ECLI:NL:RBROT:2023:9633

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 september 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
ROT 22/1991
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen prematuur ingediende ingebrekestelling in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiser op 1 mei 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd bij verweerder, die op 19 juli 2021 een aanslag voor leges heeft opgelegd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag en op 14 december 2021 verweerder in gebreke gesteld, waarbij hij om een dwangsom heeft verzocht. Verweerder heeft op 10 maart 2022 het bezwaar van eiser gegrond verklaard door de aanslag leges te verlagen, maar het verzoek om een dwangsom is afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 18 september 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. Na de behandeling heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat de ingebrekestelling prematuur was ingediend. Eiser had de ingebrekestelling op 14 december 2021 gestuurd, terwijl de wettelijke beslistermijn volgens verweerder pas op 31 december 2021 eindigde. De rechtbank oordeelde dat een premature ingebrekestelling niet voldoet aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat verweerder daarom geen dwangsom verschuldigd was.

De rechtbank heeft wel bepaald dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Veth, griffier. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/1991
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

en

het hoofd Bouw- en Woningtoezicht

(gemachtigde: mr. B.J. Klein).

Procesverloop

Op 1 mei 2021 heeft eiser bij verweerder een omgevingsvergunning aangevraagd. Verweerder heeft naar aanleiding hiervan op 19 juli 2021 aan eiser een aanslag voor leges opgelegd.
Op 19 juli 2021 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen deze aanslag.
Op 14 december 2021 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld en om een dwangsom verzocht.
Met het bestreden besluit van 10 maart 2022 op het bezwaar van eiser heeft verweerder de aanslag leges verlaagd. Het verzoek om een dwangsom is afgewezen.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet toekennen van een dwangsom.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van verweerder van 10 maart 2022 op 18 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Namens verweerder zijn ook mr. E. van Wessel en mr. L. Hokken verschenen. Zij zijn betrokken geweest bij de behandeling van het bezwaar.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.

Overwegingen

1. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte geen dwangsom heeft toegekend. Volgens het digitale loket van de gemeente liep de wettelijke beslistermijn tot 17 november 2021 en de ingebrekestelling is op 14 december 2021 ingediend. Op de website van de gemeente [naam gemeente] wordt volgens eiser ook vermeld dat er niet te lang moet worden gewacht met het versturen van de ingebrekestelling.
2. Verweerder betoogt dat de ingebrekestelling prematuur is, oftewel dat deze is ingediend vóór het einde van de beslistermijn. De beslistermijn eindigde volgens verweerder op grond van artikel 236, tweede lid, van de Gemeentewet op 31 december 2021.
3. Op grond van artikel 4:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verbeurt een bestuursorgaan een dwangsom indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven. De dwangsom geldt voor elke dag dat het bestuursorgaan in gebreke is, tot maximaal 42 dagen. Op grond van het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken verstreken zijn na de dag waarop de termijn voor het geven van een beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
Op grond van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb beslist het bestuursorgaan binnen zes weken of, indien er een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld, binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
Op grond van artikel 236, tweede lid, van de Gemeentewet moet de gemeentelijke belastinginspecteur op een bezwaarschrift dat niet is ingediend in de laatste zes weken van een kalenderjaar, in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, Awb, uitspraak doen in het kalenderjaar waarin het bezwaarschrift is ontvangen.
4. Eiser heeft op 14 december 2021 een ingebrekestelling gestuurd en dat is ruim twee weken te vroeg. Het is vaste rechtspraak dat een premature ingebrekestelling geen ingebrekestelling is in de zin van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb. [1] Verweerder is daarom geen dwangsom verschuldigd. Wanneer de ingebrekestelling één dag te vroeg is ontvangen, kan dit anders liggen maar dat is hier niet het geval. Verweerder heeft aangegeven dat de beslistermijn liep tot 17 november 2021. Dit is onjuist, maar leidt er niet toe dat de ingebrekestelling voldoet aan de eisen van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb. Het beroep is daarom ongegrond. Omdat verweerder heeft aangegeven het griffierecht van eiser te vergoeden wijst de rechtbank dat toe.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Verweerder moet wel het griffierecht aan eiser vergoeden.
6. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2023 door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Veth, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.

Voetnoten

1.ABRvS 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:724.