ECLI:NL:RBROT:2024:10518

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
AWB - 23_7916
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd op grond van de Participatiewet wegens schending van de inlichtingenplicht en normale verwijtbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. J. Dekker, en het Dagelijks Bestuur van de gemeenschappelijke regeling Avres, vertegenwoordigd door mr. S. de Groot. Eiseres ontving sinds 10 juli 2017 een bijstandsuitkering en heeft op 2 juni 2022 een wijzigingsformulier ingediend waarin zij aangaf per 1 augustus 2022 te gaan samenwonen. Naar aanleiding van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening heeft verweerder op 9 februari 2023 een boete van € 1.067,04 opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht. Dit besluit werd op 19 oktober 2023 in stand gehouden na bezwaar van eiseres.

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de opgelegde boete, waarbij zij aanvoert dat zij geen melding hoefde te maken van de ontvangen gelden, omdat het deels om leningen van familieleden ging. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat zij ontvangsten van derden en inkomsten uit arbeid had ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de boete terecht is opgelegd, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat er sprake was van verminderde verwijtbaarheid. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er sprake was van recidive, aangezien eiseres eerder een boete had gekregen voor het niet opgeven van een wijziging in haar woon- en leefsituatie.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de opgelegde boete van € 1.067,04 in stand blijft. Eiseres krijgt geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/7916

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. Dekker),
en

het Dagelijks Bestuur van de gemeenschappelijke regeling Avres, verweerder

(gemachtigde: mr. S.de Groot).

Inleiding

1. Verweerder heeft met het besluit van 9 februari 2023 (het primaire besluit) aan eiseres een boete van € 1.067,04 opgelegd op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit met het besluit van 19 oktober 2023 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en namens verweerder de gemachtigde, A. van Keulen en mr. J.G.H. Hartwijk.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres ontvangt sinds 10 juli 2017 een bijstandsuitkering. Op 2 juni 2022 heeft eiseres een wijzigingsformulier bij verweerder ingeleverd waarin zij aangeeft dat zij per 1 augustus 2022 zou gaan samenwonen. Vervolgens heeft naar aanleiding van door verweerder opgevraagde gegevens een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verstrekte bijstand geresulteerd in een herziening en terugvordering van bijstand over de periode van januari 2021, april 2021, september 2021, november 2021 en maart tot en met juli 2022. Eiseres heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.
2.1.
Met het primaire besluit heeft verweerder eiseres een boete opgelegd. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.2.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres haar inlichtingenplicht verwijtbaar heeft geschonden door niet te melden dat zij ontvangsten van derden op haar bankrekeningnummer en inkomsten uit arbeid heeft ontvangen. Het totale benadelingsbedrag is netto € 4.050,96. De maximale boete zou in principe € 3.038,22 bedragen (€ 4.050,96 (benadelingsbedrag) x 150% (recidive) x 50% (normale verwijtbaarheid)). Vanwege de beperkte draagkracht is de boete echter bepaald op het bedrag van € 1.067,04 (12 maanden x 150% (recidive) = 18 maanden x € 59,78 (maximale bestedingsruimte = 5% van bijstandsnorm)). Verweerder is bij de bepaling van de hoogte van de boete daarmee uitgegaan van normale verwijtbaarheid en rekening houdend met recidivegevaar.

Beroep van eiseres

3. Eiseres heeft naar voren gebracht dat bij de bepaling van de hoogte van de boete geen rekening is gehouden met geen of verminderde verwijtbaarheid van haar kant. Eiseres hoefde geen melding te maken van de gelden die zij had ontvangen op haar rekening. Het betrof deels geleend geld van familieleden dat zij diende terug te betalen. Daarnaast heeft zij ten onrechte nog geld ontvangen van haar voormalige werkgever. Dit is per abuis op haar rekening gestort. Dit wordt bevestigd door de werk- en/of opdrachtgever.

