ECLI:NL:RBROT:2023:9356

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
10678032 / VV EXPL 23-422
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid kantonrechter in kort geding tegen Erasmus Universiteit Rotterdam

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 oktober 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, die zelf procedeert, en de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR). De eiser vorderde onder andere het opheffen van een campusverbod, inzage in lasterlijke teksten en beeldmateriaal, en gelijkwaardige behandeling door de EUR. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat hij niet absoluut bevoegd is om deze vorderingen te behandelen, omdat de vorderingen van onbepaalde waarde zijn en er geen duidelijke aanwijzingen zijn dat de totale waarde onder de € 25.000 ligt, zoals vereist volgens artikel 93 sub b Rv. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vorderingen van eiser niet gerelateerd zijn aan het volgen van onderwijs en dat de waarde van de vorderingen niet kan worden vastgesteld. Hierdoor had de eiser de zaak moeten aanbrengen bij de voorzieningenrechter van het Team handel en haven van de rechtbank, waarbij hij bijgestaan had moeten worden door een advocaat. Aangezien de eiser zonder advocaat procedeerde, verklaarde de kantonrechter zich onbevoegd om de zaak te behandelen. De eiser werd bovendien veroordeeld in de proceskosten van de EUR, die zijn vastgesteld op € 529,00. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen en de noodzaak voor juridische bijstand in dergelijke zaken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10678032 / VV EXPL 23-422
datum uitspraak: 11 oktober 2023
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats] ,
eiser,
die zelf procedeert,
tegen
Erasmus Universiteit Rotterdam,
gevestigd in Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.M. Bertens te Utrecht.
De partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘de EUR’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 31 augustus 2023, met bijlagen;
  • de mail van [eiser] van 7 september 2023 om 15:53 uur, die een incidentele eis bevat;
  • de mail van de EUR van 12 september 2023, met een bijlage;
  • het vonnis in incident van 13 september 2023;
  • de mail van [eiser] van 26 september 2023 om 01:56 uur, met bijlagen;
  • de mail van de EUR van 26 september 2023 om 12:46 uur, met bijlagen;
  • de mail van [eiser] van 26 september 2023 om 22:03 uur.
1.2.
Op 27 september 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij was [eiser] aanwezig. Namens de EUR was de heer [persoon A] ( [functie] ) aanwezig, bijgestaan door de gemachtigde van de EUR.

