ECLI:NL:RBROT:2023:9906

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
ROT 22/6018
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom wegens overtreding van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Schiedam 2013 met betrekking tot drugshandel

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan hem opgelegde last onder dwangsom van € 5.000,- wegens overtreding van artikel 2:74 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Schiedam 2013 (APV). De burgemeester had deze last opgelegd op 21 juli 2022, na een aanhouding van eiser op 8 mei 2022, waarbij hij in het bezit was van verdovende middelen. De rechtbank heeft het beroep op 15 september 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de burgemeester aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser behulpzaam is geweest bij de handel in drugs, wat een overtreding van de APV inhoudt. De rechtbank wijst erop dat de opgelegde dwangsom in verhouding staat tot de zwaarte van de overtreding en de beoogde werking ervan. Eiser voerde aan dat de burgemeester niet bevoegd was om de last op te leggen, maar de rechtbank stelt vast dat de burgemeester bevoegd is tot handhaving van de openbare orde en dat de feiten voldoende zijn om de overtreding vast te stellen.

De rechtbank concludeert dat de opgelegde last onder dwangsom niet als een strafrechtelijke maatregel kan worden aangemerkt en dat er geen sprake is van schending van de onschuldpresumptie. Eiser heeft geen onderbouwing gegeven voor zijn persoonlijke omstandigheden die zouden moeten leiden tot een lagere dwangsom. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft en eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/6018

