ECLI:NL:RBROT:2023:9572

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
10460121
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldig ontslag op staande voet wegens herhaald werkverzuim met afwijzing van verzoeken van werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker01] en Stichting Maasdelta Groep (MDG). [verzoeker01] was werkzaam op basis van een tijdelijke arbeidsovereenkomst en werd op 24 februari 2023 op staande voet ontslagen wegens herhaald werkverzuim. Hij verzocht de rechtbank om een billijke vergoeding, gefixeerde schadevergoeding, transitievergoeding en verstrekking van loonstroken. Maasdelta betwistte de claims en stelde dat het ontslag terecht was.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was. [verzoeker01] had zich op 21, 22 en 23 februari 2023 zonder geldige reden afwezig gemeld, ondanks eerdere waarschuwingen van Maasdelta. De rechter concludeerde dat Maasdelta niet kon worden verweten de arbeidsovereenkomst voort te zetten, gezien de dringende reden voor ontslag. De kantonrechter wees alle verzoeken van [verzoeker01] af en veroordeelde hem in de proceskosten.

De rechter benadrukte dat het herhaaldelijk niet verschijnen op het werk, zonder tijdige melding, een ernstige schending van de arbeidsovereenkomst vormde. De persoonlijke omstandigheden van [verzoeker01] werden niet als voldoende argument gezien om het ontslag onterecht te verklaren. De kantonrechter verklaarde de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat [verzoeker01] deze kosten onmiddellijk moet betalen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10460121 VZ VERZ 23-4979
datum uitspraak: 11 oktober 2023
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoeker01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. W. Suttorp,
tegen
Stichting Maasdelta Groep (MDG),
vestigingsplaats: Spijkenisse,
verweerster,
gemachtigde: mr. A. Bosveld.
De partijen worden hierna ‘ [verzoeker01] ’ en ‘Maasdelta’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift (ontvangen op 18 april 2023), met bijlagen;
  • het verweerschrift, met bijlagen;
  • de mails van [verzoeker01] van 27 en 29 juni, met bijlagen.
1.2.
Op 20 september 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij was de gemachtigde van [verzoeker01] aanwezig. Namens Maasdelta zijn [naam01] en de gemachtigde verschenen.

2.De beoordeling

Wat is de kern van de zaak?
2.1.
[verzoeker01] werkte bij Maasdelta op basis van een tijdelijke arbeidsovereenkomst, die liep van 1 juni 2022 tot 31 mei 2023. Op 24 februari 2023 is [verzoeker01] op staande voet ontslagen (kort gezegd) omdat hij volgens Maasdelta 21 tot 23 februari 2023 zonder geldige reden niet op het werk is verschenen. [verzoeker01] vindt dit ontslag onterecht. Hij verzoekt (na een wijziging van het verzoek tijdens de mondelinge behandeling) Maasdelta te veroordelen om een billijke vergoeding, gefixeerde schadevergoeding en transitievergoeding aan hem te betalen en loonstroken te verstrekken en Maasdelta te veroordelen in de proceskosten.
2.2.
Maasdelta vindt het ontslag op staande voet terecht. Volgens haar heeft [verzoeker01] daarom geen recht op vergoedingen en moeten alle verzoeken dus worden afgewezen. Zij verzoekt [verzoeker01] te veroordelen in de proceskosten.
2.3.
De kantonrechter oordeelt dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is. Alle verzoeken van [verzoeker01] worden afgewezen en [verzoeker01] wordt veroordeeld in de proceskosten. In deze beschikking wordt dit oordeel toegelicht.
Het ontslag op staande voet is rechtsgeldig
2.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het ontslag op staande voet rechtsgeldig. Maasdelta heeft de arbeidsovereenkomst namelijk onverwijld opgezegd om een dringende reden en zij heeft [verzoeker01] onverwijld die reden meegedeeld (artikel 7:677 lid 1 BW). Daarvoor is het volgende van belang.
Dringende reden
2.5.
De kantonrechter oordeelt dat van Maasdelta op 24 februari 2023 niet kon worden verwacht dat zij de arbeidsovereenkomst liet voortduren (artikel 7:678 BW). De volgende omstandigheden spelen daarbij een rol.
2.6.
[verzoeker01] is op 1 juni 2022 gestart met werken bij Maasdelta. Op 17 en 18 oktober 2022 is hij niet op het werk verschenen, zonder zich vooraf af te melden. Maasdelta heeft hem toen schriftelijk gewaarschuwd dat hij niet zomaar zonder bericht weg kan blijven van zijn werk. Zij heeft er ook op gewezen dat wanneer [verzoeker01] dit wel doet, dit kan leiden tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
2.7.
