ECLI:NL:RBROT:2023:9910

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
ROT 22/2619
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht opgelegde aanmaningskosten bij naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam over de rechtmatigheid van aanmaningskosten die in rekening zijn gebracht bij een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de aanmaningskosten van € 8,- die hem waren opgelegd na een naheffingsaanslag van € 67,06. De eiser stelde dat hij geen kosteloze herinnering had ontvangen en dat de verzendadministratie van de gemeente niet deugde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente op 9 oktober 2021 een naheffingsaanslag had opgelegd en dat de kosteloze herinnering op 7 december 2021 was verzonden. De rechtbank oordeelde dat het aan de gemeente was om aan te tonen dat de herinnering was verzonden, wat zij deed aan de hand van verzendadministratie. De rechtbank concludeerde dat de aanmaningskosten terecht in rekening waren gebracht, omdat de eiser niet had aangetoond dat hij de herinnering niet had ontvangen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees de verzoeken om terugbetaling van griffierecht en proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2619

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. P. van Hattem.

Inleiding

1.1.
Bij brief van 11 januari 2022 heeft verweerder eiser aangemaand de naheffingsaanslag parkeerbelasting met vorderingsnummer [nummer] te betalen, waarbij ook aanmaningskosten van € 8,- in rekening zijn gebracht.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar van 26 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser daartegen ongegrond verklaard.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.4
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 22 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. De gemachtigde van eiser is met bericht niet verschenen.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2.1.
Verweerder heeft op 9 oktober 2021 aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van in totaal € 67,06.
2.2.
Verweerder stelt dat hij een brief gedagtekend 7 december 2021 met een kosteloze betalingsherinnering naar eiser heeft gestuurd.
2.3.
Omdat de vordering nog niet was voldaan, heeft verweerder eiser bij brief van 11 januari 2022 een aanmaning gestuurd, waarbij aanmaningskosten in rekening zijn gebracht van € 8,-.
2.4.
Eiser heeft op 9 februari 2022 bezwaar gemaakt tegen de aanmaningskosten die hem bij brief van 11 januari 2022 zijn opgelegd.
2.5.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanmaningskosten gehandhaafd.

Het geschil

3.1.
Eiser stelt dat verweerder ten onrechte de aanmaningskosten in rekening heeft gebracht. Volgens hem moet verweerder op basis van de geldende Leidraad eerst een (kosteloze) herinnering voor het betalen van de aanslag versturen. Eiser stelt dat hij de brief met de kosteloze herinnering niet heeft ontvangen. Verweerder heeft ook geen deugdelijke verzendadministratie overgelegd.
Eiser heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat verweerder wettelijke rente over het griffierecht en de proceskosten moet betalen nadat vier weken zijn verstreken na openbaarmaking van deze uitspraak tot de dag van algehele voldoening.
3.2.
Verweerder stelt dat uit de overgelegde verzendadministratie blijkt dat de kosteloze herinnering correct bekend is gemaakt via de post. De kosteloze herinnering is via PostNL verzonden naar het adres waar eiser woonachtig is.

Beoordeling door de rechtbank

4. In geschil is of de aanmaningskosten terecht in rekening zijn gebracht.
5.1.
Bij de beoordeling is het volgende kader van belang.
5.2.
Artikel 11 van de Invorderingswet 1990 bepaalt dat indien de belastingschuldige een belastingaanslag niet binnen de gestelde termijn betaalt, de ontvanger hem schriftelijk aanmaant om alsnog binnen twee weken na de dagtekening van de aanmaning te betalen.
Op grond van artikel 2 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen zijn aan het verzenden van een aanmaning tot betaling kosten verbonden, namelijk een bedrag van € 8,- bij een gevorderde som tot € 454,-.
6. Vaststaat dat eiser de aanslag niet vóór de laatste vervaldatum, zoals vermeld in de kosteloze betalingsherinnering (21 december 2021), heeft betaald.
7. Ten aanzien van eisers stelling dat hij de kosteloze betalingsherinnering niet heeft ontvangen, overweegt de rechtbank dat het in beginsel aan verweerder is om aannemelijk te maken dat de stukken op het adres van eiser zijn ontvangen of aangeboden, dan wel dat de stukken eiser op een andere manier hebben bereikt. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de stukken op dat adres. Dit brengt mee dat verweerder in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres (arrest van de Hoge Raad van 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416). In dit geval is de kosteloze betalingsherinnering niet aangetekend verstuurd. De rechtbank stelt vast dat op de kosteloze herinnering een juiste adressering staat.
8. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting aan de hand van de schermprinten van de print- en verzendadministratie die in bezwaar naar eiser zijn gestuurd stap voor stap nader toegelicht hoe de kosteloze herinnering is verzonden aan eiser. Uit de schermafdrukken blijkt dat de kosteloze herinnering in een batch van in totaal 1.012 herinneringen is geprint, in een envelop is gedaan en op 2 december 2021 door verweerder in een batch (etext-bestand 138814957) is aangeboden aan PostNL. PostNL heeft verweerder laten weten dat er bij deze batch geen uitval heeft plaatsgevonden (Postlijst 13). Het vorderingsnummer, zoals vermeld op de schermprinten van de herinnering, komt overeen met het nummer op de aanslag.
9. De rechtbank overweegt verder dat, gelet op de grote aantallen poststukken zoals herinneringen die betrekking hebben op de in de gemeente Rotterdam geheven parkeerbelasting, het (niet on)voorstelbaar is dat de verzending daarvan in bulk en geautomatiseerd plaatsvindt. De rechtbank is daarom van oordeel dat van verweerder wat betreft het voeren van een deugdelijke verzendadministratie niet meer kan worden verwacht dan wat verweerder heeft overgelegd. De rechtbank oordeelt dan ook dat het aannemelijk is dat de kosteloze herinnering per post naar eiser is verzonden.
10. Eiser is er (vervolgens) naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd het vermoeden van ontvangst van de kosteloze herinnering te ontzenuwen. Wat hij heeft aangevoerd, namelijk enkel dat hij de kosteloze herinnering niet heeft ontvangen, maakt niet dat de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
11. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de aanmaningskosten terecht in rekening heeft gebracht.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.
13. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding. Hierdoor bestaat ook geen aanleiding voor het vergoeden van enige wettelijke rente.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2023.
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Den Haag vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.