ECLI:NL:RBROT:2024:11248

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
C/10/656751 / HA ZA 23-395
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid Golden Arrow voor schade aan scheepsmotoren door ondeugdelijke bunkerolie

In deze zaak vordert de eiseres, een vennootschap gevestigd in Napels, Italië, schadevergoeding van de gedaagde, Golden Arrow Olieproducten Amsterdam B.V., wegens de levering van ondeugdelijke bunkerolie aan haar schip. De eiseres stelt dat de geleverde Very Low Sulphur Fuel Oil (VLSFO) niet voldeed aan de ISO-normen en dat dit heeft geleid tot schade aan de scheepsmotoren door corrosie. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, inclusief een mondelinge behandeling op 9 november 2023, en heeft vastgesteld dat de eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd voor het causaal verband tussen de geleverde brandstof en de schade aan de motoren. De rechtbank concludeert dat de VLSFO op het moment van levering voldeed aan de relevante normen en dat de schade mogelijk is veroorzaakt door andere factoren, zoals onjuiste behandeling van de brandstof aan boord. De vorderingen van de eiseres worden afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/656751 / HA ZA 23-395
Vonnis van 31 juli 2024
in de zaak van
de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging
[eiseres],
gevestigd te Napels, Italië,
eiseres,
advocaat mr. P.A. den Haan te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GOLDEN ARROW OLIEPRODUCTEN AMSTERDAM B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. H.G.D. Hoek te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Golden Arrow genoemd worden.

1.De zaak in het kort

Het gaat in deze zaak om de vraag of Golden Arrow aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad voor levering van ondeugdelijke bunkers aan het schip ‘[naam schip 1]’ dat toebehoort aan [eiseres]. Golden Arrow heeft op 24 april 2020 brandstof geleverd aan het schip en later zijn de scheepsmotoren beschadigd geraakt door corroderende inwerking van zuren. De vraag is of Golden Arrow onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] en of er causaal verband bestaat tussen de levering van de bunkers en de schade.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 oktober 2022
  • de akte overlegging producties met producties E1 tot en met E9
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 5
  • de oproepingsbrieven van deze rechtbank van 7 juli 2023 waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling
  • de brieven van deze rechtbank van 13 oktober 2023 houdende een zittingsagenda
  • de akte houdende overlegging producties van Golden Arrow met productie 6
  • de tweede akte houdende overlegging producties van [eiseres] met producties E10 tot en met E14
  • de spreekaantekeningen ten behoeve van de mondelinge behandeling aan beide zijden
  • de mondelinge behandeling van 9 november 2023, waarvan geen proces-verbaal is opgemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiseres] was in 2020 de eigenaresse van de zeegaande petroleumtanker ‘[naam schip 1]’ (hierna ook: het schip).
3.2.
Golden Arrow is een onderneming die zich bezig houdt met het leveren van olie en olieproducten aan zeeschepen.
3.3.
Het schip was in de voor deze zaak relevante periode door [eiseres] in tijdbevrachting gegeven aan de Singaporese entiteit Clearlake Shipping Pte Ltd. (hierna: Clearlake). Clearlake heeft een overeenkomst gesloten met Bunker One A/S voor de levering van bunkers aan het schip op 24 april 2020.
3.4.
KPI OceanConnect B.V. (hierna: KPI) sloot als koper een koopovereenkomst met Golden Arrow als verkoper voor het leveren van deze bunkers aan het schip. Het ging om gasolie en
Very Low Sulphur Fuel Oil(hierna: VLSFO).
3.5.
Golden Arrow had een paar dagen eerder van ACT Fuels B.V. (hierna: ACT Fuels) VLSFO gekocht en geleverd gekregen vanuit een landtank van ACT Fuels in de lichter ‘[naam schip 2]’. Uit de tanks van de ‘[naam schip 2]’ zijn door Saybolt na die belading vijf
runningsamples genomen die als
composite samplezijn geanalyseerd, met als resultaat voor zover relevant dat het zwavelgehalte daarin 0,38% was en het
Acid Number1,72 mg KOH/g. Vanuit de ‘[naam schip 2]' is de VLSFO in drie schepen/lichters gepompt, te weten op 19 april 2020 de ‘[naam schip 3]’ en op 23 april 2020 de ‘[naam schip 4]’ en de ‘[naam schip 5]’.
3.6.
Op 24 april 2020 heeft Golden Arrow de gasolie en VLSFO geleverd aan de ‘[naam schip 1]’ op de olietankterminal in Amsterdam vanuit de ‘[naam schip 5]’. De bunkers zijn in twee batches vanuit de ‘[naam schip 5]’ in brandstoftank 1S van de ‘[naam schip 1]’ gepompt. Bij de levering zijn vier
Bunker Delivery Notes(hierna: BDN’s) afgegeven, twee voor iedere batch. De BDN’s zijn gestempeld en ondertekend namens de ‘[naam schip 5]’ en de ‘[naam schip 1]’.
3.7.
De BDN’s zijn gesteld op het brievenhoofd van Golden Arrow. Op de voorzijde van de BDN’s staat als titel: “DELIVERY RECEIPT FOR MARINE FUELS (ISO 8217)” en onderaan staat voor zover relevant:
“By signing the bunker delivery order the Owner of the vessel accepts the applicability of the General Conditions of the Dutch Association of Independent Bunker Suppliers as printed at the reverse of this bunker receipt.”
3.8.
Gedurende de levering op 24 april 2020 zijn van iedere batch drie
continuous drip samplesafgenomen door bij het verdeelstuk van het schip waar de bunkers aan boord werden gebracht continue een kleine hoeveelheid bunkers af te tappen. De monsters zijn afgesloten en verzegeld. Hierbij was in opdracht van [eiseres] als
bunker surveyor[naam 1] aanwezig van [naam bedrijf] De door hem in zijn
sample sealing certificategenoemde leverancierszegelnummers corresponderen met de zegelnummers genoemd in de BDN’s. In voornoemd certificaat vermeldt hij bij de monsters van de twee batches VLSFO leverancierszegelnummers [nummer 1] en [nummer 2] en voorts scheepszegelnummer [nummer 3].
3.9.
Op 2 mei 2020 heeft Maritec over het monster met zegelnummer [nummer 3] aan [eiseres] gerapporteerd dat dit voldeed aan de eisen voor RMD 80 opgenomen in tabel 2 bij de ISO 8217:2005: “THE SPECIFICATIONS ARE MET”. Maritec heeft nog andere aspecten buiten de ISO norm onderzocht en advies gegeven, onder meer naar aanleiding van het watergehalte van 0,3 procent in de brandstof en hoe bij laagzwavelige brandstof anders moet worden omgegaan met smeermiddelen om schade aan motoronderdelen te voorkomen. Het onderwerp van het mailbericht vermeldt ook “VLSFO SPECS MET - NOTE LOW SULPHUR FOR CLO FEEDRATE & BN ADJUSTMENT”.
3.10.
In een separaat rapport voorzien van dezelfde datum heeft Maritec over dit monster [nummer 3] gerapporteerd dat het
Acid Number1,3 mg KOH/g bedroeg, met daarbij de opmerking dat ISO 8217:2005 hiervoor niet voorziet in een limiet maar ISO 8217:2010, 2012 en 2017 als limiet 2,50 mg KOH/g hanteren, aan welke eis het monster voldoet.
3.11.
Na het bunkeren in Amsterdam is de ‘[naam schip 1]’ richting Nantong in China vertrokken.
3.12.
Toen het schip op 23 mei 2020 op volle zee op de Arabische zee voer, kon haar hoofdmotor niet meer worden gestart. Ook ondervond het schip problemen met haar hulpmotoren. Omdat het schip niet meer manoeuvreerbaar was, is zij naar Fujairah in de Verenigde Arabische Emiraten gesleept.
3.13.
Bij onderzoek naar de motorproblemen zijn in Fujairah op 18 en 20 juni 2020 monsters genomen uit verschillende tanks van het schip.
De monsters van 18 juni 2020 hebben blijkens een rapport van SGS zegelnummers 09767 en 09772 en zijn genomen als
continuous drip samplegenomen
during circulationvan de
FO Storage [Tank] Transfer Pump outleten op 3 en 4 juli 2020 geanalyseerd. SGS rapporteert dat deze monsters
Out of Specificationzijn onder ISO 8217:2010 vanwege een te hoog watergehalte (17,20 %), een te hoog asgehalte van 0,101 %, aanwezigheid van ULO’s en een te hoog
Acid Numbervan 6,5 %.
De monsters van 20 juni 2020 hebben blijkens een rapport van SGS zegelnummers [nummer 4] en [nummer 5] en zijn als
spot samplegenomen van de
FO Service [Tank] from tank Draining Point after Drainingen op 3 en 4 juli 2020 geanalyseerd. SGS rapporteert dat deze monsters
Out of Specificationzijn onder ISO 8217:2010 vanwege een te hoog watergehalte (2,0 %), een te hoog potentieel sediment gehalte van 0,12 %, aanwezigheid van ULO’s en een te hoog
Acid Numbervan 7,6 %.
3.14.
In Fujairah heeft de motorfabrikant, MAN, de motor gerepareerd. In het door MAN opgestelde
Service Reportvan 21 juli 2020 is het volgende geconcludeerd:
“As the engine was able to start after the fuel pump overhaul, it can be concluded that the reason for the engine not being able to start was caused by worn out suction valves & plunger and barrels.
Based on the surface condition of the plunger and barrels it seems that a chemical reaction had taken place. The parts had been subject to abrasive and probably acidic wear. This is underscored by the fact that all plunger and barrel surfaces were found with micro scratches and what seems to be surface cavities. As per the ship's record the plunger and barrels had approximately 15000 running hours as where the expected lifetime is 40000 running hours.
The reason rapid wear of the fuel pump parts is likely to be due to poor fuel quality and/or poor treatment of fuel.”
3.15.
Op 24 juli 2020 rapporteert Maritec in twee rapporten aan [eiseres] de uitkomsten van GC-MS en FTIR onderzoek verricht op (i) een monster VLSFO met zegelnummer [nummer 6] genomen op 18 juni 2020 als
spot sampleuit de
Service Tank from Draining Point After Drainingen (ii) een monster VLSFO met zegelnummer [nummer 7] genomen op 20 juni 2020 met de
continuous dripmethode uit de
Storage Tank Recirculation. Maritec geeft geen heldere duiding aan haar bevindingen.
3.16.
Op 31 juli 2020 analyseert Bureau Veritas monsters met de omschrijvingen “
[nummer 8] storage tank recirculation drip sample” en “
[nummer 9] service tank from draining point after draining”.
3.17.
Op 26 oktober 2023 heeft ABL ([naam 2], prod. 11 [eiseres]) op verzoek van [eiseres] een rapport uitgebracht waarin onder meer staat:
- dat Clearlake in een e-mail van 20 april 2020 aan [eiseres] opgave heeft gedaan dat er 600-750 mt VLSFO RMG 380 zou worden gebunkerd in Amsterdam (1.2.3 en Appendix D);
- dat bij het innemen van 612 mt VLSFO vanuit de ‘[naam schip 5]’ op 24 april 2020
bunker surveyor15 Degrees Inspections aanwezig was voor Clearlake en [naam bedrijf] aanwezig was voor [eiseres] (1.2.4-1.2.5 en Appendix E);
- dat uit het rapport van 15 Degrees Inspections blijkt dat vier monsters zijn genomen vanwege het schip, waarbij drie zegelnummers zijn genoemd, maar dat dit geen gezamenlijke monsterneming met de
bunker surveyorwas, en dat ook voor Golden Arrow vier monsters zijn genomen, waarbij drie zegelnummers zijn genoemd, hetgeen wel een gezamenlijke monsterneming met de
bunker surveyorwas ;
- dat het 15 Degrees Inspections rapport weergeeft dat zegelnummer [nummer 3] het door het schip genomen en behouden MARPOL monster betreft en zegelnummers [nummer 1]/[nummer 2] de door Golden Arrow genomen en door het schip behouden monsters betreft (1.2.5 en Appendix E);
- dat ABL na bespreking van de verschillende expertiserapporten en mogelijke schadeoorzaken concludeert “
that in all likelihood, and by far the more probable cause, is that the engine damage was caused by the Amsterdam bunkers supplied by Golden Arrow.” (2.4.32 en 3.15).
Als Appendix D bij het ABL rapport is de e-mail van Clearlake aan het schip met kopie aan [eiseres] van 20 april 2020 gesloten met onder meer opgave van het voorgenomen bunkeren in Amsterdam, de door Clearlake benoemde surveyor 15 Degrees Inspections, kwantiteit en kwaliteit “
600-750 mts VLSFO RMG 380 0.5 %” en specificatie “
ISO spec 8217:2010”.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij
voorraad:
1. voor recht verklaart dat Golden Arrow aansprakelijk is voor alle schade die [eiseres] heeft geleden, lijdt en nog zal lijden ten gevolge van de levering van bunkers op of omstreeks 24 april 2020;
2. Golden Arrow veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van USD 10.239.509,78 ter vergoeding van de schade die [eiseres] leed ten gevolge van de levering van bunkers op of omstreeks 24 april 2024;
3. Golden Arrow veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van de kosten van het geding, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na vonnisdatum, en – voor het geval voldoening van de kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat Golden Arrow onrechtmatig heeft gehandeld door bunkers van ondeugdelijke kwaliteit te leveren aan de ‘[naam schip 1]’. Zij stelt dat deze bunkers vanaf 5 mei 2020 werden verbrand aan boord van de ‘[naam schip 1]’. Volgens haar voldeed de VLSFO niet aan de relevante en op de BDN’s genoemde ISO-norm omdat zij te veel zuren, FAME bio-materie, andere bio-materie van onduidelijke oorsprong en calcium en fosfor bevatte. De chemische samenstelling van de brandstof heeft geleid tot corroderende inwerking van zuren in onderdelen van de motor. De motoren faalden doordat motoronderdelen veel sneller waren gecorrodeerd dan gebruikelijk.
De door Golden Arrow geleverde VLSFO leverde gevaar op voor het schip en haar motoren waardoor Golden Arrow in strijd heeft gehandeld met clausule 5 van ISO 8217 en de wet, in het bijzonder Annex VI, Voorschrift 18 lid 2.3.1 van het MARPOL-Verdrag (Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen 1973, zoals gewijzigd door het Protocol van 1978): “
fuel oil for combustion purposes derived by methods other than petroleum refining shall not: (...) jeopardize the safety of ships or adversely affect the performance of the machinery (..)”.
Golden Arrow handelde ook in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. Zij heeft als bunkerleverancier de maatschappelijke plicht jegens de partijen in wier schepen de VSLFO zou worden gebruikt, om deugdelijke, bruikbare en onschadelijke bunkers te leveren. Zij had moeten weten dat de door haar geleverde VLSFO schadelijk was en dat had haar van levering moeten weerhouden.
Ook het niet waarschuwen dat het gebruik van de bunkers schadelijk kan zijn - terwijl Golden Arrow wist of had moeten weten dat de bunkers niet voldeden - is in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt.
Ook het hanteren van standaardtesten van ISO 8217 die volstrekt ontoereikend en dus ondeugdelijk zijn is, voor zover al uitgevoerd, onrechtmatig.
Het leveren van ondeugdelijke, schadelijke bunkers kan aan Golden Arrow worden toegerekend. Er is sprake van causaal verband aangezien door de geleverde bunkers de hoofdmotor is kapot gegaan. [eiseres] heeft schade geleden.
4.2.
Golden Arrow voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] althans tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiseres] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van deze procedure.
Volgens Golden Arrow is [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vorderingen, omdat [eiseres] bij die vorderingen geen voldoende belang heeft nu zij met Clearlake betrokken is in een arbitrageprocedure in Londen waarin vergoeding van dezelfde schade als hier aan de orde centraal staat.
Golden Arrow betwist aansprakelijk te zijn. Zij heeft geen ondeugdelijke VLSFO geleverd en als zij dat wel had gedaan dan was zij daar niet van op de hoogte en kon dat ook niet zijn. Door Golden Arrow wordt voorts betwist dat de schade is veroorzaakt door haar VSLFO. Zij beroept zich op de Nove-condities met de daarin opgenomen exoneraties, en stelt dat die van toepassing zijn op de bunkerleveranties omdat [eiseres] door ondertekening van de BDN’s de toepasselijkheid heeft geaccepteerd, dan wel door middel van derdenwerking.
4.3.
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht

5.1.
Deze zaak betreft een internationaal geschil, omdat [eiseres] in Italië is gevestigd en Golden Arrow in Nederland. De rechtbank dient daarom vast te stellen of haar internationale bevoegdheid toekomt en welk recht op de rechtsverhouding tussen partijen van toepassing is.
5.2.
Golden Arrow is in deze procedure verschenen zonder zich te beroepen op het ontbreken van rechtsmacht van de Nederlandse rechter of onbevoegdheid van deze rechtbank. De rechtbank is in ieder geval internationaal bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van [eiseres] op grond van een stilzwijgende forumkeuze in de zin van artikel 26 lid 1 Brussel I bis-Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking)). De exclusieve bevoegdheidsregels van artikel 24 Brussel I bis-Vo missen toepassing.
5.2.1.
Desgevraagd hebben partijen tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij kiezen voor toepasselijkheid van Nederlands recht op hun rechtsverhouding. Deze rechtskeuze voldoet aan de eisen van artikel 14 lid 1 aanhef en onder a Rome II Vo (Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen). De rechtbank zal uitgaan van de toepasselijkheid van het Nederlandse recht.
Ontvankelijkheid
5.3.
Volgens Golden Arrow is [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vorderingen, omdat [eiseres] daar geen voldoende belang bij heeft nu zij in een arbitrageprocedure in Londen van Clearlake vergoeding vordert van dezelfde schade die hier aan de orde is.
5.4.
Het ontbreken van belang is geen grond voor niet-ontvankelijkverklaring. Een verweer dat bij een vordering geen belang bestaat is immers een verweer ten principale zodat een geslaagd beroep op ontbreken van belang niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid, maar uitsluitend tot afwijzing van de vorderingen (zie onder meer HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2337 (
Eurofactor/[…])).
5.5.
De rechtbank ziet voorshands geen gebrek aan belang. Golden Arrow stelt dat [eiseres] met de arbitrage in Londen en deze procedure de kans heeft gecreëerd dat zij twee keer dezelfde schade vergoed krijgt van twee verschillende partijen. Golden Arrow stelt niet dat [eiseres] haar schade al vergoed heeft gekregen in de Londense arbitrageprocedure en dat is ook niet gebleken. Het is nog onduidelijk waartoe die procedure gaat leiden, aangezien de advocaat van [eiseres] ter zitting heeft aangegeven dat de procedure stilligt om een procedurele kwestie en er nog geen inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden. [eiseres] heeft dat niet weersproken. Er is op dit moment dan ook geen reden om aan te nemen dat [eiseres] geen belang heeft bij haar vordering.
Voldeed de VLSFO aan de vereisten onder ISO 8217?
5.6.
[eiseres] voert aan dat Golden Arrow VLSFO heeft geleverd die niet voldeed aan de daarvoor relevante eisen in de daarvoor in de markt als standaard geldende norm ISO 8217. In het bijzonder stelt [eiseres] dat de VLSFO niet geschikt en veilig was voor gebruik in een scheepsmotor zoals vereist onder de ISO 8217, ongeacht welke (jaar)versie van die norm wordt gehanteerd.
5.7.
Golden Arrow betwist dat de VLSFO niet voldeed aan de eisen van ISO 8217. Zij betwist dat uit het gegeven dat schade is geleden kan worden geconcludeerd dat de VLSFO niet aan de norm voldeed.
5.8.
Niet in geschil is dat ISO 8217 als marktstandaard voor scheepsbrandstoffen heeft te gelden. ISO 8217 (alle versies) bepaalt in Clausule 5 dat een brandstof geschikt en veilig voor gebruik moet zijn in een scheepsmotor. Daarnaast bevat ISO 8217 voor de verschillende brandstoffen specificaties waaraan het product moet voldoen om normconform te zijn. Voor zover [eiseres] uit het gegeven dat motorschade is geleden afleidt dat de door Golden Arrow geleverde VLSFO niet aan ISO 8217 voldeed, gaat de rechtbank hier niet in mee. Uit het gegeven dat de scheepsmotoren schade hebben geleden, kan vanzelfsprekend niet automatisch worden afgeleid dat bepaalde in die motoren verbruikte brandstof ondeugdelijk was c.q. niet aan de ISO-norm voldeed. Of het geleverde aan de ISO-norm voldeed kan in ieder geval komen vast te staan als uit onderzoek naar de eigenschappen van het product blijkt dat deze ten tijde van de levering in negatieve zin afweken van de in de ISO-norm gestelde specifieke producteisen. Of een dergelijke afwijking concreet heeft geleid tot de geconstateerde schade, is een tweede vraag. Als een brandstof, zelfs als deze voldeed aan de productspecificaties in de ISO-norm, schade heeft veroorzaakt aan schip of scheepsmotoren, was deze brandstof niet geschikt en veilig voor gebruik in een scheepsmotor zodat Clausule 5 van de ISO-norm is geschonden. Dat kan een derde relevante vraag zijn. Of Golden Arrow als (tussen)leverancier onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] - die niet haar koper was - door aan het schip een ongeschikte brandstof af te leveren, is weer een andere, vierde vraag.
5.9.
De rechtbank zal allereerst nagaan of uit onderzoek is gebleken dat de door Golden Arrow geleverde VLSFO niet voldeed aan de productspecificaties vereist in de ISO-norm 8217. De vraag rijst van welke editie van deze norm de rechtbank moet uitgaan. Dat is van belang omdat de producteisen in de versie uit 2005 op punten afwijken van die in de versies uit 2010 en 2017. Op de BDN’s die zijn afgegeven door Golden Arrow ten tijde van de levering van de brandstof staat als norm ISO 8217. Er staat niet bij op welke jaarversie wordt gedoeld. Uit het dossier komt niet naar voren dat partijen hierover voor of ten tijde van de levering hebben gecommuniceerd of het hier later eens zijn geworden.
5.10.
Voor de hand ligt uit te gaan van de ten tijde van de levering gangbare versie van de geldende markstandaard, dus van ISO 8217:2017. Er is geen reden gesteld of gebleken waarom een bunkerleverancier als Golden Arrow zonder instructie of afspraak zou mogen aannemen dat de productkwaliteit volgens een verouderde versie van de ISO-norm zou worden beoordeeld.
5.11.
Partijen en hun experts zijn het er blijkens de stukken inmiddels over eens dat in dit verband moet worden uitgegaan van de in de norm gegeven specificaties voor RMG 380, met inachtneming van een zwavelgehalte van maximaal 0,5 %.
5.12.
Een bijzondere omstandigheid is echter dat Maritec bij het testen van de monsters die zijn afgenomen bij het verdeelstuk op 24 april 2020 is uitgegaan van ISO 8217:2005 en producteisen RMD 80 en tot de conclusie is gekomen dat de monsters voldeden aan de eisen opgenomen in tabel 2 bij de ISO:8217:2005: ‘THE SPECIFICATIONS ARE MET’. [eiseres] voert aan dat het resultaat anders zou zijn als aan de hand van ISO 8217:2017 zou zijn getest en dat toepassing van die versie in de rede ligt (spreekaantekeningen, 10). Dat Maritec de versie uit 2005 heeft toegepast, doet echter vermoeden dat [eiseres] zelf die norm maatgevend achtte.
5.13.
Tijdens de mondelinge behandeling is op een vraag van de rechtbank door de advocaat van [eiseres] geantwoord dat het er inderdaad op lijkt dat [eiseres] zelf Maritec heeft verzocht de monsters te analyseren. De rechtbank gaat ervan uit dat [eiseres] dus ook invloed had of in ieder geval kon hebben op de door Maritec te hanteren versie van de ISO-norm en ook op de reikwijdte van het onderzoek. Gesteld noch gebleken is dat [eiseres] na ontvangst van de resultaten jegens Maritec heeft geprotesteerd tegen het gebruik van ISO 8217:2005 en evenmin tegen nalaten van uitgebreider onderzoek (zoals GC-MS of FTIR onderzoek). De rechtbank neemt om deze redenen als vaststaand aan dat [eiseres] Maritec heeft geïnstrueerd om te testen conform ISO 8217:2005, hetgeen erop zou kunnen duiden dat Clearlake op die basis van haar verkoper Bunker One A/S had gekocht. [eiseres] zegt daar echter niets over. In het onder 3.17 genoemde e-mailbericht van Clearlake aan [eiseres] is echter ISO 8217:2010 als specificatie opgegeven. De rechtbank neemt als vaststaand aan dat Clearlake VLSFO heeft gekocht die aan ISO 8217:2010 moest voldoen. Op haar beurt stelt Golden Arrow ook niet of zij met ACT Fuels op basis van enige versie van de norm heeft gecontracteerd. Uit het document over de uit de ‘[naam schip 2]’ genomen monsters komen geen aanwijzingen daarover naar voren.
5.14.
Bij gebrek aan aanwijzingen voor een ander oordeel gaat de rechtbank er op grond van het bovenstaande van uit dat de VLSFO - in ieder geval binnen de verkoopketen - diende te voldoen aan de eisen neergelegd in ISO 8217:2017 als actuele marktstandaard. Dat [eiseres]’s tijdbevrachter Clearlake kennelijk VLSFO heeft gekocht die moest voldoen aan ISO 8217:2010 doet niet af aan hetgeen op grond van de marktstandaard - die ook in de BDN’s van Golden Arrow wordt benoemd - mag worden verwacht van de VSLFO. Dat Golden Arrow jegens haar koper tot levering naar een andere standaard dan ISO 8217:2017 was gehouden is gesteld noch gebleken zodat de rechtbank aan die mogelijkheid voorbijgaat.
5.15.
Vervolgens rijst de vraag welke relevantie toekomt aan de als vaststaand aangenomen omstandigheden (i) dat [eiseres] Maritec heeft laten toetsen aan ISO 8217:2005 en (ii) Clearlake VLSFO heeft gekocht die aan ISO 8217:2010 moest voldoen.
De rechtbank gaat er bij de verdere beoordeling van uit dat de eerste omstandigheid niet de materiële eisen raakt waaraan de VLSFO moest voldoen - ISO 8217:2017 - maar dat het voor risico van [eiseres] komt als zij naar een standaard heeft laten analyseren die uiteindelijk niet de juiste is; dit zal met name haar bewijspositie raken. Over de tweede omstandigheid oordeelt de rechtbank dat [eiseres] in voorkomend geval niet aan Golden Arrow zal kunnen tegenwerpen dat de VSLFO niet voldoet aan ISO 8217:2017 indien deze op het relevante punt wel voldoet aan ISO 8217:2010. Het kan immers niet zo zijn dat tussen Golden Arrow en [eiseres] als bij de uitvoering betrokken ‘derden’ een hogere productstandaard kan worden afgedwongen dan tussen de partijen bij de onderliggende koopovereenkomst is afgesproken.
5.16.
De rechtbank zal uitgaan van de toepasselijkheid van ISO 8217:2017 en de daarin opgenomen eisen in tabel 2, en waar relevant acht slaan op de eisen in ISO 8217:2010 indien deze minder streng zijn.
Monsters
5.17.
Het staat vast dat op verschillende momenten monsters zijn afgenomen uit de door Golden Arrow geleverde VLSFO: bij het bunkeren op 24 april 2020 zijn monsters genomen bij het verdeelstuk waar de bunkers het schip ingaan en op 18 en 20 juni 2020 zijn monsters afgenomen uit tanks van het schip. Deze monsters zijn op verschillende momenten onderzocht. De resultaten van de onderzoeken laten zien dat de monsters afgenomen op 18 en 20 juni 2020 uit de tanks op punten fors afwijken van die op 24 april 2020 bij het verdeelstuk en ook onderling afwijken. De vraag rijst welk monster als uitgangspunt moet worden genomen.
5.18.
Golden Arrow wijst op de regel uit artikel 8.3 Nove-condities dat ‘
barge samples’ ‘
conclusive and binding evidence of the quality of the BUNKERS delivered’ zijn.
5.19.
[eiseres] betwist wel de toepasselijkheid van de Nove-condities, maar heeft niets ingebracht tegen het aanwijzen van de betreffende monsters als uitgangspunt bij de beoordeling.
5.20.
De rechtbank zal bij de beoordeling van de deugdelijkheid van de geleverde VLSFO uitgaan van de monsters genomen op 24 april 2020 omdat deze monsters zijn genomen ten tijde van de levering van de VLSFO bij het verdeelstuk waar de bunkers in het schip gaan. Aannemelijk is dat deze monsters een accurater beeld geven van de door Golden Arrow geleverde VLSFO dan de later afgenomen monsters van brandstof in verschillende tanks van het schip. De VLSFO is immers, zoals Golden Arrow betoogt, gedurende de tijd dat het zich in de tanks bevond minst genomen in contact geweest met en mogelijk vermengd met de 16 ton ladingrestanten/residuen die nog in de tank aanwezig waren. De brandstof die in de motoren is verbruikt en de brandstof die op latere momenten in diverse tanks is bemonsterd is dus niet identiek aan de VLSFO die Golden Arrow heeft geleverd. Ook is denkbaar, zoals Golden Arrow betoogt, dat de VLSFO aan boord onkundig is behandeld. De daardoor mogelijk opgetreden veranderingen kunnen niet voor risico van Golden Arrow worden gebracht.
5.21.
Uit de onder 3.5, 3.8 en 3.17 genoemde feiten volgt dat als meest representatieve monsters moeten worden beschouwd de op 24 april 2020 door 15 Degrees Inspections namens Clearlake en Golden Arrow gezamenlijk genomen monsters, waar het schip kennelijk de monsters met nummers [nummer 1] en [nummer 2] heeft behouden. Dat deze monsters vanwege Clearlake of [eiseres] zijn onderzocht komt echter niet uit de stukken naar voren. Het schip heeft daarnaast eenzijdig eigen monsters genomen op 24 april 2020, waaronder het door Maritec onderzochte monster met zegelnummer [nummer 3]. De daarin gemeten waarden acht de rechtbank dus leidend.
5.22.
De rechtbank acht de monsters van 18 en 20 juni 2020 niet zonder betekenis, maar het leggen van causaal verband tussen hetgeen in die monsters is gemeten en de aan Golden Arrow verweten fout is moeilijk omdat de monsters niet zijn genomen uit het door Golden Arrow afgeleverde product voordat het in contact kwam met de residuen in tank 1S. De rechtbank legt voor de goede orde vast dat zij op grond van de onweersproken bevindingen van de expert van Golden Arrow, [naam 3] van bureau [naam bureau], in zijn rapport aanneemt dat de VLSFO aan boord van het schip vanuit brandstoftank 1S eerder de opslagtank bereikte dan de servicetank, zodat de door SGS uit de opslagtank genomen monsters van 20 juni 2020 (zegelnummers [nummer 4] en [nummer 5] - Maritec noemt zegelnummer [nummer 6]) ‘dichter bij de bron’ zijn genomen en aan boord aan minder invloeden hebben blootgestaan. Deze monsters komen dus wat samenstelling betreft meer overeen met de ingenomen VLSFO dan de op 18 juni 2020 uit de servicetank genomen monsters (zegelnummer [nummer 7]). ABL komt in haar rapport (prod. 11 [eiseres]) evenals [naam 3] tot de conclusie dat het monster uit de servicetank van 18 juni 2020 waarschijnlijk niet representatief was omdat dit na leegpompen uit de afvoer van die tank is genomen (rnr 2.4.26 en 2.4.29).
5.23.
De rechtbank zal eerst bezien in hoeverre kan worden vastgesteld dat de VLSFO niet voldeed aan de daaraan op grond van ISO 8217 vereiste specificaties voor RMG 380 met maximaal 0,5 % zwavel, voor zover daarover door [eiseres] wordt geklaagd.
Zuurgraad
5.24.
[eiseres] stelt maar Golden Arrow betwist dat de zuurgraad te hoog was.
5.25.
De rechtbank stelt vast dat bij de door [eiseres] als productie 11 overgelegde rapport van ABL de relevante delen van ISO:8217 in de verschillende versies zijn gevoegd en dat deze in Tabel 2 voor zover relevant de volgende eisen stellen aan de zuurgraad (
Acid Number) van RMG 380 (en RMD 80):
ISO 8217:2017
Acid Numbermax 2,5 mg KOH/g (verwijst naar Annex E)
ISO 8217:2010
Acid Numbermax 2,5 mg KOH/g (verwijst naar Annex H).
Uit genoemde Annex H blijkt dat
Acid Numbervoorheen werd aangeduid als
Total Acid Number. Uit genoemde Annex E blijkt dat brandstof vrij moet zijn van
inorganic acids(
strong acids), omdat aanwezigheid van een
strong acid numberde brandstof non-conform maakt vanwege de correlatie tussen de aanwezigheid van een
strong aciden de corrosieve werking van een brandstof.
5.26.
[eiseres] stelt onbetwist dat Maritec in haar eerste onderzoek de zuurgraad van de VLSFO niet heeft onderzocht. Volgens het voorlopig rapport van Brookes Bell (productie 5 van [eiseres]) heeft Maritec begin juli 2020 alsnog de zuurgraad onderzocht van de restanten van het eerder onderzochte monster. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in appendix 5 bij het rapport, een - mogelijk abusievelijk - op 2 mei 2020 gedateerd
Acid Number Test Report. Daarin rapporteert Maritec over monster met zegelnummer [nummer 3] een
acid numbervan 1,3 mg KOH/g en een ‘
Strong Acid Number’ van ‘
nil’. Maritec vermeldt dat ISO 8217:2005 geen eisen stelt aan de zuurgraad maar dat het monster voldoet aan de latere edities van ISO 8217.
5.27.
Uit deze onweersproken testresultaten volgt dat de zuurgraad van het monster genomen op 24 april 2020 1,3 mg KOH/g bedroeg hetgeen valt binnen de parameter van 2,5 mg KOH/g uit tabel 2 van ISO 8217:2017 (en 2010) zodat de VSLFO in dit opzicht voldeed aan de specificaties. Dat later genomen en geanalyseerde monsters die minder representatief zijn voor het geleverde mogelijk een ander beeld geven, kan daaraan niet afdoen. De klacht over de zuurgraad faalt.
Calcium, fosfor en zink
5.28.
[eiseres] stelt dat de waardes van calcium en fosfor de limieten overschreden en dat dit wijst op aanwezigheid van
used lubricating oils (ULO).
5.29.
ISO:8217 stelt in Tabel 2 de volgende eisen voor ULO:
ISO 8217:2017 calcium > 30 mg/kg en zink > 15 mg/kg of
calcium > 30 mg/kg en fosfor > 15 mg/kg (verwijst via 6.17 naar Annex G)
ISO 8217:2010 De brandstof zal vrij zijn van ULO. Een brandstof wordt geacht ULO te bevatten indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
calcium > 30 mg/kg en zink > 15 mg/kg of
calcium > 30 mg/kg en fosfor > 15 mg/kg
(verwijst via 7.20 naar Annex K).
Annex G en Annex K verduidelijken dat op grond van de limieten kan worden bepaald of de brandstof aan de specificaties voldoet, maar dat op grond van de aanwezigheid van ULO in brandstof niet kan worden gezegd dat deze brandstof ongeschikt is voor gebruik.
5.30.
Partijen zijn het er over eens dat de hoeveelheden calcium en fosfor in de VLSFO de limieten van ISO 8217:2017 (en 8217:2010) overschreden. Maritec heeft in het monster van 24 april 2020 vastgesteld dat de waarde voor zink met minder dan 1 mg/kg onder de limiet van 15 mg/kg bleef. De waarde voor calcium was echter 68 mg/kg, dus boven de limiet van 30 mg/kg, en de waarde voor fosfor 43 mg/kg, dus boven de limiet van 15 mg/kg. Een normoverschrijding van calcium en fosfor of van calcium en zink is in de recentere versies een aanwijzing dat ULO (
used lubricating oil) in de brandstof aanwezig is. Op dit punt voldeed de VSLFO dus niet aan de specificaties van ISO 8217:2017, terwijl ISO 8217:2010 geen lichtere eisen stelt.
FAME bio-materie en andere bio-materie
5.31.
[eiseres] stelt dat de VLSFO meer
Fatty Acid Methyl Esters(hierna: FAME) bio-materie bevatte, alsook andere bio-materie die niet afkomstig is uit de raffinage van brandstof, dan is toegestaan onder ISO 8217:2017 of ISO 8217:2010.
5.32.
Golden Arrow betwist niet dat er naar de maatstaven van ISO 8217:2005 en ISO 8217:2010 te veel FAME bio-materie en/of andere bio-materie in de VLSFO aanwezig was. Golden Arrow geeft aan dat het rapport van [naam 3] heeft uitgewezen dat de VLSFO geleverd door Golden Arrow vermoedelijk componenten heeft bevat die duiden op eerdere vermenging van minerale brandstof met biologische en zij wijst op de verklaring van [naam 4] van CWA International, eveneens expert aan de zijde van Golden Arrow, die ook concludeert “
that the fuel was likely in breach of ISO 8217 on basis that it contained these species.” Ook [naam 4] noemt in dit verband ISO 8217:2005 en ISO 8217:2010 (conclusie van antwoord, prod. 4, Appendix A, 3.13).
5.33.
De vraag rijst hoe dit naar ISO 8217:2017 moet worden beoordeeld. Uit die norm, die bij het ABL rapport is gevoegd, en in het bijzonder clausules 5.1 en 6.10 en hetgeen in tabel 2 staat over RMG 380 leidt de rechtbank af dat de onderhavige VLSFO als
RM grademoet worden bezien en dat “
RM grades shall not include FAME other than a “de minimis” level”, waarmee in deze context wordt bedoeld een hoeveelheid die de brandstof niet onaanvaardbaar maakt voor mariene toepassingen die niet bedoeld of geschikt zijn voor verbruik van brandstoffen met FAME erin. Tabel 1 (die ziet op
Distillate marine fuels, waaronder DMX) staat voor
DF gradesmaximaal 7,0 volume % FAME toe. Tabel 2 (die ziet op
Residual marine fuels, waaronder RMG) bevat geen norm voor FAME. Annex A herhaalt het ‘de minimis’ criterium en vermeldt:
“For the purpose of this document, DMX shall be free of FAME and, with exception of DF grades, fuel producers and suppliers should ensure that
- there is no deliberate blending of FAME into the fuel,
- adequate controls are in place so that the resultant fuel, as delivered, does not exceed the “de minimis” which is now taken to be a level of approximately 0,5 volume % FAME, and
- the fuel is compliant with the requirements of Clause 5.”
De rechtbank begrijpt hieruit dat voor de VLSFO onder ISO 8217:2017 een limiet gold van ongeveer 0,5 volume % FAME. Brookes Bell heeft geconcludeerd dat deze limiet was overschreden in de aan GC-MS analyse onderworpen monsters. [naam 3] brengt daar in zijn rapport van 4 mei 2023 (rnr. 54) tegenin dat onduidelijk is over welke monsters dit gaat maar dat deze kennelijk op 18 en 20 juni 2020 zijn genomen. Hij verwijst naar het rapport van [naam 4] die de beschikbare analyseresultaten van monsters genomen door Maritec op 24 april 2020 en 20 juni 2020 en door Bureau Veritas op 18 en 20 juni 2020 met elkaar vergelijkt. Voor de rechtbank is zonder toelichting niet duidelijk welke in die vergelijking opgenomen waarden zien op FAME en welke niet. De conclusie van [naam 4] in randnummers 3.12-3.13 is echter helder:
“Therefore, and whilst distinct differences existed between the various samples tested, it does appear that all the samples tested contained roughly the same chemical species, which included, inter alia, fatty methyl ester (FAME), fatty acids, glycerol and other bio-derived species at quite high concentrations. (…) indicating that the fuel was likely in breach of ISO 8217 on basis that it contained these species.”
5.34.
Hoewel de rechtbank niet specifiek kan vaststellen hoeveel FAME is gemeten in het monsters van 24 april 2020 ziet zij in bovengenoemde stukken voldoende steun om als vaststaand aan te nemen dat deze de ‘
de minimis’grens van ISO 8217:2017 overschreed, en Golden Arrow betoogt in wezen ook niet dat dit anders is. Met het standpunt van Golden Arrow dat de VLSFO
on specwas, betwist zij naar de rechtbank begrijpt niet zozeer dat geen FAME bio-materie of andere bio-materie in de VLSFO aanwezig was, maar betoogt zij veeleer dat die aanwezigheid de VSLFO niet ongeschikt maakt, in de zin van Clausule 5.
5.35.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de brandstof ook op dit punt niet aan de eisen uit tabel 2 van ISO:8217:2017 voldeed. Er zat te veel FAME bio-materie of andere bio-materie in de door Golden Arrow geleverde VLSFO. De eisen gesteld in ISO 8217:2010 waren, zoals blijkt uit Annex A bij ISO:8217:2010, nog strenger.
Causaal verband tussen eigenschappen VLSFO en motorschade
5.36.
De slotsom is dat bij de VLSFO de ISO-norm zowel wat betreft FAME bio-materie of andere bio-materie als wat betreft de aanwezigheid van ULO (de gecombineerde waardes van calcium en fosfor) is overschreden. Het zuurgehalte viel binnen de parameters voor veilige bunkers.
5.37.
[eiseres] heeft niet het standpunt van Golden Arrow weersproken dat de gehaltes aan calcium en fosfor niet in causaal verband staan tot de schade, aangezien calcium en fosfor geen factor zijn in het veroorzaken van corrosie door zuren, waardoor volgens [eiseres] de scheepsmotoren zijn beschadigd. Ook uit de diverse deskundigenrapporten komt een dergelijk verband niet naar voren. De rechtbank beschouwt de aanwezigheid van ULO daarom verder als niet van belang voor de beoordeling en laat dit verder buiten beschouwing.
5.38.
Tussen partijen is niet in geschil dat de schade is veroorzaakt door de corroderende inwerking van zuren in onderdelen van de motoren. Dit staat dus vast. De rechtbank zal dus onderzoeken of de corroderende inwerking van zuren op de scheepsmotoren zijn oorzaak vindt in de aanwezigheid van (te veel) FAME bio-materie of andere bio-materie in de door Golden Arrow geleverde VLSFO. Ook zal de rechtbank meer in het algemeen onderzoeken of deze VLSFO die inwerking heeft veroorzaakt, in welk geval deze niet geschikt en veilig was voor gebruik in een scheepsmotor zodat Clausule 5 van ISO 8217:2017 is overtreden (zie rov. 5.9). Op [eiseres] rust in dit verband de plicht om het voor toewijzing van haar vordering benodigde te stellen, te onderbouwen en zo nodig te bewijzen. Daarbij staan, nu het gestelde causaal verband gemotiveerd wordt betwist, in de kern twee routes open: ofwel [eiseres] toont aan dat en hoe de VLSFO concreet tot de ondervonden schade heeft geleid, ofwel zij toont aan dat de VSLFO de ondervonden schade kán hebben veroorzaakt en dat (nagenoeg) is uitgesloten dat de schade een andere oorzaak heeft.
5.39.
De rechtbank ziet na kennisneming van de diverse deskundigenrapporten geen aanleiding om te betwijfelen, zoals door Golden Arrow aanvankelijk gesuggereerd, dat de door Golden Arrow geleverde VLSFO ten tijde van de motorproblemen in het schip werd verbruikt en dat de monsters van 18 en 20 juni 2020 hoofdzakelijk bestonden uit die VLSFO. Daartoe biedt ook het rapport van CWA International, deskundige voor Golden Arrow, steun onder 3.12 en 4.2.1. CWA International rapporteert dat in de verschillende monsters de concentraties weliswaar sterk uiteenlopen maar toch het patroon naar voren komt dat in ieder monster grofweg hetzelfde type soorten zijn aangetroffen, op grond waarvan de deskundige concludeert dat de monsters verwant zijn.
5.40.
De rechtbank brengt in herinnering dat de monsters van 18 en 20 juni 2020 niet zonder meer representatief zijn voor de kwaliteit van de door Golden Arrow op 24 april 2020 geleverde VLSFO (zie rov. 5.23). De VLSFO is in tank 1S gepompt alwaar zich nog een hoeveelheid van 16 ton restanten bevond, zodat reeds daarom de brandstof die zich in brandstoftank 1S bevond anders was samengesteld dan alleen uit de VLSFO. Dat het om louter
unpumbableresidu ging dat slechts in uiterst geringe mate is vermengd met de VLSFO is onvoldoende aannemelijk geworden. Over de samenstelling van deze 16 ton is vrijwel niets bekend.
5.41.
Dat de door Golden Arrow geleverde VLSFO ten tijde van de levering een (normconforme) zuurgraad had van 1,3 mg KOH/g maakt niet direct aannemelijk dat de inwerking van zuren rechtstreeks aan de VLSFO kan worden toegeschreven. In de brandstofmonsters die op 18 en 20 juni 2020 zijn genomen uit tanks aan boord van het schip is de zuurgraad sterk gestegen, tot 7,6 mg KOH/g in de opslagtank en vervolgens 6,5 mg KOH/g in de (nadien door de brandstof bereikte) servicetank. Deze waardes overstijgen de genoemde limiet aanzienlijk.
5.42.
Door [naam 3] is in zijn rapport (CvA, prod. 4) aan de hand van de resultaten van de onderzoeken naar de verschillende monsters het volgende schema opgesteld, waarin de afkorting TAN (
Total Acid Number) de zuurgraad aanduidt:
Dit schema laat zien hoe de eigenschappen van de onderzochte brandstof aan boord zijn gewijzigd: hoe dikker de pijl, hoe groter de wijziging ten opzichte van het voorafgaande monster.
Uit het rapport van [naam 3] komt naar voren welk traject vanaf brandstoftank
1S naar de motoren wordt afgelegd, welke omstandigheden van invloed kunnen zijn geweest op de samenstelling van de brandstof, en waar in het traject de servicetank en
storage tank liggen. [naam 3] ziet daarin mogelijke verklaringen voor het verschil in waarden gemeten in de op verschillende punten in dat traject genomen monsters.
5.43.
Wat partijen verdeeld houdt is of de verhoging van de zuurgraad aan boord van het schip het gevolg is van ondeugdelijkheid/eigenschappen van de door Golden Arrow geleverde VLSFO of voortkomt uit een andere oorzaak, zoals onkundige behandeling van de brandstof of het schip. In het onder 3.14 reeds genoemde rapport van MAN zijn als mogelijke oorzaken genoemd: “
The reason rapid wear of the fuel pump parts is likely to be due to poor fuel quality and/or poor treatment of fuel.”
5.44.
[eiseres] stelt dat de concentraties zuren in de VLSFO, hoewel normconform, hoger waren dan gebruikelijk en dat deze in samenhang met de FAME bio-materie en andere vervuilende stoffen de motorproblemen hebben veroorzaakt. De samenstelling van de VLSFO is aan boord veranderd door eigenschappen die er al aanwezig waren. De VSLFO is corrosief geworden en heeft de schade aan het schip veroorzaakt. Golden Arrow heeft bewust FAME bijgemengd, hetgeen bekend staat als een notoire schadeoorzaak aan motoren en brandstofsystemen. [eiseres] wijst onder meer op hetgeen in het rapport van Brookes Bell is geconcludeerd (DV, prod. 8, onder 2.1):
“The available analysis further indicates that this fuel composition can undergo reactions producing increased acid number. These reactions could also be catalysed by the high calcium and phosphorus levels in the fuel under engine operating conditions. An increase in acid number caused by chemical reactions indicates an increase in acidity of the fuel and increased acidity is likely to lead to chemical corrosion processes on vessel’s machinery surfaces in use. (…)
The corrosive behaviour is most likely linked to chemical contaminants in the fuel that are derived from bio-matter processing, that are not allowed to be present in fuels meeting the ISO 8217 specification.”
Zij wijst tevens op de conclusie in het rapport van ABL (DV, prod. 9, onder 2.2):
“The acidic corrosion of the fuel pumps and fuel injectors is likely to be due to some contaminants in the bunkers or some characteristic of the bunkers. (…) In my view, the damage to the fuel pump and fuel injectors on the main and auxiliary engines was not due to ‘poor treatment of the fuel oil”.
5.45.
In haar spreekaantekeningen voert [eiseres] aan dat de experts nog geen overeenstemming hebben bereikt over het exacte chemische mechanisme waarmee de componenten de schade hebben veroorzaakt. Een
smoking gun, een duidelijk te definiëren daarin niet thuishorende component in de brandstof is niet aan te wijzen. [eiseres] verzoekt de rechtbank een onafhankelijke gerechtsdeskundige aan te wijzen om zich hierover uit te laten. Alternatieve schadeoorzaken zoals
poor fuel managementzijn volgens haar niet aan de orde. De veranderingen in de samenstelling van de brandstof kunnen nooit ontstaan zijn door de behandeling van brandstof aan boord en moet zijn oorzaak vinden in de chemische samenstelling van de brandstof. Zij verwijst naar het rapport van Brookes Bell waarin het volgende is opgenomen (Prod. E11, Appendix C, onder 28 en 37):
“28. (…) This fuel is off-specification for calcium and phosphorus content (for an unknown reason), contains more FAME than is allowed by ISO 8217 and contains a wide variety of other Chemicals which are not related to oil production or refining, but are bio-chemical in origin and can only be considered as waste products. The changes noted in the fuel between delivery and what is on board would ordinarily not be expected to happen with a good quality fuel whatever the on-board fuel management practices. This fuel is demonstrably not a good quality fuel. It seems that [naam 3] agrees with this as he states (at paragraph 116) “
Yes, there is particular matter in the fuel that maybe should not be in there”.”
“37. I have not been able to conclusively identify the exact Chemicals and reaction mechanism that caused the increase in acid numbers that has been detected, as this would require very extensive and elaborate research and trials which would take considerable time and effort. Nonetheless, it is established that the fuel, as supplied, was off-specification to the ISO 8217 requirements. Regardless of which ISO 8217 version is applicable, all ISO 8217 versions basically require that the fuel must be suitable and safe to use. It follows from the metallurgist’s reports that the damage to the engine has been caused by some acid Chemical corrosion of the fuel. The fuel was, thereby, found not to be suitable for use and therefore off-spec. As a Chemical expert, I can confirm that the increase in acid numbers could only have been caused by some undesirable Chemical property of the fuel itself. Whether the acid number increase was caused by a reaction between the fuel components alone or the fuel components and water, or whether some water was formed during the Chemical reaction which resulted in an increase in acidity, cannot be established without (very) extensive research, in any event, the increase of the acid numbers was most likely caused by an undesirable Chemical property of the fuel that makes it unfit for use and thereby off-specification to ISO 8217.”
5.46.
Golden Arrow heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Een hoog gehalte aan calcium en fosfor kan geen corrosie door zuur hebben veroorzaakt en er kan geen verband worden gelegd tussen de schade en de aanwezigheid van biologische componenten. De zuurgraad was ten tijde van de levering niet te hoog en hiermee is uitgesloten dat Golden Arrow VLSFO heeft geleverd die tot de verweten schade heeft kunnen leiden. De testresultaten van de later op het schip genomen monsters laten zien dat de chemische eigenschappen aan boord zijn veranderd, mogelijk door vermenging met de andere brandstof die als residu nog in de tank aanwezig was of door het watergehalte daarin. Dit wijst op ‘poor treatment’ van schip en brandstof.
Ten aanzien van het verband tussen de schade en de aanwezigheid van biologische componenten wijst zij op het rapport van CWA International waarin het volgende is verklaard (CvA, prod. 4 Appendix A onder 3.14):
“Whether these species were causative to the damage alleged, is, however, a more difficult question to answer on basis that no industry refence guide exists which allows for direct correlations to be made between damage sustained and the presence of certain species
.”
Ten aanzien van de alternatieve oorzaken wijst Golden Arrow erop dat door de expert aan haar zijde [naam 3] het volgende is geconcludeerd (CvA, prod. 4, onder 116):
“Yes, there is particular matter in the fuel that maybe should not be in there. But nothing in this case supports any allegation of Owners that the alleged damage to their engines is caused by the supplied fuel by Golden Arrow on 24 april 2020. There are no signs that the alleged damage can directly be linked to the fuel. Additionally, Owners have not even attempted to exclude any other possible cause related to previous fuel oil deliveries, to the maintenance condition of the fuel oil equipment, to the alleged damaged machinery and / or to negligent handling of the fuel oil and operation of the fuel oil equipment by the vessel’s crew.”
Wat betreft de tekortkomingen van schip en bemanning wijst Golden Arrow op het hoge gehalte aan water dat in de later genomen monsters is aangetroffen. In het rapport van [naam 3] is hierover het volgende verklaard (CvA, prod. 4, onder 75):
“From the Masters’ statement it is learned that after the stoppage of the main engine, the engine would not start anymore and it was suspected that it was due to water in the fuel. It is supposed that this was the suspicion of the chief engineer. That is remarkable; in case the chief engineer suspects water in the fuel oil to the main engine, he apparently has the experience that it happened previously. Because, with a proper operational fuel oil management system on board, there should not be any water in the fuel oil to the engine at the concentration that it would prevent the engine from starting. It is also worth noting that the sample from the service tank, that was taken on 18 June 2020, was tested with some 17.2% water. From the settling tank, the fuel is taken to the separator where water and Impurities are separated from the fuel. With a level of 17.2% in the service tank it appears that the separator did not properly function (not at all!) and / or draining of the service tank is not performed at regular intervals.”
5.47.
