ECLI:NL:RBROT:2024:10887

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2024
Publicatiedatum
1 november 2024
Zaaknummer
C/10/686329 / KG ZA 24-904
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot medewerking aan verkoop gezamenlijke woning in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vordert eiseres, die in een affectieve relatie met gedaagde heeft gestaan, medewerking aan de verkoop van hun gezamenlijke woning. De partijen zijn sinds 2012 gezamenlijk eigenaar van de woning en hebben twee minderjarige kinderen. Eiseres heeft in het kort geding aangevoerd dat zij in financiële nood verkeert en dat het noodzakelijk is om de woning te verkopen om haar aandeel in de waarde te realiseren. Gedaagde heeft echter verweer gevoerd en betwist dat er sprake is van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eiseres afgewezen, omdat er geen dringende noodzaak was om de woning te verkopen. De rechter oordeelde dat gedaagde nog niet de gelegenheid heeft gehad om te onderzoeken of hij het aandeel van eiseres in de woning kan overnemen. Bovendien is er onduidelijkheid over de financiële verplichtingen tussen partijen, wat een verkoop bemoeilijkt. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van gedaagde bij het behoud van de huidige situatie zwaarder weegt dan het belang van eiseres bij een snelle verkoop van de woning. Eiseres is in de proceskosten veroordeeld, die zijn begroot op € 320,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/686329 / KG ZA 24-904
Vonnis in kort geding van 21 oktober 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. E. Keijzerwaard te Den Haag,
tegen
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit:
  • de dagvaarding van 27 september 2024, met 11 producties;
  • de reactie van [gedaagde] op de dagvaarding van 3 oktober 2024, met 36 producties.
1.2.
De mondelinge behandeling vond op 7 oktober 2024 plaats. [eiseres] verscheen daar met haar advocaat. [gedaagde] verscheen zonder advocaat.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad tot medio 2023. Zij zijn de ouders van twee minderjarige kinderen.
2.2.
Partijen zijn sinds 2012 gezamenlijk eigenaar van de woning aan de [adres] te ( [postcode] ) Rotterdam (hierna: de woning).
2.3.
Partijen hebben in het kader van de aankoop van de woning een samenlevingscontract met elkaar gesloten.
In artikel 2 van het contract staat: “
De kosten van de gemeenschappelijk gevoerde huishouding moeten door beide partners worden betaald, ieder voor de helft. Een en ander geldt niet voor zover bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten.
In artikel 6 lid 3 van het contract staat: “
Als de partners niet naar evenredigheid van hun aandeel in de gezamenlijke woning bijdragen aan de hiervoor onder 2 bedoelde investeringen, kosten en lasten of als de partners voor de aanschaf van deze woning niet in overeenstemming met deze verhouding uit eigen middelen bijdragen of hebben bijgedragen, ontstaat voor degene die meer bijdraagt dan waartoe hij op grond van zijn aandeel gehouden is, een vordering op de andere partner gelijk aan dat meerdere.
2.4.
Partijen hebben de aankoop van de woning gefinancierd met een hypothecaire geldlening van € 254.000,00. De ouders van [eiseres] hebben in 2014 en 2016 schenkingen gedaan. Deze schenkingen zijn gebruikt ter aflossing van de hypothecaire geldlening, die op dit moment € 84.520,00 bedraagt.
2.5.
Na het eindigen van de affectieve relatie is [eiseres] nog enige tijd in de woning blijven wonen, samen met [gedaagde] en de kinderen. [eiseres] is in april 2024 verhuisd naar een appartement in de buurt van de woning en de school van de kinderen. [gedaagde] is met de kinderen in de woning blijven wonen.
2.6.
Het appartement van [eiseres] staat op haar naam. Haar moeder heeft aan haar de aankoopsom, de kosten van de notaris en de kosten van de renovatie en inrichting geleend. [eiseres] heeft ook een lening bij haar moeder afgesloten om in haar kosten van levensonderhoud te voorzien, waaronder de rente over de schuld aan haar moeder van € 525,00 per maand.
2.7.
