ECLI:NL:RBROT:2024:10345

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
FT RK 24/1241 en FT RK 24/1242
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening en niet-ontvankelijkheid in de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft verzoekster op 11 september 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 287b van de Faillissementswet, waarin zij vroeg om een voorlopige voorziening bij voorraad. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 26 september 2024 bepaald, maar verzoekster is niet verschenen. Haar (waarnemend) advocaat meldde zich ziek. Verzoekster heeft aanvullende stukken overgelegd, maar verweerster, vertegenwoordigd door de stichting Hef Wonen, heeft ook stukken ingediend. De rechtbank heeft op 2 oktober 2024 uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het belang van verweerster zwaarder weegt dan dat van verzoekster. Verzoekster had een huurachterstand van meer dan vijftien maanden en was niet feitelijk woonachtig op het adres dat zij opgegeven had. De rechtbank concludeerde dat de woning leeg was en dat er nieuwe huurders waren aangetroffen. Verzoekster had eerder haar woning zonder toestemming van verweerster te huur aangeboden, wat de situatie verder compliceerde.

Daarnaast heeft de rechtbank verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, omdat het minnelijk traject niet op korte termijn zal zijn afgerond. De rechtbank heeft aangegeven dat verzoekster in de toekomst een nieuw verzoek kan indienen indien nodig. De uitspraak is gedaan door rechter M.C. Franken en griffier T.M.M. de Laat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: afwijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] - [nummer 2]
uitspraakdatum: 2 oktober 2024
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 11 september 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 11 september 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 26 september 2024.
Ter zitting van 26 september 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • de heer mr. J. Pearson, (waarnemend) advocaat van verzoekster;
  • mevrouw [verweerster] , namens de stichting Hef Wonen, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster).
  • de heer mr. E. Lichtenveldt, advocaat van verweerster.
Verzoekster is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De (waarnemend) advocaat van verzoekster heeft ter zitting medegedeeld dat zij zich ziek heeft gemeld.
Namens verzoekster zijn voorafgaand aan de zitting, op 19 september 2024, op
24 september 2024 en op 26 september 2024, aanvullende stukken aan de rechtbank overgelegd.
Namens verweerster zijn voorafgaand aan de zitting, op 23 september 2024, 24 september 2024 en 25 september 2024, aanvullende stukken aan de rechtbank overgelegd.
Verweerster heeft ter zitting aanvullende stukken overgelegd.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 9 augustus 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
De (waarnemend) advocaat van verzoekster heeft ter zitting aangevoerd dat verzoekster staat ingeschreven op het adres [adres] en zij daar ook feitelijk woonachtig is. Van onderverhuur van de woning door verzoekster aan derden is geen sprake. Bij besluit van de gemeente Rotterdam van 25 juni 2024 is verzoekster uitgeschreven op het adres, maar dat is inmiddels hersteld. Verzoekster heeft tegen dat besluit ook bezwaar gemaakt. De behandeling van dat bezwaar staat gepland op 30 september 2024. Verder blijkt uit het ontruimingsvonnis van 9 augustus 2024 dat de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning slechts is gebaseerd op de huurachterstand. Dat moet het uitgangspunt zijn bij de vraag of het verzoek moet worden toegewezen. Verzoekster ontvangt op dit moment een uitkering op grond van de Participatiewet. Daarmee heeft zij voldoende inkomsten om de lopende huurtermijnen te betalen. Bovendien is inmiddels beschermingsbewind uitgesproken. De beschermingsbewindvoeder zal zorgdragen voor de tijdige betaling van de vaste lasten. Gelet daarop weegt het belang van verzoekster zwaarder dan het belang van verweerster.

3.Het verweer

Verweester heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen. Zij heeft daartoe – kort samengevat – het volgende gesteld. Het ontruimingsvonnis ziet niet uitsluitend op ontbinding en ontruiming wegens huurachterstand. De kantonrechter heeft aan verweerster een boete opgelegd vanwege de aanwezigheid van drugs in de woning. Gebruik van de woning voor drugshandel heeft geleid tot een besluit van de burgemeester tot sluiting van de woning. De woning is feitelijk gesloten geweest van 26 juli 2023 tot 27 oktober 2023. Daarnaast heeft verzoekster, zonder toestemming van verweerster, de woning via verschillende kanalen te huur aangeboden. Ook dat is te lezen in het ontruimingsvonnis van 9 augustus 2024 en de dagvaarding die aan die procedure ten grondslag ligt. Verzoekster heeft nog steeds niet haar hoofdverblijf op het adres. Zo is vlak voor de zitting, bij gelegenheid van een controle in de woning door de gemeente op 24 en 25 september 2024, gezien dat de woning leeg is en zijn nieuwe huurders aangetroffen in de woning aan de [adres] . Zij hebben verklaard dat zij de woning huren van verzoekster en aan haar de eerste huurtermijn ten bedrage van € 1.350,- hebben betaald. Waar verzoekster verblijft weten zij niet. Daar komt nog bij dat sprake is van een forse huurachterstand, die inmiddels ruim vijftien maanden bedraagt. Voor zover bekend heeft verzoekster ook de huur van oktober 2024 nog niet betaald. Tot slot heeft verzoekster ook nog geen start gemaakt met het minnelijk traject. Het is, gelet op het gedrag van verzoekster, niet aannemelijk dat verzoekster zich zal inspannen om een minnelijk traject tot een goed einde te brengen. Bovendien zal verweerster niet instemmen met een eventueel door verzoekster aan te bieden akkoord.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 9 augustus 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 21 augustus 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 17 september 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 9 augustus 2024 ten uitvoer kan leggen.
De rechtbank wijst de voorlopige voorziening af, omdat het belang van verweerster zwaarder weegt dan het belang van verzoekster. Dit wordt hierna uitgelegd.
Verzoekster beschikt weliswaar over een uitkering op grond van de Participatiewet, maar de laatste huurbetaling dateert van oktober 2023. Zij heeft op dit moment een huurachterstand van ruim vijftien maanden. Ook na het ontruimingsvonnis van 9 augustus 2024 is door verzoekster geen huur betaald. Wel is er sedert 2 september 2024 een beschermingsbewindvoerder aangesteld die heeft toegezegd zorg te gaan dragen voor de tijdige afdracht van de huur, maar dat leidt niet tot een andere conclusie. Doorslaggevende betekenis komt hier toe aan het feit dat niet kan worden vastgesteld dat verzoekster feitelijk woonachtig is in de woning op het adres [adres] , te Rotterdam. De bevindingen bij de controle door de gemeente op 24 en 25 september 2024 leveren sterke aanwijzingen dat dit niet het geval is. De woning bleek leeggehaald en er werden andere huurders aangetroffen. Namens verzoekster is betwist dat zij haar spullen uit de woning heeft gehaald en zij de woning aan derden verhuurt, maar de advocaat van verzoekster heeft geen uitleg kunnen geven over de aangetroffen situatie, of de verblijfplaats van verzoekster op het moment van de controle. Verzoekster heeft overigens eerder, zo blijkt uit het dossier en het behandelde ter zitting, haar woning zonder toestemming van verweerster te huur aangeboden. Ook de bestuurlijke rapportage van 9 juni 2023, die is opgemaakt naar aanleiding van de in mei 2023 aangetroffen hoeveelheid drugs in de woning van verzoekster, biedt aanknopingspunten dat de woning op dat moment niet door verzoekster werd bewoond. Volgens die rapportage was de woning zodanig ingericht dat er niet dagelijks in geleefd zou worden. Ook bleken de vijf personen die volgens de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres] stonden ingeschreven, waaronder verzoekster, daar niet te verblijven. Ook op dit moment staan volgens het door verweerder overgelegde uittreksel uit de basisadministratie van 24 september 2024 op het adres van verzoekster nog steeds meerdere personen ingeschreven.
Gelet op het voorgaande zal de verzochte voorziening dan ook worden afgewezen.
Ten aanzien van het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling oordeelt de rechtbank als volgt. Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek ex artikel 287b Fw af;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Franken, rechter, en in aanwezigheid van mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2024.