ECLI:NL:RBROT:2024:1034

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
10841158 VZ VERZ 23-10305
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ontslag op staande voet en gefixeerde schadevergoeding in arbeidszaak

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, is de vraag aan de orde of de werknemer, aangeduid als [verzoeker01], op staande voet is ontslagen door zijn werkgever, aangeduid als [verweerster01]. De werknemer was sinds 15 november 2021 in dienst als hovenier/stratenmaker. Op 26 oktober 2023 vond er een woordenwisseling plaats tussen de werknemer en de directeur van de werkgever, [naam01], waarna de werknemer het werk heeft verlaten. De werknemer stelde dat hij onterecht op staande voet was ontslagen en verzocht om een verklaring voor recht, gefixeerde schadevergoeding, transitievergoeding, billijke vergoeding en afrekening van niet opgenomen vakantiedagen. De werkgever betwistte het ontslag op staande voet en stelde dat de werknemer zelf ontslag had genomen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 februari 2024 werd duidelijk dat de kantonrechter van oordeel was dat er geen sprake was van een ontslag op staande voet. De rechter concludeerde dat de werknemer zelf zijn arbeidsovereenkomst had beëindigd op 26 oktober 2023. De verzoeken van de werknemer die gebaseerd waren op een onterecht ontslag op staande voet werden afgewezen. De kantonrechter kende de gefixeerde schadevergoeding toe aan de werkgever, omdat de werknemer de opzegtermijn niet in acht had genomen. Daarnaast oordeelde de rechter dat de werkgever de kosten voor de rijlessen niet terug kon vorderen, omdat er geen geldige afspraken waren gemaakt over terugbetaling. De kantonrechter verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad en bepaalde dat partijen hun eigen proceskosten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 10841158 VZ VERZ 23-10305
bij vervroeging
datum uitspraak: 16 februari 2024
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoeker01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. M. ter Haar-Bas,
tegen
[verweerster01],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] ,
verweerster,
gemachtigde: mr. P.P. Otte.
Partijen worden hierna ‘ [verzoeker01] ’ en ‘ [verweerster01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift van [verzoeker01] (ontvangen op 14 december 2023), met bijlagen;
  • het verweerschrift van [verweerster01] met zelfstandig tegenverzoek (ontvangen op 23 januari 2024), met bijlagen;
  • de brief van mr. Otte van 26 januari 2024 met bijlagen 7 tot en met 10 van [verweerster01] ;
  • het e-mailbericht van mr. Ter Haar-Bas van 26 januari 2024 met bijlagen 16 en 17 van [verzoeker01] .
1.2.
Op 2 februari 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken met partijen, bijgestaan door hun gemachtigden.

2.De zaak

2.1.
[verzoeker01] is per 15 november 2021 bij [verweerster01] in dienst getreden als hovenier/ stratenmaker. Op 26 oktober 2023 is er tijdens het werk een woordenwisseling geweest tussen [verzoeker01] en [naam01] , directeur van [verweerster01] , waarna [verzoeker01] het werk heeft verlaten. [verzoeker01] stelt zich op het standpunt dat [verweerster01] hem (onterecht) op staande voet heeft ontslagen. Hij verzoekt daarom onder meer om een verklaring voor recht, de gefixeerde schadevergoeding, de transitievergoeding, een billijke vergoeding en afrekening van niet opgenomen vakantiedagen. [verzoeker01] stelt ook dat [verweerster01] ten onrechte de kosten voor zijn rijlessen heeft ingehouden op het loon over oktober en verzoekt om betaling van dit loon zonder enige verrekening.
Volgens [verweerster01] is er geen sprake van een ontslag op staande voet en heeft [verzoeker01] zelf ontslag genomen. Omdat [verzoeker01] de opzegtermijn niet in acht heeft genomen, verzoekt [verweerster01] om toekenning van de gefixeerde schadevergoeding.

