In deze zaak heeft eiseres, een inwoner van [plaatsnaam], een bezwaarschrift ingediend tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 30 november 2022. Eiseres heeft beroep ingesteld wegens het uitblijven van een besluit op haar bezwaar. De Belastingdienst heeft op 21 juni 2023 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat de zaak zich leent voor een beslissing op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Eiseres heeft zich gemeld voor een herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag, waartegen zij een bezwaarschrift heeft ingediend. De Belastingdienst moest op grond van de Awb binnen twaalf weken op het bezwaar beslissen, maar heeft de beslissing met zes weken verdaagd. Dit betekende dat de Belastingdienst uiterlijk op 17 mei 2023 een besluit op bezwaar moest nemen. Eiseres heeft op 10 mei 2023 een ingebrekestelling ingediend, maar op dat moment was de beslistermijn nog niet verstreken.
De rechtbank overweegt dat op basis van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is. De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling van eiseres prematuur was, omdat deze eerder is ontvangen dan de laatste dag van de beslistermijn. Hierdoor voldoet het beroep niet aan de vereisten van de Awb en moet het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door rechter R.J.P. Ferwerda, in aanwezigheid van griffier R.F.J.B. ten Thije, en is openbaar gemaakt op 18 oktober 2023. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.