2.De beoordeling

De vordering van [eiser]
2.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] desgevraagd gezegd dat hij van de EUR vordert wat in randnummer 22 van de dagvaarding staat geschreven. Daar staat dat [eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de EUR te gebieden:
het campusverbod van [eiser] op te heffen;
de e-mailcommunicatie van [eiser] met de EUR te laten lopen zoals bij een andere verzoeker;
niet alle e-mails van [eiser] naar een e-mailadres van de EUR te verzenden;
[eiser] de lasterlijke tekst over hem in het informatiesysteem/intranet van de EUR te laten inzien en op verzoek van [eiser] te laten verwijderen;
geen moderators in te schakelen voor de e-mailcommunicatie van [eiser] met de EUR;
beeldmateriaal, waarop [eiser] te zien is, op aanvraag van [eiser] direct te laten inzien;
het EUR-account van [eiser] niet meer te sluiten;
[eiser] toegang te verlenen tot Osiris;
[eiser] niet te verhinderen bij het inschrijven voor vakken;
[eiser] gelijkwaardig te behandelen;
verantwoordelijkheid te nemen en af te leggen over de dienstverlening van de EUR;
op de voorgeschreven wijze schriftelijke en mondelinge excuses aan te bieden;
de beveiliging van de EUR te laten voldoen aan de wet- en regelgeving;
en de EUR te veroordelen tot:
betaling van een direct verschuldigde dwangsom van € 20.000,00 per overtreding en een dwangsom van € 5.000,00 per dag dat de overtreding voortduurt, bij overtreding van één van de zaken genoemd in randnummer 18.1.1 tot en met 18.1.14 van de dagvaarding;
betaling van een direct verschuldigde dwangsom van € 24.500,00 per overtreding en een dwangsom van € 10.000,00 per dag dat de overtreding voortduurt, bij overtreding van discriminerende aard van één van de zaken genoemd in randnummer 18.1.1 tot en met 18.1.14 van de dagvaarding;
betaling van een direct verschuldigde dwangsom van € 20.000,00 per termijnoverschrijding en een dwangsom van € 5.000,00 per dag dat de termijnoverschrijding voortduurt, bij een termijnoverschrijding zoals genoemd in randnummer 18.1.1 tot en met 18.1.14 van de dagvaarding;
betaling van een direct verschuldigde dwangsom van € 24.500,00 per termijnoverschrijding en een dwangsom van € 10.000,00 per dag dat de termijnoverschrijding voortduurt, bij een termijnoverschrijding van discriminerende aard zoals genoemd in randnummer 18.1.1 tot en met 18.1.14 van de dagvaarding;
en met de bepaling dat als de EUR na betekening van het vonnis in strijd handelt met één van de hiervoor genoemde veroordelingen [eiser] die veroordeling met lijfsdwang (van een omvang van 3 dagen/72 uren) ten uitvoer mag leggen en met veroordeling van de EUR in de (werkelijke) proceskosten, nakosten, reiskosten en buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De kantonrechter is niet absoluut bevoegd om deze zaak te behandelen en daarop te beslissen
2.2.
De kantonrechter is niet absoluut bevoegd om deze zaak te behandelen en op de vorderingen van [eiser] te beslissen. Alle vorderingen van [eiser] – zowel die in randnummer 22 van de dagvaarding, als die in randnummer 18.1.1 tot en met 18.1.14 van de dagvaarding waar [eiser] in randnummer 22 naar verwijst – zijn namelijk van onbepaalde waarde. De kantonrechter mag dat soort vorderingen alleen behandelen en daarop beslissen als er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vorderingen in totaal geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000, zo volgt uit artikel 93 sub b Rv in samenhang met artikel 94 lid 1 Rv). Die duidelijke aanwijzingen zijn er in dit geval niet. Aan het opheffen van een campusverbod (sub a), de inzage in een vermeende lasterlijke tekst (sub d) en beeldmateriaal (sub f), gelijkwaardige behandeling (sub j), het verantwoordelijkheid nemen voor en afleggen over de dienstverlening van de EUR (sub k), het aanbieden van excuses (sub l) en het laten voldoen van de beveiliging van de EUR aan wet- en regelgeving (sub m) valt immers geen duidelijk “prijskaartje”, in de vorm van een minimum of maximum bedrag, te hangen. Het is volstrekt onduidelijk welke waarde al deze vorderingen tezamen vertegenwoordigen. Daarmee is ook volstrekt niet duidelijk of die vorderingen al dan niet een hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000,00. De kantonrechter verwerpt het standpunt van [eiser] dat al zijn vorderingen een onderdeel vormen van en/of te relateren zijn aan het volgen van onderwijs bij de EUR en dat die vorderingen daarom gezamenlijk een waarde vertegenwoordigen van € 2.314,00 (het wettelijk collegegeld voor het studiejaar 2023-2024). Zaken zoals, onder meer, het opheffen van een campusverbod, het inzage geven in teksten en beeldmateriaal, het verantwoordelijkheid nemen voor en afleggen over dienstverlening en het aanbieden van excuses hebben immers niets te maken met zaken en diensten waarvoor het wettelijk collegegeld wordt geheven.
2.3.
Gelet op het voorgaande had [eiser] de zaak moeten aanbrengen bij de voorzieningenrechter van het Team handel en haven van deze rechtbank. In een door hem als eiser aanhangig te maken zaak bij Team handel en haven moet [eiser] worden bijgestaan door een advocaat (artikel 79 lid 2 Rv). Aangezien [eiser] in deze zaak zonder advocaat procedeert en een kort geding zich er naar zijn aard tegen verzet dat [eiser] eerst een termijn wordt geboden om een advocaat te zoeken en die advocaat zich te laten stellen, wordt de zaak niet verwezen naar Team handel en haven van deze rechtbank. De kantonrechter verklaart zich onbevoegd om deze zaak te behandelen en daarop te beslissen.
[eiser] moet de proceskosten van de EUR betalen
2.4.
[eiser] heeft de EUR ten onrechte voor de kantonrechter gedagvaard en daarom moet hij de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van de EUR - in de hoofdzaak en in het incident samen - tot vandaag vast op € 529,00 aan salaris voor de gemachtigde. Voor kosten die de EUR maakt na deze uitspraak moet [eiser] een bedrag betalen van € 132,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 2022, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2022:853).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verklaart zich onbevoegd om van de vorderingen van [eiser] kennis te nemen;
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, die aan de kant van de EUR tot vandaag worden vastgesteld op € 529,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken.
38671