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: mr. A.A. Bhagwandin),
en

de burgemeester van Schiedam

(gemachtigde: mr. E. de Neef).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan hem opgelegde last onder dwangsom ter hoogte van € 5.000,- wegens overtreding van artikel 2:74 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Schiedam 2013 (hierna: APV). Deze last houdt in dat eiser zijn openbare orde verstorende gedrag in de vorm van drugshandel op straat dient te staken.
1.1.
De burgemeester heeft deze last onder dwangsom bij besluit van 21 juli 2022 aan eiser opgelegd. Met het bestreden besluit van 2 november 2022 op het bezwaar van (de moeder van) eiser is de burgemeester bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 15 september 2023 op zitting behandeld. Namens eiser zijn verschenen zijn gemachtigde en zijn moeder [naam], en namens de burgemeester zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Op 8 mei 2022 is eiser -toen 15 jaar oud- aangehouden ter zake van overtreding van de Opiumwet. Bij het zien van de politieagenten rende eiser weg, de politie heeft eiser uiteindelijk wel staande kunnen houden
.In eisers jaszak zijn vervolgens meerdere lege gripzakjes aangetroffen en in een tas die eiser bij zich droeg zat een sok met plastic zakjes met daarin vermoedelijk verdovende middelen. Blijkens de bestuurlijke rapportage van de politie van 8 mei 2022 is door de politieambtenaren ook geconstateerd dat eiser, vlak voor zijn aanhouding, een voorwerp in de Schiedamse Schie heeft gegooid. Op deze plek is diezelfde avond door een duikteam van de politie een vuurwapen aangetroffen. Eiser heeft verklaard niets te weten van het weggooien van een voorwerp en het vuurwapen. Verder heeft eiser verklaard dat de tas die hij in zijn bezit had niet van hem is.
2.2.
Op 10 mei 2022 is door de Forensische opsporing onderzoek ingesteld naar de bij eiser aangetroffen vermoedelijk verdovende middelen. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat sprake was van 8,2 gram heroïne en 0,6 gram cocaïne.
2.3.
De burgemeester heeft op 21 juni 2022 het voornemen kenbaar gemaakt tot het opleggen van een last onder dwangsom aan eiser wegens overtreding van artikel 2:74 van de APV. Namens eiser is op 3 juli 2022 een zienswijze ingediend.
2.4.
Op 21 juli 2021 heeft de burgemeester het primaire besluit genomen. De burgemeester heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser artikel 2:74 van de APV heeft overtreden omdat hij op de openbare weg verdovende middelen zoals bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet bij zich had. Omdat het ging om een zogenaamde handelshoeveelheid verdovende middelen gaat de burgemeester ervan uit dat eiser het kennelijk doel heeft gehad deze middelen al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of aan te nemen of daarbij behulpzaam te zijn of te bemiddelen. De burgemeester heeft zich daarbij gebaseerd op de door de politie op 8 mei 2022 geconstateerde feiten. Ook is verwezen naar eisers antecedenten. Van bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien is volgens de burgemeester geen sprake. De burgemeester heeft eiser daarom een last onder dwangsom opgelegd van € 5.000,- per overtreding van artikel 2:74 van de APV, met een maximum van € 15.000,- en een looptijd van twee jaar.
2.5.
De bezwaarschriftencommissie heeft op 19 oktober 2022 een advies tot ongegrondverklaring van het bezwaarschrift, met nadere motivering dan wel matiging van de hoogte van de dwangsom evenals het advies op te nemen dat het antecedentenoverzicht niet noodzakelijk is voor het besluit, aan de burgemeester uitgebracht. De burgemeester heeft vervolgens het bestreden besluit genomen waarbij het advies van de bezwaarschriftencommissie grotendeels is overgenomen en het primaire besluit op een tweetal punten is aangepast. De burgemeester heeft aanvullend gemotiveerd waarom tot een dwangsom ter hoogte van € 5000,- is gekomen en heeft ook, in afwijking van de bezwaarschriftencommissie, het antecedentenoverzicht van eiser opgenomen en de relevantie daarvan nader onderbouwd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de door de burgemeester opgelegde last onder dwangsom rechtmatig is. Dit doet zij aan de hand van de namens eiser aangevoerde gronden.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Eiser voert aan dat de burgemeester niet bevoegd is tot het opleggen van een last onder dwangsom. Allereerst is geen sprake van een overtreding. Eiser heeft nooit het voornemen gehad om verdovende middelen te verhandelen en daarmee is ook geen sprake van een openbare orde verstoring. Daarnaast is geen sprake van een afgeronde strafrechtelijke procedure. De burgemeester heeft door het opleggen van een last onder dwangsom zonder dat de strafrechter zich over de gedragingen van eiser heeft uitgelaten, in strijd met de onschuldpresumptie gehandeld.
4.1.
Op grond van artikel 2:74 van de APV is het, onverminderd het bepaalde in de Opiumwet, verboden op of aan de openbare weg met de daarin gelegen portieken, galerijen, arcaden of nissen post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen, alsmede zich op of aan openbare wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of aan te nemen of daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
4.2.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3640). Dat geldt evenzeer voor de rechter tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. Het is niet vereist dat de burgemeester een eigen onderzoek doet naar de juistheid van de door de politie gemelde feiten, tenzij de burgemeester objectieve redenen heeft om aan de juistheid daarvan te twijfelen.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat uit de bestuurlijke rapportage van 8 mei 2022, die op ambtsedige/ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal, politiemutaties en openbare bronnen te Schiedam is gebaseerd, en het daarbij gevoegde en op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van 10 mei 2022 het volgende blijkt. Eiser bevond zich in de openbare ruimte, is bij het zien van de politie weggerend en was bij zijn aanhouding in het bezit van in totaal 8,8 gram harddrugs en 4 gram softdrugs. Ook had hij meerdere lege gripzakjes bij zich. De drugs waren verdeeld over meerdere zakjes en gripzakjes en gevouwen papiertjes. Een dergelijke hoeveelheid moet worden aangemerkt als een handelshoeveelheid drugs, iets wat door eiser ook niet wordt betwist. De aanwezigheid van een handelshoeveelheid (hard)drugs maakt het onder de gegeven omstandigheden aannemelijk dat de drugs bestemd waren voor de verkoop, aflevering of verstrekking. De enkele stelling van eiser dat de drugs niet van hem waren maakt dit niet anders. Uit het voorgaande volgt dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser in ieder geval behulpzaam is geweest bij de handel van drugs en daarmee artikel 2:74 van de APV heeft overtreden.
