Rechtbank Rotterdam
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 september 2023 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[Verzoekster], gevestigd [land], verzoekster ([verzoekster]),
gemachtigde: mr. N. de Koning,
De Nederlandsche Bank, verweerster (DNB),
gemachtigden: mr. A.J. de Heer en mr. R. den Boer.
Bij besluit van 14 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft DNB aan [verzoekster] een last onder dwangsom op gelegd.
[Verzoekster] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van dit besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 23 augustus 2023. De gemachtigde van [verzoekster] is verschenen, vergezeld door zijn kantoorgenote
mr. F. Nagelkerke, alsmede [naam 1], [naam 2], [naam 3] en [naam 4], allen werkzaam bij [verzoekster]. DNB is ter zitting vertegenwoordigd door haar gemachtigden, vergezeld door [naam 5], [naam 6], [naam 7] en [naam 8], allen werkzaam bij DNB.
Inleiding
1.1. [Verzoekster], handelend onder de handelsnaam [handelsnaam], is een rechtspersoon die beroeps- of bedrijfsmatig diensten voor het wisselen tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta aanbiedt alsook bewaarportemonnees aanbiedt (tezamen: diensten met betrekking tot virtuele valuta).
1.2. Handelend in het kader van zijn beroepsactiviteiten (het aanbieden van diensten met betrekking tot virtuele valuta) is op een dergelijke rechtspersoon sinds de inwerkingtreding van de Implementatiewet wijziging vierde anti-witwasrichtlijn (Staatsblad 2020, 146) op 21 mei 2020 de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) van toepassing (artikel 1a, eerste en vierde lid, onderdeel l en m, van de Wwft).
Op grond van deze wet dient de rechtspersoon die zijn diensten met betrekking tot virtuele valuta in of vanuit Nederland aanbiedt zich te registeren bij DNB (artikel 23b, eerste en tweede lid van de Wwft). Alleen met een registratie kan hij zijn diensten in of vanuit Nederland aanbieden (artikel 23c, derde lid, van de Wwft).
1.3. Bij brief van 7 november 2022 heeft DNB een informatieverzoek gedaan aan
[verzoekster]. Daarbij heeft DNB haar vermoeden uiteengezet dat [verzoekster] in Nederland diensten met betrekking tot virtuele valuta aanbiedt, terwijl zij niet bij DNB geregistreerd is. DNB heeft [verzoekster] vragen gesteld over onder andere de omvang van de cliëntenportefeuille en het affiliate en referral programma van [handelsnaam].
1.4. Bij brief van 24 november 2022 heeft [verzoekster] gereageerd op het informatieverzoek, waarbij zij tevens heeft opgemerkt voornemens te zijn een registratieverzoek bij DNB in te dienen. Volgens deze brief hebben per 7 november 2022 [aantal] Nederlandse klanten een account bij [verzoekster]. Daarbij gaat het vanaf [jaartal] om een jaarlijks gemiddeld transactievolume van EUR [bedrag] en een maandelijks gemiddelde van EUR [bedrag] door actief handelende Nederlandse klanten.
1.5. Naar aanleiding van de ontvangen informatie heeft DNB [verzoekster] bij brief van 25 januari 2023 te kennen gegeven dat DNB van haar verwacht dat zij de overtreding van artikel 23b, eerste en tweede lid, en artikel 23c, derde lid, van de Wwft zo spoedig mogelijk beëindigt. Dat wil zeggen dat [verzoekster] het affiliate en referral programma van [handelsnaam] voor Nederlandse gebruikers opschort, dat zij de verwijzingen naar Nederland op haar website verwijdert en dat zij de dienstverlening aan de huidige [aantal] Nederlandse klanten zo snel mogelijk beëindigt.
1.6. Bij brief van 6 februari 2023 heeft [verzoekster] aan DNB meegedeeld dat alle verwijzingen naar Nederland van de website van [handelsnaam] met ingang van [datum] zijn verwijderd, dat het affiliate programma van [handelsnaam] per [datum] wordt opgeschort voor gebruikers die geregistreerd zijn met een Nederlands telefoonnummer (+31), een website hebben met een Nederlandse domeinextensie (.nl) of aangegeven hebben zich op Nederland te richten en dat het referral programma van [handelsnaam] ook per [datum] wordt opgeschort. Daarbij heeft [verzoekster] herhaalt dat zij voornemens is een registratieverzoek bij DNB in te dienen.
1.7. Op 15 februari 2023 heeft op initiatief van [verzoekster] een overleg met DNB plaatsgevonden. Tijdens dit overleg heeft [verzoekster] een toelichting gegeven op de activiteiten die zij onder de handelsnaam [handelsnaam] aanbiedt en zijn de contouren voor een mogelijk registratieverzoek besproken.
1.8. Bij brief van 19 april 2023 heeft DNB [verzoekster] in kennis gesteld van het voornemen om aan haar een last onder dwangsom op te leggen wegens overtreding van artikel 23b, eerste en tweede lid, en artikel 23c, derde lid, van de Wwft. Daarbij is [verzoekster] in de gelegenheid gesteld om op 3 mei 2023 mondeling dan wel schriftelijk haar zienswijze daarop naar voren te brengen.
Bij e-mail van 21 april 2023 heeft [verzoekster] verzocht om uitstel tot 22 mei 2023.
Bij e-mail van 26 april 2023 heeft DNB met dit verzoek ingestemd en aan [verzoekster] meegedeeld dat de mondelinge zienswijzezitting op 22 mei 2023 zal plaatsvinden.
1.9. Op 19 mei 2023 heeft [gelieerde EU-entiteit], gevestigd [land] en een gelieerde EU-entiteit van [handelsnaam], een registratieverzoek bij DNB ingediend.
1.10. Bij brief van 22 mei 2023 heeft [verzoekster] haar schriftelijke zienswijze aan DNB kenbaar gemaakt. Op dezelfde dag heeft de mondelinge zienswijzezitting plaatsgevonden. Bij e-mail van 29 mei 2023 heeft [verzoekster] haar zienswijze op de door DNB gevraagde punten nader aangevuld.
2. Omdat [verzoekster] zonder registratie bij DNB via de [handelsnaam]-app in de Nederlandse Apple App Store en Google Play Store haar diensten met betrekking tot virtuele valuta nog steeds actief aanbiedt aan klanten in Nederland die zij voorheen actief heeft geworven en zij de dienstverlening aan deze (reeds geworven) Nederlandse klanten niet beëindigd heeft en dus voortzet, heeft DNB op grond van artikel 29, aanhef en onder a, van de Wwft aan [verzoekster] een last onder dwangsom opgelegd. Deze last onder dwangsom strekt ertoe dat zij deze overtreding van artikel 23b, eerste en tweede lid, en artikel 23c, derde lid, van de Wwft alsnog binnen acht weken beëindigd op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500.000 voor iedere week dat niet volledig aan de last is voldaan, met een maximum van € 4.000.000. [Verzoekster] dient de overtreding te beëindigen door haar diensten voor het wisselen tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta en bewaarportemonnees niet langer in Nederland aan te bieden zonder de daarvoor vereiste registratie bij DNB, en de overtreding ten aanzien van lopende overeenkomsten met haar (inmiddels [aantal]) Nederlandse klanten te beëindigen.
Diensten aanbieden in Nederland
3. [ Verzoekster] betoogt dat zij haar diensten niet heeft aangeboden in Nederland, nu zij zich niet op de Nederlandse markt heeft gericht.
3.1. In de memorie van toelichting bij de Implementatiewet wijziging vierde
anti-witwasrichtlijn (TK, 2018-2019, 35 245, nr. 3, blz. 12-13) valt over ‘aanbieden in Nederland’ dan wel ‘richten op de Nederlandse markt’ het volgende te lezen:
“3.2.3. Uitvoering en toezicht
(…)
Zoals in de vorige paragaaf is beschreven, houdt DNB toezicht op aanbieders die beroeps- of bedrijfsmatig wisseldiensten of bewaarportemonnees
in of vanuit Nederlandaanbieden.