Op 21 en 22 februari 2023 is [verzoeker01] toch zonder bericht weggebleven. Hij reageerde ook niet op mails en telefoontjes van Maasdelta. Maasdelta heeft [verzoeker01] op 22 februari 2023 nog extra op scherp gezet door het versturen van een sommatie, waarin zij heeft benadrukt dat wanneer [verzoeker01] op 23 februari 2023 niet zou komen, dit wordt aangemerkt als een dringende reden. Maasdelta heeft onbetwist gesteld dat [verzoeker01] deze e-mail heeft ontvangen. [verzoeker01] heeft er toch voor gekozen om ook op 23 februari 2023 niet op het werk te verschijnen en dat niet van tevoren te melden.
2.8.
[verzoeker01] heeft aangevoerd dat hij zich op 23 februari 2023 telefonisch heeft ziekgemeld, toen Maasdelta hem die dag belde. De kantonrechter stelt voorop dat daaruit volgt dat het vast staat dat [verzoeker01] in ieder geval opnieuw twee dagen op rij zonder bericht afwezig is geweest en dat hij ook op 23 februari 2023 niet zelf contact heeft opgenomen met Maasdelta. Daarnaast oordeelt zij dat [verzoeker01] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij zich toen heeft ziekgemeld. Hij heeft hierover ten eerste wisselende standpunten ingenomen. In het verzoekschrift stelde hij namelijk nog expliciet dat hij zich op 23 februari 2023 telefonisch heeft ziekgemeld. Dit heeft Maasdelta in haar verweerschrift betwist. Zij heeft aangevoerd dat [verzoeker01] in het gesprek heeft aangegeven dat hij geen zin meer had om voor Maasdelta te werken, omdat hij vond dat de arbeidsrelatie verstoord was geraakt. De gemachtigde van [verzoeker01] heeft het standpunt vervolgens tijdens de mondelinge behandeling gewijzigd en gesteld dat [verzoeker01] heeft aangegeven dat hij zich niet meer in staat achtte om te komen werken. Later tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde dit nog verder afgezwakt en gesteld dat [verzoeker01] misschien wel heeft gezegd dat hij geen zin meer had, maar dat hij daarmee bedoelde dat hij zich niet in staat voelde om te werken. Volgens hem had Maasdelta dit moeten opvatten als een ziekmelding. Maasdelta is gebleven bij haar standpunt.
2.9.
Naast dat [verzoeker01] wisselende standpunten heeft ingenomen over het telefoongesprek op 23 februari 2023 blijkt ook uit de correspondentie tussen partijen na het ontslag op staande voet niets van arbeidsongeschiktheid. [verzoeker01] gaat daarin slechts in op de inhoud van de aangeboden vaststellingsovereenkomst, maar zegt niets over arbeidsongeschiktheid. Het is daarom onvoldoende onderbouwd dat [verzoeker01] zich op 23 februari 2023 heeft ziekgemeld.
2.10.
Maasdelta heeft bovendien betwist dat [verzoeker01] arbeidsongeschikt was. [verzoeker01] heeft dit vervolgens onvoldoende onderbouwd naar oordeel van de kantonrechter. [verzoeker01] was vanaf 16 januari 2023 namelijk wel arbeidsongeschikt, maar de bedrijfsarts had juist op 17 februari 2023 nog geoordeeld dat [verzoeker01] weer halve dagen vanaf kantoor kon werken. Ook heeft [verzoeker01] zelf op die dag aan Maasdelta bericht dat hij weer kon komen en hij heeft tijdens een telefoongesprek die dag met [naam02] afgesproken dat hij per 21 februari 2023 weer zou verschijnen. Tegen die achtergrond mag van [verzoeker01] een goede onderbouwing worden verwacht waaruit volgt dat hij door arbeidsongeschiktheid niet aanwezig kon zijn. Die onderbouwing heeft hij niet gegeven. Hij heeft alleen laten zien dat hij per 28 mei 2023 is opgenomen in het Erasmus MC, maar daaruit kan niet worden geconcludeerd dat hij drie maanden eerder niet kon werken.
2.11.
Op 24 februari 2023 heeft Maasdelta [verzoeker01] op staande voet ontslagen, wegens zijn afwezigheid op 21 tot 23 februari 2023. De kantonrechter vindt dit terecht, omdat [verzoeker01] na het eerdere voorval in oktober 2022, die gevolgd werd door een duidelijke waarschuwing door Maasdelta, drie achtereenvolgende dagen zonder bericht, ondanks aanmaningen, niet op het werk is verschenen. Dat arbeidsongeschiktheid daarvoor de reden was en dat hij dit gemeld heeft is onvoldoende onderbouwd, zoals uit het voorgaande blijkt. [verzoeker01] laat hierdoor zien dat hij onvoldoende oog heeft voor de belangen van Maasdelta. Maasdelta mag van haar werknemers verwachten zij op het werk verschijnen wanneer dit is afgesproken en dat wanneer zij niet kunnen komen, zij dit (tijdig) melden. Wanneer werknemers dit niet doen, kan Maasdelta niet op hen bouwen. Het herhaalde werkverzuim is naar oordeel van de kantonrechter dermate ernstig dat van Maasdelta niet verwacht kan worden dat zij de arbeidsovereenkomst laat voortduren. Bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden moet ook rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor de werknemer zouden hebben. De kantonrechter is van oordeel dat in dit geval de persoonlijke omstandigheden van [verzoeker01] geen belemmering vormen voor de rechtsgeldigheid van het gegeven ontslag. [verzoeker01] is jong en hij was nog maar relatief kort in dienst. De arbeidsovereenkomst gold voor bepaalde tijd en zou in elk geval per 31 mei 2023 eindigen (gezien de aanzegging door Maasdelta op 12 januari 2023). Daarnaast had Maasdelta ook al eerder (andersoortige) klachten geuit - die namens [verzoeker01] niet zijn weersproken - over de werkhouding van [verzoeker01] . De psychische problemen van [verzoeker01] , hoe ingrijpend die ook voor hem zullen zijn en hem mogelijk belemmeren in het vinden van een nieuwe baan, leiden onder deze omstandigheden niet tot een ander oordeel.