De rechtbank zal op grond van dit debat beoordelen of is gebleken althans voldoende is onderbouwd:
  • i) dat de corroderende inwerking van zuren op de scheepsmotoren zijn oorzaak vindt in de aanwezigheid van (teveel) FAME bio-materie of andere bio-materie in de door Golden Arrow geleverde VLSFO;
  • ii) dat deze VLSFO meer in het algemeen die inwerking heeft veroorzaakt en dus niet geschikt en veilig was voor gebruik in een scheepsmotor; of
  • iii) dat de VSLFO de ondervonden schade kán hebben veroorzaakt en dat (nagenoeg) is uitgesloten dat de schade een andere oorzaak heeft.
5.48.
Dat de aanwezigheid van (teveel) FAME bio-materie of andere bio-materie in de VLSFO daadwerkelijk de oorzaak was van schade aan de scheepsmotoren, is niet komen vast te staan. [eiseres] onderbouwt onvoldoende haar stelling dat algemeen bekend is dat de aanwezigheid van biologische componenten tot schade door zuren leidt. De bevindingen van de diverse experts wijzen daar niet op. De expert van CWA aan de zijde van Golden Arrow verklaart juist dat er geen ‘
industry reference guide’ bestaat die het toestaat om dit verband te leggen (CvA, prod. 4 Appendix A onder 3.14, zie rov. 5.51). Uit de inhoud van de diverse versies van ISO 8217 blijkt voorts dat de inzichten over brandstof met biomaterie aan wijziging onderhevig zijn geweest.
[eiseres] wijst er weliswaar op dat haar deskundige Brookes Bell dertien vergelijkbare dossiers heeft lopen over bunkerleveranties van Golden Arrow in de periode maart-november 2020 (spreekaantekeningen, 6), maar zelfs als dit juist zo zijn - Golden Arrow betwist dat - maakt dit nog niet dat algemeen bekend is dat brandstof waarin biomaterie met FAME is bijgemengd schadelijk is en tot schade leidt als hier is geleden.
5.49.
Ook anderszins onderbouwt [eiseres] onvoldoende dat een verband kan worden gelegd tussen de schade aan de scheepsmotoren en de aanwezigheid van biologische componenten in of andere eigenschappen van de door Golden Arrow aan het schip geleverde VSLFO. Zij wijst weliswaar op de hierboven aangehaalde conclusies van haar experts, maar zij beaamt vervolgens dat een dergelijk verband niet kan worden gelegd, aangezien zij aanvoert dat niet duidelijk is wat het exacte chemische mechanisme is waarmee de componenten de schade kunnen hebben veroorzaakt en zij kan geen
smoking gunaanwijzen.
Dit volgt ook uit rapport van haar deskundige van Brookes Bell waarin is verklaard dat het niet is gelukt om de exacte chemische componenten en het chemische mechanisme te identificeren die de toename van het zuurgehalte heeft veroorzaakt, omdat dit zeer uitgebreid onderzoek en tests zou vergen die veel tijd en moeite kosten (Prod. E11, Appendix C, onder 37).
5.50.
Er is dus geen sluitend bewijs van het gestelde causaal verband. Er zijn slechts door deskundigen ondersteunde theorieën en daaruit volgt dat het ‘
most likely’ maar niet zeker is dat de schade is veroorzaakt door eigenschappen van de VLSFO zoals Golden Arrow deze heeft geleverd.
Daar staat het gemotiveerde verweer van Golden Arrow tegenover dat de oorzaak van de schade kan zijn gelegen in allerlei tekortkomingen van schip en bemanning.
5.51.
Uit het onder 3.9 aangehaalde bericht blijkt dat Maritec in het monster van 24 april 2020 een watergehalte van 0,3% heeft gemeten. Golden Arrow wijst op het veel te hoge waterpercentage van 17,2% gemeten in het monster uit de servicetank van 18 juni 2020 (CvA, prod. 4, onder 75). In zijn rapport gaat [naam 3] in op het hoge gehalte aan water in de servicetank en hij concludeert dat de separator (die water en brandstof scheidt) waarschijnlijk niet goed, of helemaal niet functioneerde of dat de servicetank mogelijk niet op regelmatige tijdstippen werd afgewaterd.
5.52.
[eiseres]’s expert Brookes Bell schrijft in dit verband dat zonder diepgaand onderzoek niet kan worden vastgesteld of de zuurgraad is verhoogd doordat de bestanddelen van de brandstof op elkaar hebben gereageerd, dan wel doordat tussen brandstof en water een reactie heeft plaatsgevonden, dan wel doordat bij ‘de chemische reactie’ water is vrijgekomen (Prod. E11, Appendix C, onder 37, zie rov. 5.49). Ook deze mening wijst erop dat de aanwezigheid van teveel water een relevante factor kan zijn geweest bij het ontstaan van de schade. Het lag gelet op het gemotiveerde verweer van Golden Arrow op de weg van [eiseres] om meer duidelijkheid te verschaffen over wat haar bekend was over het watergehalte in de diverse tanks voorafgaand aan het verbruik van de VLSFO en over de werking van de separator. [eiseres]’s expert ABL (rnr. 2.4.27 e.v.) oppert in dit verband verschillende verklaringen voor de hoeveelheid water in de
storage tank, maar onderbouwt de meest waarschijnlijk geachte speculatie - dat de
vessel’s drip samplerniet of niet zou zijn ingesteld bij het opstarten van de bunkerlevering, niet met feiten. Voor een nader deskundigenonderzoek naar mogelijke chemische reacties of in het algemeen naar de veroorzaking ziet de rechtbank, na de zeer uitgebreide rapportages over en weer, geen aanleiding. Kennelijk is een en ander al voor zover redelijkerwijs mogelijk werd geacht onderzocht, maar niet opgehelderd.
5.53.
Uit het bericht van 2 mei 2020 blijkt ook dat Maritec [eiseres] erop wees dat bij laagzwavelige brandstof aan boord bepaalde aanpassingen moeten worden gedaan, onder meer in het gebruik van smeermiddelen en temperaturen. Golden Arrow heeft het standpunt ingenomen dat zonder inzage in het olieboek van het schip niet kan worden nagegaan of aan boord de VLSFO in die zin correct is behandeld en verbruikt, maar dat die inzage niet is verschaft. Daarbij komt dat na het bunkeren in Amsterdam op 24 april 2020 enige tijd is verstreken totdat per 5 mei 2020 de brandstof uit brandstoftank 1S werd verbruikt. [eiseres] heeft geen inzage gegeven in de tevoren verbruikte bunkers en hetgeen over de eigenschappen daarvan bekend is. Deze onduidelijkheden komen naar het oordeel van de rechtbank voor risico van [eiseres], op wiens weg het ligt om - indien concrete veroorzaking niet voldoende komt vast te staan - duidelijk te maken dat alternatieve schadeoorzaken nagenoeg kunnen worden uitgesloten. De blote stelling dat de bemanning altijd prudent heeft gehandeld en altijd goed met de motor is omgegaan is daarvoor natuurlijk niet voldoende (DV, 27; spreekaantekeningen, 5, 7).
5.54.
Daarnaast staat vast dat de geleverde VLSFO in tank 1S in contact kwam met 16 ton in die tank aanwezige restanten waarvan de samenstelling onbekend is. Ter zitting heeft Golden Arrow aangevoerd dat dit residu mogelijk bestond uit water of zink, welke stoffen een katalyserende werking kunnen hebben zodat de aanwezigheid van het residu relevant kan zijn voor de schadeveroorzaking. [eiseres] heeft dit onvoldoende weersproken. Zij heeft ter zitting verklaard dat het ging om 16 ton aan niet-pompbaar bezinksel, niet om vluchtige brandstof (zie ook DV, prod. 9, onder 1.3). Onderbouwd is dit niet en ook uit de deskundigenrapportages komt niet afdoende naar voren dat dit residu als aan de schade bijdragende factor kan worden uitgesloten.
5.55.
Al het bovenstaande leidt tot het oordeel dat sluitend bewijs ten aanzien van de veroorzaking van de motorschade door de eigenschappen van de VLSFO ontbreekt, terwijl onvoldoende is gemotiveerd en onderbouwd dat andere schadeoorzaken (nagenoeg) uitgesloten kunnen worden geacht. Bij deze stand van zaken zal de rechtbank geen gerechtsdeskundige aanwijzen en voorbijgaan aan bewijslevering op dit punt.
5.56.
Hierop stranden de vorderingen van [eiseres]. Ten overvloede gaat de rechtbank nog kort in op de vraag naar de onrechtmatigheid.
Onrechtmatige gedraging van Golden Arrow?
5.57.
De vraag rijst of het door Golden Arrow leveren van VSLFO met te veel ULO en FAME bio-materie of andere bio-materie onrechtmatig is jegens [eiseres].
5.58.
De rechtbank overweegt het volgende.