3.De beoordeling

De uitkomst
3.1.
De kantonrechter is van oordeel dat [verweerster01] [verzoeker01] niet op staande voet heeft ontslagen, dat [verzoeker01] dit redelijkerwijs ook niet zo heeft mogen begrijpen en dat [verzoeker01] zelf ontslag heeft genomen. De verzoeken die [verzoeker01] baseert op een onterecht gegeven ontslag op staande voet worden daarom afgewezen. Het verzoek van [verweerster01] om een gefixeerde schadevergoeding toe te kennen wordt toegewezen, omdat [verzoeker01] bij zijn ontslagname de opzegtermijn niet in acht heeft genomen. [verweerster01] moet op haar beurt het ingehouden bedrag voor de rijlessen alsnog aan [verzoeker01] betalen, omdat dit studiekosten zijn en er geen geldige afspraken zijn gemaakt over de terugbetaling hiervan. Deze beslissingen worden hierna uitgelegd.
Geen ontslag op staande voet
3.2.
[verzoeker01] heeft niet aangetoond dat [verweerster01] hem op 26 oktober 2023 op staande voet heeft ontslagen. Die dag is er tijdens het werk een woordenwisseling geweest tussen [verzoeker01] en [naam01] , omdat [naam01] vond dat [verzoeker01] te weinig initiatief toonde. Hierover hadden partijen al eerder gesproken. [verzoeker01] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij tegen [naam01] heeft gezegd dat hij er zelf toch al aan zat te denken om te stoppen en dat [naam01] heeft gezegd “
dan k….. je maar op”. [naam01] heeft tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat [verzoeker01] heeft gezegd dat hij toch al wilde stoppen en dat [naam01] heeft gezegd “
dan rot je maar op”. [verzoeker01] heeft daarop zelf het initiatief genomen om van het werk te vertrekken.
3.3.
Deze gang van zaken is onvoldoende om aan te nemen dat [naam01] [verzoeker01] op staande voet heeft ontslagen of dat [verzoeker01] hier redelijkerwijs vanuit mocht gaan. [naam01] heeft [verzoeker01] weliswaar toegebeten dat hij maar moest vertrekken, maar dit gebeurde in het heetst van de strijd, terwijl beide partijen boos tegenover elkaar stonden. [naam02] en [naam03] [1] , die aanwezig waren bij de woordenwisseling, hebben in dit kader verklaard dat [verzoeker01] en [naam01] onenigheid hadden en dat [verzoeker01] van het werk is vertrokken, maar dat er in hun optiek geen sprake was van een ontslag op staande voet. [naam01] heeft ook niet gezegd dat [verzoeker01] op staande voet was ontslagen en dat zijn arbeidsovereenkomst per direct werd beëindigd en wat de redenen daarvoor dan zouden zijn. Het ligt ook niet voor de hand dat [naam01] de arbeidsovereenkomst per direct wilde beëindigen, gelet op de goede verstandhouding tussen partijen die uit de overgelegde Whatsappcorrespondentie is af te leiden, de krapte op de arbeidsmarkt en de investeringen die [verweerster01] in [verzoeker01] had gedaan.
3.4.
Ook de gang van zaken na het vertrek van [verzoeker01] wijst er niet op dat [naam01] [verzoeker01] op staande voet had ontslagen of dat [verzoeker01] dit redelijkerwijs zo moest opvatten. In dit kader is de volgende correspondentie tussen partijen van belang:
- het Whatsappbericht [2] van [naam01] aan [verzoeker01] van diezelfde ochtend, 8:53:35 uur:

Ha [verzoeker01] , Het is vervelend hoe het nu loopt en hoe jij nu dingen opvat.
Jij gaf aan dat je toch al wilde stoppen bij mij te werken.
Jammer maar het is jou vrije je[sic].
Dus nu ben jij al gestopt met werken. Omdat je bent weggegaan. Veel succes verder. Gr [naam01]
- het e-mailbericht [3] van [verzoeker01] aan [verweerster01] van 27 oktober 2023 met daarin het volgende:

De wijze waarop u mij tijdens het gesprek van 26 okt. j.l. hebt bejegend, de gebruikte krachttermen die hierbij werden gebruikt en de aankondiging dat ik per direct kon gaan, zijn voor mij aanleiding aan te nemen dat ik per direct ben ontslagen.
- het e-mailbericht van [naam01] aan [verzoeker01] van diezelfde dag, vrijdag 27 oktober 2023 [4] :