Onverwijlde opzegging
2.12.
Het ontslag is onverwijld gegeven. Op dinsdag (de eerste dag van afwezigheid) heeft Maasdelta namelijk direct contact opgenomen met [verzoeker01] . Op woensdag heeft zij hem een ultimatum gesteld. Toen op donderdag bleek dat hij weer niet verschenen was heeft Maasdelta meegedeeld dat zij dit zag als een dringende reden en heeft zij hem nog een aanbod gedaan voor een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. Toen [verzoeker01] dit aanbod niet accepteerde heeft zij [verzoeker01] direct vrijdag op staande voet ontslagen.
Onverwijlde mededeling
2.13.
Maasdelta heeft op 24 februari 2023 een ontslagbrief gestuurd. Daarin heeft zij de hiervoor behandelde reden voor het ontslag meegedeeld. Daarmee is ook aan de mededelingseis voldaan.
Het opzegverbod geldt niet
2.14.
[verzoeker01] heeft zich op het standpunt gesteld dat het opzegverbod bij ziekte van toepassing is. Bij een ontslag op staande voet geldt dat opzegverbod echter niet (artikel 7:670a lid 2 sub c BW). Alleen al om die reden slaagt dit verweer niet.
[verzoeker01] heeft geen recht op een billijke vergoeding
2.15.
Omdat Maasdelta [verzoeker01] terecht op staande voet heeft ontslagen, heeft Maasdelta de arbeidsovereenkomst niet opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW (artikel 7:671 lid 1 sub c en 7:677 lid 1 BW). Dat is dus geen reden om de verzochte billijke vergoeding toe te wijzen. [verzoeker01] heeft niet gesteld dat er een andere reden is waarom hij recht heeft op een billijke vergoeding. Het is de kantonrechter ook niet gebleken dat van één van de wettelijke gronden sprake is (artikel 7:681 BW). Het verzoek om toekenning wordt dus afgewezen.
[verzoeker01] heeft geen recht op een gefixeerde schadevergoeding
2.16.
Het verzoek om Maasdelta te veroordelen om een gefixeerde schadevergoeding te betalen wordt ook afgewezen. Maasdelta mocht de arbeidsovereenkomst namelijk onverwijld opzeggen en hoefde daarbij geen opzegtermijn in acht te nemen. Zij is dus geen vergoeding verschuldigd aan [verzoeker01] (artikel 7:677 lid 1 en 7:672 lid 11 BW).
[verzoeker01] heeft geen recht op een transitievergoeding
2.17.
Het verzoek om Maasdelta te veroordelen om een transitievergoeding te betalen wordt afgewezen. Doordat [verzoeker01] meerdere malen zonder gegronde reden niet op het werk is verschenen, ondanks aansporingen van Maasdelta, heeft hij de bedrijfsvoering van Maasdelta belemmerd. De kantonrechter oordeelt dat dit moet worden aangemerkt als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten, zodat [verzoeker01] geen recht heeft op een transitievergoeding (artikel 7:673 lid 7 sub c BW).
De overige verzoeken worden ook afgewezen
2.18.
Omdat Maasdelta niets hoeft te betalen aan [verzoeker01] , is er ook geen reden om haar te veroordelen om nieuwe loonstroken te verstrekken en wettelijke rente te betalen. Ook die verzoeken worden daarom afgewezen. Hetzelfde geldt voor de verzochte voorlopige voorziening, aangezien in deze beschikking direct een eindbeslissing wordt gegeven.
[verzoeker01] moet de proceskosten betalen
2.19.
[verzoeker01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 289 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Maasdelta tot vandaag vast op € 529,- aan salaris voor de gemachtigde. Voor kosten die Maasdelta maakt na deze uitspraak moet [verzoeker01] een bedrag betalen van € 132,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In deze beschikking hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.20.
Deze beschikking wordt, voor wat betreft de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de verzoeken af;
3.2.
veroordeelt [verzoeker01] in de proceskosten, die aan de kant van Maasdelta tot vandaag worden vastgesteld op € 529,-;
3.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.I. Mentink en in het openbaar uitgesproken.
33394