met de wetgeving en de rechtspraak. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het eerdere besluit van het college, waardoor eiseres het bedrag van € 500,- niet hoeft terug te betalen. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/2709

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. I. Car,
en

het college van burgemeester en wethouders van Schiedam, verweerder,

gemachtigde: [naam gemachtigde] .

Procedure

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit op bezwaar van verweerder over de herziening en terugvordering van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Bij besluit van 19 augustus 2022 heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres herzien over de maand maart 2022 en van haar € 500,- teruggevorderd.
Met het besluit van 7 maart 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven (het bestreden besluit).
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde waren daarbij aanwezig, bijgestaan door de tolk E.S. Madran. Namens verweerder was de gemachtigde aanwezig.

Geschil

Wat vooraf ging
2. Verweerder heeft op de bankafschriften van eiseres geconstateerd dat zij op 31 maart 2022 € 500,- aan contant geld op haar rekening *8306 heeft gestort. Eiseres heeft de storting niet bij verweerder gemeld. Eiseres heeft hierover verklaard dat dit geld afkomstig is van een lening van een vriend om rekeningen mee te kunnen betalen, onder meer van Wehkamp en van haar autoverzekering, en dat zij deze vriend op 27 april 2022 contant heeft terugbetaald na ontvangst van de energietoeslag van verweerder. Deze vriend, [persoon A] , heeft in een verklaring van 28 september 2022 de juistheid hiervan op schrift aan verweerder bevestigd. Verweerder heeft vastgesteld dat op 30 en 31 maart 2022 respectievelijk rekeningen van Wehkamp (€ 219,-) en Goudse schadeverzekering (€ 111,62 en € 11,71) zijn betaald door eiseres, dat de energietoeslag op 21 april 2022 is overgemaakt en dat eiseres op 27 april 2022 € 500,- contant heeft opgenomen van haar rekening.
Het standpunt van verweerder in het bestreden besluit
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het gestorte geld terecht als inkomsten in aanmerking is genomen. Daarvoor heeft hij het volgende overwogen:
“Het behoeft geen betoog dat er in het onderhavig geval moet worden gesproken van een uitermate ongelukkige samenloop van omstandigheden die maakt dat mevrouw [naam eiseres] benadeeld wordt door de huidige juridische stand van zaken. Dit mede met het oog op de huidige discussie over de menselijke maat, de koerswijziging die de politiek lijkt in te zetten en de koerswijziging die min of meer wordt ingezet bij de Centrale Raad van Beroep. Dit neemt niet weg dat de keuze om iets wel of niet tot het 'middelenbegrip' te rekenen in beginsel een keuze is van de wetgever. Bij het bepalen of iets een middel is voor de algemene bijstand heeft het college in principe geen discretionaire bevoegdheid, behoudens enkele uitzonderingen. Ten aanzien van leningen is geen uitzondering gemaakt. Omdat het college geen discretionaire bevoegdheid heeft inzake het middelenbegrip is het college niet toegestaan de evenredigheidstoets toe te passen, ongeacht de belangen van mevrouw [naam eiseres] die hard geraakt worden. De evenredigheidtoets kan alleen worden toegepast als het gaat om besluiten waarbij het college op basis van een wet of een verordening enige beleidsruimte heeft om een afweging te maken. Dat de gemachtigde verwijst naar de beleidsregels Participatiewet ten aanzien van giften, die van kracht zijn geworden met ingang van 1 november 2022, is dan ook niet onbegrijpelijk met het oog op de huidige ontwikkelingen. De Centrale Raad legt echter het middelenbegrip in de rechtspraak vooralsnog streng uit. Een lening valt dan ook niet onder dit giftenbeleid. Een geldlening (die kan worden aangewend voor levensonderhoud) is een middel. Het toepassen van het recentelijk ingevoerde giftenbeleid, is vanuit juridisch oogpunt dan ook niet mogelijk. Zie hiervoor rechtsoverweging 4.3.3. in de recente uitspraak van 13 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2715.”
Wat eiseres hiertegen in beroep aanvoert
4. Eiseres voert aan dat zij het gestorte geld niet voor haar levensonderhoud kon gebruiken, zodat verweerder dat ten onrechte als inkomsten in mindering op de bijstand heeft gebracht. Eiseres zag zich genoodzaakt een lening aan te gaan omdat haar lasten in maart 2022 aanzienlijk waren toegenomen, waardoor zij niet uitkwam met haar uitkering. Voor zover verweerder dit geld wel terecht als inkomsten heeft aangemerkt, meent eiseres dat verweerder ten onrechte zijn beleid omtrent giften daarop niet heeft toegepast.