Donderdag 26 oktober was er geen sprake van ontslag op staande voet. Het was beëindiging met wederzijds goedkeuren.
Indien je weer wilt komen werken ben je aankomende maandag welkom.
Uit deze berichten leidt de kantonrechter af dat partijen op donderdag 26 oktober 2023 ruzie hebben gekregen en dat [verzoeker01] van het werk is vertrokken, maar ook dat het niet de bedoeling van [verweerster01] was om [verzoeker01] op staande voet te ontslaan en dat [verzoeker01] dit redelijkerwijs ook niet zo had mogen opvatten.
3.5.
[verzoeker01] heeft in dit kader nog verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van
26 januari 2024 [5] . Hierin heeft de Hoge Raad geoordeeld dat voor de beoordeling of een verklaring van een werkgever een opzegging van de arbeidsovereenkomst inhoudt, niet dezelfde maatstaf geldt als voor een werknemer die zijn arbeidsovereenkomst vrijwillig beëindigt, te weten een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring. Dit neemt niet weg dat als de werknemer een verklaring van de werkgever opvat als een ontslag op staande voet, de kantonrechter moet beoordelen of de werknemer deze verklaring redelijkerwijze op deze manier mocht opvatten, volgens de wilsvertrouwensleer (artikelen 3:33 en 3:35 BW), zoals de Hoge Raad ook heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 17 november 2017 (Constar) [6] .
Zoals hiervoor is overwogen, is dat niet het geval.
[verzoeker01] heeft zelf ontslag genomen
3.6.
Op grond van de gang van zaken op 26 oktober 2023 en de weken daarna is de kantonrechter van oordeel dat [verzoeker01] de arbeidsovereenkomst zelf heeft beëindigd per
26 oktober 2023. De verzochte verklaring voor recht hierover wordt daarom toegewezen. Dit wordt hierna uitgelegd.
3.7.
[verzoeker01] is op 26 oktober 2023 weggegaan van het werk na de ruzie met [naam01] . Zoals hiervoor is geoordeeld, was geen sprake van een ontslag op staande voet door [verweerster01] . [verweerster01] heeft [verzoeker01] na zijn vertrek meermaals te kennen gegeven dat hij niet was ontslagen, dat [verweerster01] ervan uitging dat [verzoeker01] zelf ontslag had genomen, maar als dat niet het geval was, [verzoeker01] welkom was om zijn werkzaamheden weer te hervatten (zie de Whatsappberichten van 26, 27en 31 oktober [7] en de e-mailberichten van 27 [8] en 29 [9] oktober en 5 november 2023). In zijn reacties op deze berichten is [verzoeker01] zich toch op het standpunt blijven stellen dat [verweerster01] hem per direct had ontslagen. [verzoeker01] heeft verzocht om een eindafrekening en heeft ook aangedrongen op het sluiten van een vaststellingsovereenkomst. Bovendien heeft [verzoeker01] direct op 26 oktober 2023 contact opgenomen met een ander bedrijf voor werk, waar hij de maandag na het incident aan de slag is gegaan. [verzoeker01] geeft in zijn verzoekschrift ook aan dat hij in het ontslag berust. Uit al deze gedragingen en uitlatingen van [verzoeker01] leidt de kantonrechter af dat [verzoeker01] geen voortzetting van de arbeidsovereenkomst wenste. [verweerster01] is meermaals en voldoende nagegaan of [verzoeker01] de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk wilde beëindigen en heeft hiermee aan zijn verplichtingen voldaan. De arbeidsovereenkomst is dan ook op 26 oktober 2023 geëindigd.
Geen transitievergoeding, billijke vergoeding en gefixeerde schadevergoeding voor [verzoeker01]
3.8.
[verzoeker01] heeft geen recht op een transitievergoeding of gefixeerde schadevergoeding, omdat hij de arbeidsovereenkomst zelf heeft beëindigd [10] . Ook hoeft [verweerster01] [verzoeker01] geen billijke vergoeding te betalen omdat geen sprake is van een onterecht ontslag op staande voet en [verweerster01] in de gegeven omstandigheden ook niet anderszins ernstig verwijtbaar jegens [verzoeker01] heeft gehandeld.
Geen uitbetaling vakantiedagen
3.9.
[verzoeker01] heeft niet aangetoond dat hij nog recht heeft op uitbetaling van tien vakantiedagen. [verweerster01] heeft dit gemotiveerd betwist en [verzoeker01] heeft hier tegenover niet onderbouwd dat hij nog vakantiedagen over had. Het verzoek van [verzoeker01] op dit punt wordt daarom afgewezen.
De arbeidsovereenkomsten
3.10.
[verweerster01] heeft de schriftelijke arbeidsovereenkomst van 15 november 2021 bij de brief van 26 januari 2024 in het geding gebracht, zodat [verzoeker01] hier nu over beschikt. [verzoeker01] heeft daarom geen belang meer bij zijn verzoek om de arbeidsovereenkomst te verstrekken, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
[verzoeker01] moet de gefixeerde schadevergoeding aan [verweerster01] betalen
3.11.
[verzoeker01] heeft de arbeidsovereenkomst op 26 oktober 2023 per direct beëindigd, zonder de geldende opzegtermijn van één maand [11] in acht te nemen. Daarom moet hij [verweerster01] een vergoeding betalen (de gefixeerde schadevergoeding) ter hoogte van één maand loon [12] . Partijen zijn het erover eens dat dit een bedrag van € 2.545,84 bruto is, inclusief vakantiegeld. Dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2023, wordt daarom toegewezen.
Kosten rijlessen
3.12.
[verweerster01] heeft de kosten voor de rijlessen van [verzoeker01] vergoed. [verzoeker01] hoeft dit bedrag niet terug te betalen aan [verweerster01] , vanwege het volgende.
3.13.
[verweerster01] heeft er bij [verzoeker01] op aangedrongen zijn rijbewijs te halen zodat hij in de bedrijfsbus zou kunnen rijden. [verweerster01] heeft de kosten voor de rijlessen aan de rijschool betaald. Volgens [verweerster01] was dit bedoeld als lening, maar hij onderbouwt dit niet en evenmin dat partijen afspraken hebben gemaakt over terugbetaling van de kosten. De kosten voor de rijlessen die [verzoeker01] op verzoek van [verweerster01] heeft gevolgd, zijn naar het oordeel van de kantonrechter aan te merken als studiekosten. Als een werkgever betaalde studiekosten van een werknemer wil terugvorderen, zal hij daarvoor afspraken met de werknemer moeten maken die voldoen aan de criteria die de Hoge Raad heeft genoemd in het arrest Muller/Van Opzeeland [13] . Deze afspraken zijn er niet. De conclusie is dan dat [verweerster01] onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van een grond voor terugbetaling van de kosten voor de rijlessen van [verzoeker01] . [verweerster01] mocht deze kosten daarom niet verrekenen met het loon waar [verzoeker01] nog aanspraak op had. Zij moet alsnog het volledige loon (inclusief het vakantiegeld) over de periode van 1 tot en met 26 oktober 2024 aan [verzoeker01] betalen, vermeerderd met 50% wettelijke verhoging en de wettelijke rente hierover vanaf 26 oktober 2023. Ook moet [verweerster01] [verzoeker01] hiervoor een (nieuwe) loonstrook verstrekken, binnen zeven dagen na betekening van deze beschikking.
De proceskosten
3.14.
Partijen hebben over en weer deels ongelijk gekregen. De kantonrechter bepaalt daarom dat partijen de eigen proceskosten dragen. Dat betekent dat zij geen vergoeding hoeven te betalen voor de kosten die de andere partij heeft gemaakt.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.15.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv).

