ECLI:NL:RBROT:2023:9907

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
ROT 22/1734
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing naturalisatieverzoek wegens ernstige vermoedens van gevaar voor de openbare orde

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 12 oktober 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek tot naturalisatie beoordeeld. Eiser, die de Syrische nationaliteit heeft en in het bezit is van een geldige Nederlandse verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, had op 31 maart 2021 een verzoek om naturalisatie ingediend. Dit verzoek werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op basis van ernstige vermoedens dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormt, aangezien er een openstaande strafzaak tegen hem liep wegens rijden onder invloed.

De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er serieuze verdenkingen bestaan dat eiser een misdrijf heeft gepleegd, wat in lijn is met de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet hoefde te wachten op de uitkomst van de strafzaak, aangezien de openstaande strafzaak op zichzelf al voldoende grond vormde voor de afwijzing van het naturalisatieverzoek. Eiser betwist de rechtmatigheid van het beleid van de staatssecretaris, maar de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een onrechtmatige beslissing.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend. Deze uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent naturalisatie in gevallen waar ernstige verdenkingen van strafbare feiten bestaan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/1734

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: mr. E. El-Sharkawi),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J. Laros).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van eisers verzoek tot naturalisatie op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN).
1.1.
De staatssecretaris heeft dit verzoek met het besluit van 8 november 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 25 februari 2022 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 15 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en [naam], tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiser is op [geboortedatum] geboren en heeft de Syrische nationaliteit. Eiser is in het bezit van een geldige Nederlandse verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
2.2.
Op 31 maart 2021 heeft eiser, mede namens zijn twee minderjarige kinderen, een verzoek om naturalisatie ingediend. Uit de namens de staatssecretaris verrichte openbare orde-check is gebleken dat tegen eiser een strafzaak open stond wegens verdenking van overtreding van artikel 8, derde lid, aanhef en onder b, sub 2° en 3°, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) (rijden onder invloed, uitsluitend alcohol). Uit contact tussen de staatssecretaris en het Openbaar Ministerie (OM) op 29 september 2021 en 15 december 2022 bleek dat op die momenten nog geen zittingsdatum bekend was voor deze strafzaak.
2.3.
De staatssecretaris heeft het naturalisatieverzoek van eiser bij het primaire besluit afgewezen op grond van artikel 9, eerste lid onder a van de RWN, omdat ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormt. Daarbij is verwezen naar de openstaande strafzaak tegen eiser. Omdat eiser niet in aanmerking komt voor naturalisatie heeft de staatssecretaris het naturalisatieverzoek ten aanzien van eisers minderjarige kinderen ook afgewezen.
2.4.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit voor zover dit ziet op zijn eigen naturalisatieverzoek.
2.5.
De staatssecretaris heeft op 15 februari 2022 nogmaals geïnformeerd bij het OM over de stand van zaken in eisers strafzaak. Omdat op dat moment nog geen zittingsdatum bekend was en het OM ook niet kon aangeven op welke termijn een zitting zou worden ingepland, heeft de staatssecretaris op 25 februari 2022 het bestreden besluit genomen.
2.6.
Op 21 oktober 2022 is eiser door de strafrechter veroordeeld tot betaling van een geldboete ter hoogte van € 650,- subsidiair 13 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van een jaar.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder het naturalisatieverzoek van eiser terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij een gevaar is voor de openbare orde. Eiser betwist niet dat tegen hem op het moment van het bestreden besluit een strafrechtelijke procedure open stond, maar er is geen sprake van een veroordeling door de strafrechter. De staatssecretaris gaat met zijn besluit op de stoel van de strafrechter zitten en veroordeelt eiser dan ook zonder dat een rechter heeft geoordeeld over zijn strafzaak. Eiser stelt dat het door de staatssecretaris gehanteerde beleid daarom onrechtmatig is.