Partijen willen het einde van hun samenleving financieel afwikkelen. De advocaat van [eiseres] en [gedaagde] corresponderen al enige tijd met elkaar over de vraag hoe dit het beste kan worden geregeld. Het is tot nu toe niet gelukt tot afspraken te komen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert in dit kort geding dat, kort samengevat, (i) [gedaagde] wordt veroordeeld tot medewerking aan de verkoop van de woning, (ii) waarna uit de verkoopopbrengst de hypothecaire geldlening wordt afgelost en een bedrag van € 84.740,00 aan [eiseres] wordt uitgekeerd, en (iii) het resterende bedrag bij helfte tussen partijen wordt gedeeld. [eiseres] vordert dat aan deze veroordeling een dwangsom wordt verbonden. Daarnaast vordert zij ter zake van de ondertekening van de opdracht van de makelaar tot verkoop van de woning, het koopcontract en de transportakte de mogelijkheid tot reële executie.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Uitgangspunt is dat partijen niet verplicht zijn om in een onverdeelde gemeenschap te blijven. Er zijn kort gezegd twee manieren om tot een verdeling te komen. Het aandeel van de één in de woning (met de daaraan verbonden hypothecaire verplichting) wordt aan de ander overgedragen òf de woning wordt verkocht.
4.2.
[eiseres] kan de woning niet overnemen. Zij wil graag dat [gedaagde] met de kinderen in de woning blijft wonen. Volgens haar werkt hij echter niet (voortvarend) mee aan de overname van haar aandeel. [eiseres] stelt dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, omdat zij in financiële nood verkeert. [eiseres] heeft geen inkomen en haar verdiencapaciteit is als gevolg van gezondheidsproblemen onduidelijk. [eiseres] heeft duidelijkheid nodig over haar financiën, zodat zij een stabiele basis kan creëren voor haarzelf en de kinderen. [eiseres] wil een arbeidsongeschiktheidsuitkering danwel bijstandsuitkering aanvragen. Dat kan echter niet zolang niet duidelijk is welk bedrag zij ontvangt uit de afwikkeling van het einde van de relatie van partijen. [eiseres] wil ook haar woonlasten verminderen. Zolang haar aandeel in de waarde van de woning niet liquide is, kan zij de schuld aan haar moeder in verband met de aankoop van haar appartement niet aflossen en wordt de maandelijks verschuldigde rente niet lager. [gedaagde] betwist het spoedeisend belang van [eiseres] .
4.3.
In kort geding kan een veroordeling worden uitgesproken om mee te werken aan de verkoop en levering van een gemeenschappelijke woning aan een derde (HR 31 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:499). Daarvoor is wel vereist dat de eisende partij een spoedeisend belang heeft, in die zin dat hij/zij de uitkomst van een bodemprocedure niet kan afwachten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daar in dit geval geen sprake van is.
4.4.
Van een financiële noodsituatie in de eigenlijke zin van het woord is geen sprake, zoals [gedaagde] terecht heeft opgemerkt. [eiseres] heeft een eigen huis en wordt financieel ondersteund door haar moeder. Of en in hoeverre [eiseres] daadwerkelijk verplicht is af te lossen op de schuld aan haar moeder heeft zij onbesproken gelaten en dat dit moet heeft [gedaagde] betwist.
4.5.
[eiseres] heeft ook anderszins niet gesteld en onderbouwd dat en waarom zij belang heeft bij een spoedige verkoop van de woning. [eiseres] wil juist graag dat [gedaagde] met de kinderen in de woning blijft wonen. Haar belang bij het gevorderde is vooral dat zij snel duidelijk wil hebben over de financiële afwikkeling van het einde van de relatie van partijen. In de pleitnotitie van [eiseres] staat samengevat: “
Wat zij wil is heel simpel: zij zou graag willen dat de kinderen met hun vader in hun vertrouwde plek blijven wonen, maar vindt het redelijk dat zij haar schenkingen terugkrijgt en een eerlijke prijs krijgt voor de woning.” Dit laatste laat zich in kort geding echter niet vaststellen.
4.6.
Uit de stukken en toelichting van partijen blijkt dat [gedaagde] nog niet de gelegenheid heeft gehad te onderzoeken of hij het aandeel van [eiseres] in de woning kan overnemen (met ontslag van [eiseres] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening). Daarvoor moet eerst de waarde van de woning worden bepaald. [gedaagde] heeft in een eerder stadium voorgesteld de WOZ-waarde van de woning tot uitgangspunt te nemen, maar [eiseres] was het daar niet mee eens en partijen hebben de woning nog niet laten taxeren.