Het Europese Hof heeft in haar jurisprudentie nadere duiding gegeven over welke uitgangspunten onder meer van belang zijn bij het bepalen of een aanbieder zijn «activiteiten richt op» (de markt van) een lidstaat. Het betrof daarbij de vraag volgens welke criteria een aanbieder wiens activiteit op zijn internetsite wordt voorgesteld, kan worden geacht te «richten» op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft en of het hiervoor volstaat dat deze site via internet kan worden geraadpleegd. Het Hof bepaalde dat het feit dat een internetsite toegankelijk is op zich niet volstaat om een rechtsgeldige overeenkomst tot stand te brengen tussen de aanbieder en de consument uit een bepaalde lidstaat. Hiervoor is wel van belang dat de aanbieder
zijn wil tot uitdrukking heeft gebracht om commerciële betrekkingen aan te knopen met consumenten in één of meerdere andere lidstaten [dan waar de aanbieder zelf woonachtig of gevestigd is], waaronder de lidstaat waar de consument zijn woonplaats heeft.
Het Hof neemt daarbij in overweging dat
vóór het sluiten van de overeenkomst met de consument aanwijzingen moeten zijn dat de aanbieder van plan was om diensten aan te
bieden met consumenten die woonplaats hebben in andere lidstaten, in die zin dat hij bereid was om met deze consumenten een overeenkomst te sluiten. Het feit dat op de website van de aanbieder enkel een nationaal adres en telefoonnummer wordt vermeld, is geen aanwijzing. Volgens het Hof valt onder de relevante aanwijzingen in zijn algemeenheid
«elke duidelijke uitdrukking van de wil om de consumenten in [een bepaalde] lidstaat als klanten te winnen. Het hof geeft vervolgens een niet limitatieve lijst van aanwijzingen die «eventueel in hun onderling verband beschouwd» het bewijs leveren dat een activiteit gericht is op de lidstaat waar de consument woont. Enkele voorbeelden daarvan zijn het feit dat de aanbieder een zoekmachinedienst (zoals Google) betaalt om advertenties te laten zien in andere of meerdere lidstaten, of dat de aanbieder op zijn website reviews van klanten uit andere lidstaten laat zien. Andere aspecten die relevant kunnen zijn, zijn bijvoorbeeld het internationale karakter van de dienst, het feit dat de website in een andere taal kan worden geraadpleegd of het feit dat met andere munteenheden kan worden betaald. Uit deze jurisprudentie kan worden afgeleid dat meerdere factoren relevant kunnen zijn bij het bepalen van een antwoord op de vraag of een aanbieder zich richt op de Nederlandse markt. Per geval of per aanbieder zal moeten worden bepaald of dit het geval is.”
Met de hiervoor genoemde jurisprudentie van het Europese Hof wordt blijkens een voetnoot in de memorie van toelichting gedoeld op het arrest van 7 december 2010 in de gevoegde zaken C-585/08, Pammer, en C-144/09, Alpenhof (ECLI:EU:C:2010:740).
3.2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat niet in geschil is dat, indien [verzoekster] zich met haar diensten heeft gericht en nog steeds richt op de Nederlandse markt, sprake is van een overtreding van artikel 23b, eerste en tweede lid, en artikel 23c, derde lid, van de Wwft.
3.3. Dat [verzoekster] zich met haar diensten heeft gericht en nog steeds richt op de Nederlandse markt blijkt volgens DNB uit:
1. Promotie van het [handelsnaam]-platform in Nederland via het [handelsnaam] affiliate programma;
2. Promotie van het [handelsnaam]-platform in Nederland via het [handelsnaam] referral programma;
3. Verwijzingen naar Nederland op de website van [handelsnaam];
4. Het aanbieden van de [handelsnaam]-app in de Nederlandse Google Play Store en Apple App Store.
Deze vier aanwijzingen voor het gericht zijn op de Nederlandse markt heeft DNB in het bestreden besluit nader toegelicht.