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
verklaart voor recht dat de arbeidsovereenkomst door opzegging door [verzoeker01] op 26 oktober 2023 is geëindigd;
4.2.
veroordeelt [verweerster01] om aan [verzoeker01] te betalen het loon over de periode van 1 oktober 2023 tot en met 26 oktober 2023 van € 1.657,38 bruto en de vakantietoeslag van € 766,15 bruto, te vermeerderen met 50% wettelijke verhoging en de wettelijke rente over € 2.423,53 vanaf 26 oktober 2023 tot de dag waarop volledig is betaald;
4.3.
veroordeelt [verweerster01] om binnen zeven dagen na betekening van deze beschikking een nieuwe loonstrook met betrekking tot de eindafrekening aan [verzoeker01] te verstrekken;
4.4.
veroordeelt [verzoeker01] om aan [verweerster01] te betalen een bedrag van € 2.545,84 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 oktober 2023 tot de dag waarop volledig is betaald;
4.5.
compenseert de proceskosten zo dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst al het andere af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Willemsen en in het openbaar uitgesproken.
424

Voetnoten

1.Bijlagen 1 en 2 bij het verweerschrift
2.Bijlage 3 bij het verzoekschrift
3.Bijlage 4 bij het verzoekschrift
4.Bijlage 5 bij het verzoekschrift
6.ECLI : NL: HR: 2017: 2905
7.Bijlage 3 bij het verzoekschrift
8.Bijlage 5 bij het verzoekschrift
9.Bijlage 7 bij het verzoekschrift
10.Artikel 7:673 lid 1 BW
11.Artikel 7:672 lid 3 BW
12.Artikel 7:672 lid 11 BW
13.HR 10 juni 1983, ECLI:NL:HR:1983:AC2816