Daarnaast moet worden vastgesteld of en tot welk bedrag partijen vorderingen op elkaar hebben. Daarvoor dient het samenlevingscontract tot uitgangspunt. Van de daarin opgenomen afspraken, bijvoorbeeld op het punt van draagplicht, kan worden afgeweken op grond van bijzondere omstandigheden. Op basis van wat partijen ter zitting over de situatie in de afgelopen jaren hebben verteld, acht de voorzieningenrechter niet uitgesloten dat van bijzondere omstandigheden sprake was. Daar komt nog bij dat [gedaagde] zich beroept op (in dit kader) met [eiseres] gemaakte afspraken. Over de specifieke posten die ter zitting zijn besproken, wordt het volgende overwogen.
4.7.
Partijen verschillen van mening of [gedaagde] € 84.740,00 aan [eiseres] moet voldoen. Dit bedrag is de helft van de aflossingen op de hypothecaire schuld (€ 254.000 min € 84.520). Volgens [eiseres] zijn de schenkingen waarmee is afgelost aan haar in privé gedaan. Zij wil deze bedragen terugkrijgen. Zij beroept zich op de uitsluitingsclausule in de schenkingsakte van 12 december 2014 en in de aangiftes schenkbelasting 2014 en 2016. [gedaagde] betwist dit en beroept zich op andersluidende afspraken daarover.
4.8.
Partijen twisten ook over de vraag of [eiseres] een bedrag van € 142.000,00 aan [gedaagde] moet betalen ter vergoeding van huishoudkosten. [gedaagde] baseert deze vordering op een afspraak, gemaakt in afwijking van artikel 2 van het samenlevingscontract. Hij zou bijdragen uit zijn inkomen en als dat nodig was uit zijn vermogen. [eiseres] zou bijdragen uit haar vermogen en als dat mogelijk was uit inkomen, maar heeft dit, volgens [gedaagde] , niet gedaan. [eiseres] ontkent dit en neemt hoe dan ook het standpunt in dat zij in de onderlinge verhouding, in redelijkheid en billijkheid, niet verplicht kan worden tot betaling.
4.9.
[gedaagde] stelt nog een vordering op [eiseres] te hebben uit geldleningen, die [eiseres] deels erkent. Het betreft de door [gedaagde] betaalde belastingen over de schenkingen van de ouders van [eiseres] , (rest)waarde auto en restant hypotheek eerdere woning [eiseres] .
4.10.
Duidelijkheid over de hiervoor genoemde vorderingen is nodig om te kunnen bepalen welk bedrag [gedaagde] per saldo aan [eiseres] moet voldoen ter overname van haar aandeel in de woning. Als partijen hierover geen regeling treffen, dan moet de bodemrechter de schenkingen, de toepasselijkheid van de uitsluitingsclausules, de bepalingen in het samenlevingscontract en eventuele andere afspraken beoordelen en indien nodig uitleggen. Pas daarna kan worden vastgesteld of [gedaagde] de overname van de woning kan realiseren, zoals partijen het liefst willen. Tot dat moment kan verkoop van de woning niet aan de orde zijn.
4.11.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen worden afgewezen. Het belang van [gedaagde] bij behoud van de huidige toestand in afwachting van afspraken tussen partijen danwel een bodemprocedure weegt zwaarder dan het belang van [eiseres] bij de verstrekkende voorziening van spoedige verkoop van de woning.
4.12.
De voorzieningenrechter merkt tot slot nog op dat het onderdeel van de vordering van [eiseres] onder punt 13 van het petitum in de dagvaarding tot veroordeling van [gedaagde] € 84.740,00 aan [eiseres] uit te keren declaratoir van aard is. Een dergelijke vordering past niet bij het voorlopig karakter van een uitspraak in kort geding en is ook daarom niet toewijsbaar (Hoge Raad 31 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:503 met verwijzing naar oude rechtspraak).
4.13.
[eiseres] krijgt ongelijk en wordt daarom in de proceskosten van [gedaagde] veroordeeld. De kosten aan de kant van [gedaagde] worden begroot op het door hem betaalde griffierecht van € 320,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde] tot op vandaag begroot op € 320,00;
5.3.
verklaart de kostenveroordeling in 5.2. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2024.3820/2009