Dat er sprake is van overschrijding van de ISO-norm leidt niet automatisch tot de conclusie dat Golden Arrow onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres]. Het niet voldoen aan de norm zou bij een geschil tussen contractspartijen die de ISO-norm onderdeel hebben gemaakt van hun contractuele verplichtingen wel tot aansprakelijkheid kunnen leiden (vgl. Rb. Rotterdam 28 april 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:3797 (
Spar Pavo)). Vast staat dat Golden Arrow als tussenliggende schakel in de verkoopketen de VLSFO fysiek bij de ‘[naam schip 1]’ heeft afgeleverd, en dat [eiseres] buiten die keten stond. Vast staat ook dat Golden Arrow niet de vervaardiger van de VLSFO is. Voor zover [eiseres] meent dat er sprake is van een wanprestatie door Golden Arrow jegens haar koper KPI die geldt als onrechtmatige daad jegens [eiseres], licht zij dat niet toe. Evenmin licht zij toe op grond waarvan Golden Arrow anderszins jegens [eiseres] moest instaan voor het aan ISO 8217:2017 voldoen van de VLSFO. Dat op de BDN’s als de titel van het document ‘ISO 8217’ staat vermeld, is daarvoor niet genoeg.
Golden Arrow heeft dus niet jegens [eiseres] onrechtmatig gehandeld door VLSFO aan het schip van [eiseres] te leveren die niet voldeed aan de ISO-norm.
5.59.
Dit is overigens in lijn met de rechtspraak over de toepasselijkheid van algemene voorwaarden bij bunkerleveranties waarin is overwogen dat een BDN moet worden gezien als een bewijs van aflevering en inontvangstneming (Rb. Rotterdam 22 juli 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:5293 (
Soyuz Bunkering/Wilson)). In een andere zaak is overwogen dat een
bunker requisitionmoet worden gezien als een verzoek om de daarop vermelde hoeveelheid scheepsbrandstoffen af te leveren (en deze niet te weigeren) en de bevestiging van scheepszijde dat de benodigde maatregelen zijn genomen om die hoeveelheid brandstoffen veilig in ontvangst te nemen, respectievelijk als een mededeling van de leverancier dat het schip bepaalde maatregelen moet treffen ter inontvangstneming van de scheepsbrandstoffen. Met de ondertekening is de scheepseigenaar niet vrijwillig een verbintenis scheppende overeenkomst aangegaan (rb. Rotterdam 30 januari 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:781 (
Hermod en Bylgia), rov. 3.17; rb. Amsterdam 28 september 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:10145 (
YM Uniform), rov. 4.5). Met het aftekenen van de
bunker requisitionkomt geen overeenkomst (van aflevering, van bunkerleverantie of tot erkenning van de toepasselijkheid van de Nove-condities) tussen partijen tot stand (Hof Amsterdam 18 december 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4765 (
YM Uniform), rov. 3.6). Deze zaken belichten de andere kant van de medaille, namelijk situaties waarin wordt gepoogd om scheepsexploitanten te binden aan algemene voorwaarden om bijvoorbeeld onbetaalde facturen vergoed te krijgen. Deze uitspraken ondersteunen het oordeel dat partijen met het ondertekenen van de BDN geen verbintenis scheppende overeenkomst aangaan. De BDN legt hooguit enkele afspraken over de te verrichten uitvoeringshandelingen rondom aflevering en inontvangstneming vast tussen de partijen die daarbij betrokken zijn.
5.60.
Anders dan [eiseres] betoogt (DV, 34-35), heeft Golden Arrow door levering van de VSLFO niet in strijd gehandeld met een op haar rustende wettelijke plicht onder het MARPOL-Verdrag. De door [eiseres] ingeroepen bepaling, Annex VI, Voorschrift 18 lid 2.3.1 - opgenomen in Hoofdstuk 3 over de vereisten voor beheersing van emissies door schepen -, schrijft ten aanzien van de kwaliteit van brandstofolie het volgende voor (in de Nederlandse vertaling): “
brandstofolie voor verbrandingsdoeleinden verkregen door methoden anders dan de raffinage van aardolie mag: (…) de veiligheid van schepen niet in gevaar brengen of de prestaties van de machines niet nadelig beïnvloeden (…)”. Reeds omdat niet voldoende aannemelijk is geworden dat de VLSFO in deze zin gevaarlijk was kan dit standpunt niet slagen. De rechtbank laat in het midden in hoeverre het MARPOL-verdrag verplichtingen op bunkerleveranciers doet rusten en in hoeverre deze publiekrechtelijke voorschriften doorwerken in de horizontale verhouding tussen niet-contractspartijen.
5.61.
Wat Golden Arrow door [eiseres] verder wordt verweten is dat zij in strijd heeft gehandeld met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt omdat zij wist of zou moeten weten dat de brandstof schadelijk was en zij desondanks de brandstof heeft geleverd (DV, 36). [eiseres] heeft over die wetenschap aan de zijde van Golden Arrow alleen aangevoerd dat de FAME bewust is bijgemengd en dat bekend is dat ACT Fuels, het moederbedrijf van Golden Arrow en de directe verkoper van de VLSFO aan Golden Arrow, met biodiesels mengt en op haar website daarmee adverteert.
5.62.
Die wetenschap is door Golden Arrow betwist. Daarnaast is ter zitting aan de zijde van Golden Arrow verklaard dat ACT Fuels ten tijde van die verkoop nog niet het moederbedrijf van Golden Arrow was en dat is zijdens [eiseres] niet weersproken. Golden Arrow voert aan dat zij monsters heeft genomen van de
stembunkers die door bunkerschip ‘[naam schip 2]’ zijn ingenomen uit de landtank en dat zij vertrouwde en mocht vertrouwen op de onderzoeksresultaten. Golden Arrow betwist dat het in de door [eiseres] gestelde dertien andere zaken om dezelfde brandstof en periode gaat en heeft daarnaast gesteld dat vanaf de andere schepen die vanuit dezelfde
stemen vanuit de ‘[naam schip 2]’ zijn beleverd geen kwaliteitsklachten zijn ontvangen.
5.63.
De rechtbank overweegt het volgende.
Nu na gemotiveerde betwisting niet nader gemotiveerd is gehandhaafd dat ACT Fuels ten tijde van de levering van de VLSFO het moederbedrijf van Golden Arrow was, kan de rechtbank daarvan niet uitgaan. De rechtbank ziet geen reden om kennis van ACT Fuels over de bewuste VLSFO aan Golden Arrow toe te rekenen. Dat Golden Arrow zelf bio-materie heeft bijgemengd is niet onderbouwd. Door [eiseres] is verder niet toegelicht dat Golden Arrow er op de hoogte van was of zou moeten zijn dat in deze brandstof FAME biomaterie was bijgemengd, als dat al zo is. En zelfs als dat zo was, dan nog brengt dergelijke kennis niet mee dat Golden Arrow wist of zou moeten weten dat de VLSFO daarmee schadelijk was. Hierboven is bovendien aangenomen dat dit niet is komen vast te staan. Dat vanuit deze
stemc.q. de ‘[naam schip 2]’ geleverde bunkers niet tot kwaliteitsklachten van andere ontvangers heeft geleid, is niet weersproken. De rechtbank komt tot de conclusie dat [eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd dat Golden Arrow wist of zou moeten weten dat de door haar geleverde brandstof ondeugdelijk en schadelijk was en dat onrechtmatig is dat zij deze leverde zonder daarvoor te waarschuwen.
5.64.
De stelling van [eiseres] dat Golden Arrow andere tests dan de standaardtests onder ISO 8217 had moeten uitvoeren, omdat de standaardtests ontoereikend en ondeugdelijk zijn om te bepalen of een brandstof voldoet aan de eisen van clausule 5 van ISO 8217, is onvoldoende uitgewerkt en onderbouwd. [eiseres] geeft zelf aan dat het om standaardtests gaat en licht niet toe welke in de branche gangbare tests wel adequaat zouden zijn geweest. [eiseres] heeft zelf kennelijk ook geen betere of andere tests laten uitvoeren. Op welke grondslag Golden Arrow jegens [eiseres] tot meer zou zijn gehouden is niet toegelicht. Zodanige grondslag kan niet gevonden worden in de verwijzing naar Annex B van ISO 8217, waarin enkel de algemene regel is opgenomen dat o.a. bunkerleveranciers “
should have in place adequate quality assurance and management of change procedures to ensure that the resultant fuel is compliant with the requirements of Clause 5”. De rechtbank gaat dus niet mee met de stelling dat Golden Arrow jegens [eiseres] aansprakelijk is omdat zij (bewust) ontoereikende en ondeugdelijke tests heeft laten uitvoeren. De gestelde bewustheid is niet onderbouwd of gebleken.
Slotsom
5.65.
Nu Golden Arrow geen onrechtmatig handelen of nalaten kan worden verweten en er ook geen sprake is van een causaal verband, is er om tenminste twee redenen geen sprake van aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad van Golden Arrow, zodat de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen.
De andere verweren van Golden Arrow behoeven dan ook geen bespreking meer.
5.66.
[eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten aan de zijde van Golden Arrow worden veroordeeld, tot op heden aan de zijde van Golden Arrow bepaald op € 8.519,- aan griffierecht en op € 8.494,- (2 punten x € 4.247,-, tarief VIII) aan salaris voor de advocaat.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1
wijst de vorderingen af,
6.2
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Golden Arrow tot op heden begroot op € 8.519,- aan griffierecht en op € 8.494,- aan salaris voor de advocaat,
6.3
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Santema, mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan en mr. S.H.L. Niessen en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2024.
3261/1885/32/1182