In deze zaak heeft verzoekster op 11 september 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 287b van de Faillissementswet, waarin zij vroeg om een voorlopige voorziening bij voorraad. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 26 september 2024 bepaald, maar verzoekster is niet verschenen. Haar (waarnemend) advocaat meldde zich ziek. Verzoekster heeft aanvullende stukken overgelegd, maar verweerster, vertegenwoordigd door de stichting Hef Wonen, heeft ook stukken ingediend. De rechtbank heeft op 2 oktober 2024 uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het belang van verweerster zwaarder weegt dan dat van verzoekster. Verzoekster had een huurachterstand van meer dan vijftien maanden en was niet feitelijk woonachtig op het adres dat zij opgegeven had. De rechtbank concludeerde dat de woning leeg was en dat er nieuwe huurders waren aangetroffen. Verzoekster had eerder haar woning zonder toestemming van verweerster te huur aangeboden, wat de situatie verder compliceerde.
Daarnaast heeft de rechtbank verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, omdat het minnelijk traject niet op korte termijn zal zijn afgerond. De rechtbank heeft aangegeven dat verzoekster in de toekomst een nieuw verzoek kan indienen indien nodig. De uitspraak is gedaan door rechter M.C. Franken en griffier T.M.M. de Laat.