Het wettelijke kader

4. Het wettelijke kader voor deze uitspraak is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling van het beroep

5. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of verweerder eiseres terecht een boete ter hoogte van € 1.067,04 heeft opgelegd. Dit doet zij aan de hand van de beroepsgronden.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) worden kasstortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandsontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Pw beschouwd (bijvoorbeeld de uitspraak van 19 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:644). Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw. Daarbij is niet van belang of bijschrijvingen moeten worden aangemerkt als lening. Evenmin is relevant of aan de lening een daadwerkelijke terugbetalingsverplichting is verbonden, noch of de lening daadwerkelijk is terugbetaald. Een geldlening is volgens artikel 31, tweede lid, van de Pw namelijk niet uitgezonderd van de middelen waarover de bijstandsgerechtigde kan beschikken. Verder worden periodieke betalingen van derden, waaronder familieleden, aan bijstandontvangers - ongeacht in welke vorm deze worden verstrekt en waarover vrijelijk kan worden beschikt - naar vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 21 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4136) als inkomen van de bijstandontvanger aangemerkt.
5.2.
Vast staat dat eiseres in de van belang zijnde periode ontvangsten van derden op haar bankrekeningnummer en inkomsten uit arbeid heeft ontvangen. Door van de ontvangst van deze bedragen geen melding te doen bij verweerder, heeft eiseres haar inlichtingenplicht geschonden. Met betrekking tot de van derden ontvangen bedragen heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat het leningen betreft en dat zij die daarom niet hoefde te melden. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt. Afgezien van het feit dat uit de omschrijvingen op de bankafschriften niet blijkt of de bijschrijvingen leningen zijn, worden leningen gezien als middelen en ook die dient eiseres te melden. Daarnaast is verweerder bij de berekening van het benadelingsbedrag coulant geweest tegenover eiseres. Omdat voor verweerder ook niet geheel duidelijk was of de bijschrijvingen leningen betroffen of eventueel giften waren, heeft verweerder over het kalenderjaar 2021 op grond van de beleidsregels rekening gehouden met de vrijlating van giften ter hoogte van € 1.200,- per kalenderjaar. Of ook met de vrijstelling van giften rekening moeten worden gehouden over het kalenderjaar 2022 kan in het midden worden gelaten, omdat dit geen effect zou hebben op de hoogte van de opgelegde boete nu deze boete op grond van de beperkte draagkracht van eiseres reeds sterk is verlaagd. De beroepsgrond dat de inlichtingenplicht voor eiseres met betrekking tot de bijschrijvingen niet gold, slaagt niet.
5.3.
Verder had eiseres uit eigen beweging moeten melden dat zij inkomsten uit arbeid had ontvangen. Het betoog van eiseres dat het in september 2022 ontvangen bedrag van € 1.600,- van [naam werkgever] is teruggestort, heeft ze niet met bewijzen kunnen onderbouwen. Niet is gebleken dat eiseres het bedrag daadwerkelijk heeft terugbetaald. Door verweerder is meerdere malen om een betaalbewijs verzocht. Ook op de zitting heeft eiseres aangegeven de betaling niet verder met stukken te kunnen onderbouwen. Nu niet vaststaat dat eiseres dit bedrag heeft terugbetaald, dient het bedrag van € 1.600,- in beginsel als inkomen te worden aangemerkt. Het had daarmee op de weg van eiseres gelegen om de ontvangst van dit bedrag te melden omdat deze informatie voor het recht op bijstand van belang kan zijn.
5.4.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder heeft aangetoond dat eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden. Van deze gedraging kan niet worden gezegd dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, zodat verweerder op grond van artikel 18a, eerste lid, van de Pw, verplicht was een boete op te leggen. Het is aan eiseres om omstandigheden van verminderde verwijtbaarheid als bedoeld in artikel 2a van het Boetebesluit socialezekerheidswetten aan te voeren en te bewijzen. Eiseres is daarin niet geslaagd. Verweerder is daarom terecht uitgegaan van een normale verwijtbaarheid.
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake was van recidive binnen vijf jaar. Eiseres heeft al eerder de inlichtingenplicht geschonden. Met het besluit van 17 augustus 2017 heeft eiseres een boete opgelegd gekregen wegens het niet opgeven van een wijziging in haar woon- en leefsituatie. Eiseres heeft dit ook niet betwist.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder op goede gronden heeft besloten tot oplegging van de boete. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2024.
De rechter is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 17
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
(…)
Artikel 18a
Het college legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in de artikelen 17, eerste lid, of 36b, vierde lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in de artikelen 17, eerste lid, of 36b, vierde lid, en artikel 30c, derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld of de gegevens en bewijsstukken, bedoeld in artikel 30c, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of niet behoorlijk zijn verstrekt en deze overtredingen opzettelijk zijn begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in de artikelen 17, eerste lid, of 36b, vierde lid, en artikel 30c, derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld of de gegevens en bewijsstukken, bedoeld in artikel 30c, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of niet behoorlijk zijn verstrekt en deze overtredingen niet opzettelijk zijn begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in de artikelen 17, eerste lid, of 36b, vierde lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand of studietoeslag als bedoeld in artikel 36b is ontvangen.
(…)
Artikel 31
1. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
(…)
Artikel 32
1. Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
(…)
Boetebesluit socialezekerheidswetten
Artikel 2
1. Indien als gevolg van overtreding van de inlichtingenverplichting sprake is van een benadelingsbedrag, worden bij de vaststelling van de hoogte van de bestuurlijke boete de uitgangspunten in het tweede tot en met het tiende lid in acht genomen.
(…)
4. Indien geen sprake is van opzet of grove schuld ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 50 procent van het benadelingsbedrag.
(…)