Beoordeling door de rechtbank

5.1.
Ter zitting heeft verweerder verklaard het bestreden besluit onwenselijk te vinden, maar geen andere mogelijke uitkomst te zien vanwege de geldende tekst van de Pw en de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) daarover.
5.2.
Tussen partijen staat vast dat het op de rekening van eiseres gestorte geld afkomstig is van een lening en dat zij die lening op 27 april 2022 geheel heeft afgelost. Verder heeft verweerder ter zitting verklaard dat als eiseres het gestorte geld niet zou hebben terugbetaald en dat dus in feite een gift zou zijn geweest, er voor verweerder vanwege het door hem gevoerde beleid over giften geen reden zou zijn geweest om tot
herziening en terugvordering over te gaan. Giften tot € 1.200,- per kalenderjaar worden door verweerder in dat beleid uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord gevonden en daarom niet aangemerkt als middel. Dat betekent dus dat eiseres slechter af zou zijn door een lening waarvan vaststaat dat zij die heeft terugbetaald, dan door een gift.
De rechtbank vindt dat een onbestaanbare uitkomst. De achterliggende gedachte van de Pw en de rechtspraak die daarover bestaat, is immers dat bij ontvangen bedragen tijdens een periode dat bijstand wordt ontvangen tot herziening en terugvordering moet worden overgegaan omdat de bijstand het karakter van een vangnet heeft. Als een bijstandontvanger uit andere bronnen geld ontvangt waarmee hij in zijn levensonderhoud kan voorzien, is voor dat bedrag geen bijstandverlening nodig en moet worden herzien en teruggevorderd. Als verweerder niet tot herziening en terugvordering overgaat als het door eiseres ontvangen bedrag een gift zou zijn geweest, valt niet in te zien waarom er gelet op het vangnetkarakter van de bijstand wel aanleiding bestaat om tot herziening en terugvordering over te gaan als hetzelfde bedrag is geleend en terugbetaald. Bij een gift is immers sprake van extra geld bovenop de bijstandsuitkering dat door verweerder tot
€ 1.200,- per kalenderjaar zonder meer ongemoeid wordt gelaten, dus ook als dat bedrag voor het levensonderhoud wordt gebruikt. Een terugbetaalde lening heeft per saldo niet tot extra geld geleid. De rechtbank is mede in dat licht van oordeel dat een eenmalig geldbedrag dat als lening is ontvangen en waarvan vaststaat dat dit is terugbetaald, naar zijn aard niet overeenkomt met de in artikel 32, eerste lid, van de Pw genoemde inkomensbronnen en daarom niet als inkomen in de zin van die bepaling geldt. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de CRvB van 10 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2999. Weliswaar is in dit geval geen sprake van een commerciële kredietovereenkomst met een commerciële kredietgever, maar wel staat vast dat de eenmalige storting een lening is die helemaal is terugbetaald.
5.3.
De conclusie is daarom dat verweerder de storting ten onrechte als inkomsten heeft aangemerkt. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Omdat verweerder ten onrechte tot herziening en terugvordering heeft besloten, zal de rechtbank ook het besluit van 19 augustus 2022 herroepen. Dat betekent dat de herziening en terugvordering helemaal van tafel zijn en eiseres geen € 500,- aan verweerder hoeft te betalen.
6. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoeden. Verder veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.868,- (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting in bezwaar, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting van de rechtbank, met een waarde per punt van € 597,- in bezwaar en € 837,- in beroep en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 7 maart 2023;
- herroept het besluit van 19 augustus 2022;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.868,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van
mr.M. Lammerse, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
6 september 2023.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar
de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waaropdeze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.