4.4.
Omdat sprake is van een overtreding is de burgemeester bevoegd handhavend op te treden door een last onder dwangsom op te leggen. De rechtbank merkt daarbij nog op dat de in het bestreden besluit genoemde lijst met antecedenten, wat hier ook van zij, door verweerder niet ten grondslag zijn gelegd aan de oplegging van de last onder dwangsom, maar slechts zijn opgenomen om de context te schetsen. Dat eiser zich niet (volledig) herkent in de weergave van de antecedenten en het beeld wat volgens hem hiermee geschetst wordt, kan niet afdoen aan de bevoegdheid van de burgemeester om handhavend op te treden. De geconstateerde feiten zijn, zoals onder 4.3. is overwogen, immers voldoende om te kunnen spreken van een overtreding.
4.5.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de opgelegde last onder dwangsom aan te merken is als een criminal charge. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:400), waarin verwezen is naar het arrest Engel en anderen tegen Nederland van 8 juni 1976 van het EHRM (ECLI:NL:XX:1976:AC0386, §82).De Afdeling heeft in deze uitspraak overwogen dat een last onder dwangsom naar nationaal recht geclassificeerd wordt als een herstelsanctie. Het doel van de last onder dwangsom is in dit geval het voorkomen van herhaling van de overtreding van artikel 2:74, eerste lid, van de APV. Met dit artikel wordt beoogd te voorkomen dat de openbare orde wordt verstoord. De last onder dwangsom is dus niet strafrechtelijk van aard. Als eiser niet opnieuw de overtreding begaat, verbeurt hij ook geen dwangsom. De zwaarte van de maatregel is in die zin beperkt. Ook de hoogte van de last is niet zodanig hoog dat dit zou maken dat de maatregel als een criminal charge moet worden aangemerkt. Omdat geen sprake is van een punitieve sanctie was de burgemeester ook niet verplicht om de zaak voor te leggen aan de officier van justitie.
4.6.
Van een schending van de onschuldpresumptie is ook geen sprake. Hoewel de burgemeester aannemelijk heeft geacht dat eiser artikel 2:74 van de APV heeft overtreden, betekent dat niet dat de burgemeester hem schuldig acht aan het plegen van strafbare feiten. Met deze bepaling wordt beoogd negatieve effecten van de handel in drugs, onder meer bezien vanuit het perspectief van de openbare orde, tegen te gaan en niet om de overtreder van dit artikel te straffen. De rechtbank wijst er nogmaals op dat een last onder dwangsom een herstelsanctie is en geen punitieve sanctie.
5. Eiser voert verder aan dat de burgemeester bij het opleggen van de last onder dwangsom ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. Eiser is op jonge leeftijd blootgesteld aan fysiek geweld en bij hem is een posttraumatische stressstoornis (PTSS) vastgesteld
.Eiser is van mening dat de burgemeester ook had kunnen volstaan met een waarschuwing of een minder hoge dwangsom. Een bedrag van € 5.000,- per keer is onevenredig, zeker nu eiser nog een kind is en een dwangsom dan feitelijk voor rekening van zijn moeder zou komen.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de hoogte van de dwangsom (€ 5.000,-), het maximum van € 15.000,- en de looptijd van twee jaar in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van de geschonden belangen en de beoogde werking van de dwangsom. Ter zitting is namens de burgemeester nog eens toegelicht dat bij vergelijkbare overtredingen in beginsel een dwangsom ter hoogte van € 10.000,- wordt opgelegd. Gelet op eisers jonge leeftijd en het feit dat het zijn eerste druggerelateerde overtreding is, heeft de burgemeester in dit geval volstaan met een dwangsom ter hoogte van € 5000,-. Voor verdere matiging van de dwangsom is geen aanleiding.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser geen enkele onderbouwing heeft overgelegd van zijn stelling dat hij PTSS heeft en in hoeverre zijn gedrag een gevolg is van de PTSS. De burgemeester heeft hier in haar besluitvorming dan ook geen rekening mee hoeven houden. Ook in de omstandigheid dat, indien de dwangsom daadwerkelijk wordt verbeurd, dit hoogstwaarschijnlijk voor rekening van eisers moeder komt heeft de burgemeester geen aanleiding hoeven zien om te volstaan met een waarschuwing of de dwangsom te verlagen. De omstandigheid dat eiser zelf niet de draagkracht heeft om een dwangsom te betalen ontslaat hem niet van zijn verantwoordelijkheid om geldende regelgeving na te leven.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:31d
Onder last onder dwangsom wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Artikel 5:32a
1. De last onder dwangsom omschrijft de te nemen herstelmaatregelen.
2. Bij een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, wordt een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.
Artikel 5:32b
1. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last.
2. Het bestuursorgaan stelt tevens een bedrag vast waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd.
3. De bedragen staan in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.
Gemeentewet:
Artikel 172
1. De burgemeester is belast met de handhaving van de openbare orde.
2. De burgemeester is bevoegd overtredingen van wettelijke voorschriften die betrekking hebben op de openbare orde, te beletten of te beëindigen. Hij bedient zich daarbij van de onder zijn gezag staande politie.
3. De burgemeester is bevoegd bij verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde.
4. (…)
Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Schiedam 2013:
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de openbare weg met de daarin gelegen portieken, galerijen, arcaden of nissen post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen, alsmede zich op of aan openbare wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of aan te nemen of daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.