5.1.
Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN wordt een verzoek om naturalisatie afgewezen indien op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde.
Volgens Paragraaf 1 van onderdeel 9-1-a van de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (Handleiding) is sprake van dergelijke vermoedens als er serieuze verdenkingen bestaan dat de vreemdeling een misdrijf heeft gepleegd waarop nog een sanctie kan volgen. Met ‘sanctie’ wordt niet alleen bedoeld iedere straf als bedoeld in artikel 9 van het Wetboek van Strafrecht, maar ook bijvoorbeeld strafbeschikkingen of transacties.
(…)
Van een serieuze verdenking is onder meer sprake, als:
tegen de vreemdeling proces-verbaal wegens misdrijf is opgemaakt, en de strafzaak niet is beëindigd of de strafbeschikking niet is uitgevaardigd;
tegen de vreemdeling een strafzaak wegens misdrijf openstaat;
de vreemdeling zich nog in de proeftijd bevindt. Een proeftijd kan worden verbonden aan een voorwaardelijk sepot, een voorwaardelijke veroordeling of voorwaardelijke gratie; of
er sprake is van een nog niet onherroepelijk geworden strafvonnis;
5.2.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), onder meer de uitspraak van 31 mei 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2059), dient het beleid in de Handleiding als uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ernstige vermoedens dat de betrokkene gevaar oplevert voor de openbare orde. De staatssecretaris moet er bij de toepassing van het beleid ter invulling van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN rekening mee houden dat zich omstandigheden kunnen voordoen op grond waarvan slechts tot een juiste wetstoepassing kan worden gekomen indien hij van dat beleid afwijkt. Het beleid is het vertrekpunt van de besluitvorming, maar de staatssecretaris moet daarvan in bijzondere gevallen afwijken.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat ten tijde van het bestreden besluit nog een strafzaak openstond tegen eiser en dat deze openstaande strafzaak ziet op een misdrijf. Dit wordt door eiser ook niet betwist. Uit de Handleiding volgt dat daarmee sprake is van een serieuze verdenking dat eiser een misdrijf heeft gepleegd waarop een sanctie kan volgen. De staatssecretaris heeft dan ook aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen dat er ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar oplevert voor de openbare orde. De omstandigheid dat de strafrechter inmiddels vonnis heeft gewezen, maakt dit niet anders. In het geval wél een ex nunc toetsing zou plaatsvinden, volgt de rechtbank verweerder in het ter zitting ingenomen standpunt dat nog steeds sprake is van een serieuze verdenking vanwege het nog niet onherroepelijk geworden strafvonnis, omdat eiser tegen het vonnis van de strafrechter in beroep is gegaan. Daarbij is het van belang dat aan eiser, naast een boete, ook een voorwaardelijke rijontzegging is opgelegd. In zoverre is ook nu geen sprake van een andere situatie dan ten tijde van het bestreden besluit.
5.4.
Eiser wordt ook niet gevolgd in zijn stelling dat het beleid onrechtmatig is. Verweerder heeft geen oordeel gegeven over de feiten en omstandigheden die aanleiding hebben gegeven voor de strafzaak of over de schuld van eiser, en heeft dus niet in strijd gehandeld met het recht op een eerlijk proces of de onschuldpresumptie. Anders dan eiser stelt, is van dubbele bestraffing geen sprake. Immers, in dit geval gaat het om het niet voldoen aan een voorwaarde voor het verlenen van het Nederlanderschap en niet om het opleggen van een punitieve sanctie. Omdat ten tijde van de besluitvorming niet duidelijk was wanneer de strafzaak zou worden behandeld had van verweerder ook niet verwacht hoeven worden het vonnis van de strafrechter af te wachten.
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om van het beleid af te wijken. Ten tijde van het bestreden besluit bestond weliswaar nog de mogelijkheid dat eiser zou worden vrijgesproken, of een boete van minder dan € 810,- opgelegd zou krijgen, toch zijn dit geen dusdanig bijzondere omstandigheden dat van het beleid had moeten worden afgewezen. De omstandigheid dat eiser, naast een (voorwaardelijke) rijontzegging, een lagere boete dan € 810,- opgelegd heeft gekregen, betekent ook niet dat het bestreden besluit onevenredig is. De uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3296) waar eiser ter zitting op heeft gewezen ziet op taakstraffen en is daarom niet van toepassing. Bovendien betekent de afwijzing van het naturalisatieverzoek niet dat het voor eiser blijvend onmogelijk is om te naturaliseren.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.