In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 oktober 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Woonbron en de bewindvoerder van mevrouw [persoon A]. Woonbron had een ontruimingsverzoek ingediend, omdat zij stelde dat [persoon A] sinds maart 2019 aanhoudende overlast veroorzaakte. De huurovereenkomst was eerder ontbonden bij verstekvonnis van 24 mei 2023, en Woonbron eiste dat [persoon A] de woning binnen vijf dagen zou ontruimen. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat Woonbron onvoldoende spoedeisend belang had om de ontruiming te laten plaatsvinden, aangezien de mondelinge behandeling in de verzetprocedure op 7 november 2023 gepland stond, wat betekent dat een uitspraak in die procedure nog voor het einde van het jaar te verwachten was.
De kantonrechter benadrukte dat een kort geding alleen kan worden toegewezen als er sprake is van zodanige spoed dat de uitkomst van een gewone procedure niet kan worden afgewacht. Woonbron had eerder ingestemd met het afwachten van de verzetprocedure, en er waren geen nieuwe feiten of omstandigheden die rechtvaardigden dat deze afspraak niet meer nageleefd kon worden. De rechter concludeerde dat het belang van [persoon A] bij het behoud van haar woning zwaarder woog dan het belang van Woonbron bij ontruiming. Daarom werd de eis van Woonbron afgewezen en werd zij veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij.