ECLI:NL:RBROT:2023:9633
Rechtbank Rotterdam
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Ongegrond beroep tegen prematuur ingediende ingebrekestelling in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft eiser op 1 mei 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd bij verweerder, die op 19 juli 2021 een aanslag voor leges heeft opgelegd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag en op 14 december 2021 verweerder in gebreke gesteld, waarbij hij om een dwangsom heeft verzocht. Verweerder heeft op 10 maart 2022 het bezwaar van eiser gegrond verklaard door de aanslag leges te verlagen, maar het verzoek om een dwangsom is afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft op 18 september 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. Na de behandeling heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat de ingebrekestelling prematuur was ingediend. Eiser had de ingebrekestelling op 14 december 2021 gestuurd, terwijl de wettelijke beslistermijn volgens verweerder pas op 31 december 2021 eindigde. De rechtbank oordeelde dat een premature ingebrekestelling niet voldoet aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat verweerder daarom geen dwangsom verschuldigd was.
De rechtbank heeft wel bepaald dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Veth, griffier. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.