ECLI:NL:RBROT:2024:12130

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
AWB - 24 _5724
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor vervoerskosten door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Rotterdam het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag om bijzondere bijstand voor vervoerskosten. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam afgewezen met het primaire besluit van 18 maart 2024 en het bestreden besluit van 27 mei 2024. Eisers, die in beroep zijn gegaan, hebben aangevoerd dat de afwijzing onterecht was en dat er geen rekening is gehouden met hun persoonlijke omstandigheden. De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de nota's van de taxikosten ouder zijn dan drie maanden op het moment van de aanvraag op 7 maart 2024. Dit betekent dat het college de aanvraag op grond van het buitenwettelijk begunstigend beleid terecht heeft afgewezen. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat eisers niet hebben aangetoond dat er zeer dringende redenen waren om af te wijken van het beleid. De persoonlijke omstandigheden van eisers zijn niet voldoende om de afwijzing te rechtvaardigen, en de rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is. Dit houdt in dat eisers geen gelijk krijgen en dat zij geen vergoeding van proceskosten ontvangen.

De uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, en is openbaar uitgesproken op 9 december 2024. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen. Indien een partij het niet eens is met deze uitspraak, kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/5724

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2024 in de zaak tussen

[naam] , eiser en

[naam], eiseres, beiden uit [woonplaats] , tezamen eisers,
(gemachtigde: mr. M. El Idrissi),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag om bijzondere bijstand voor vervoerskosten.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 18 maart 2024 (het primaire besluit) afgewezen. Met het besluit van 27 mei 2024 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eisers is het college, onder wijziging van de grondslag en verduidelijking van de motivering, bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroepschrift gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor vervoerskosten van eisers. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Eisers hebben op 7 maart 2024 bijzondere bijstand aangevraagd voor vervoerskosten in verband met het bezoek aan hun dochter die in een instelling in [plaats] verblijft. Eisers vragen over 2023 om een vergoeding van € 6.000,-. Eisers hebben bij de aanvraag 20 kwitanties gevoegd van een taxicentrale over de periode 20 juli 2023 tot en met 31 december 2023 (€ 300,- per bezoek). Met het primaire besluit heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor vervoerskosten over de periode van 30 juli tot en met 3 december 2023 afgewezen.
4. Met het bestreden besluit heeft het college de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de nota’s van de taxikosten dateren van de periode 20 juli 2023 tot en met 3 december 2023. Nu eisers de aanvraag om bijzondere bijstand op 7 maart 2024 hebben ingediend zijn de kosten van de nota’s ten tijde van de aanvraagdatum ouder dan 3 maanden. Het college heeft hierbij toepassing gegeven aan artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, sub 1, van de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019 (hierna: Beleidsregels). Over de kosten die zijn gemaakt in de maand augustus 2023 heeft het college al op 13 september 2023 een besluit genomen. Verder heeft het college met het besluit van 25 april 2024 bijzondere bijstand voor vervoerskosten over de periode van 10 december tot en met 31 december 2023 aan eisers toegekend.
5. Eisers menen dat het beleid onredelijk is en er geen rekening is gehouden met hun persoonlijke omstandigheden. Het beleid is volgens eisers in strijd met het evenredigheidsbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel. Het college heeft ten onrechte aangenomen dat er geen bijzondere omstandigheden zijn om af te wijken van de beleidsregels. Eisers betogen dat er geen correcte belangenafweging heeft plaatsgevonden zodat de nadelige gevolgen van de beslissing onevenredig zwaar wegen in verhouding met de beslissing te dienen doel. Ten onrechte heeft het college, gezien de persoonlijke omstandigheden, geen gebruik gemaakt van de inherente afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Tot slot betogen eisers dat het college ten onrechte heeft gesteld dat geen sprake is van zeer dringende redenen.
6. Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) wordt eerst beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
7.1.
Een aanvraag om bijzondere bijstand wordt op grond van artikel 44 van de Pw beoordeeld naar de situatie ten tijde van de aanvraag. Naar vaste rechtspraak betekent dit ook dat in beginsel geen recht op bijstand bestaat voor kosten die zijn ontstaan voor de datum waarop de aanvraag is ingediend. Van dit uitgangspunt kan alleen worden afgeweken als bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. De bewijslast voor het aanwezig zijn van dergelijke omstandigheden ligt naar vaste rechtspraak bij degene die zich daarop beroept, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 2 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019: 2171.
7.2.
In artikel 3.1, tweede lid, van de Beleidsregels is bepaald dat een aanvraag om bijzondere bijstand wordt ingediend voordat de kosten opkomen of worden gemaakt.
7.3.
In artikel 3.1, derde lid, van de Beleidsregels is bepaald dat het college van het tweede lid kan afwijken, indien
a. de kosten zijn gemaakt of opgekomen vóór de datum van aanvraag met dien
verstande dat (1) de nota’s niet ouder mogen zijn dan 3 maanden en (2) de kosten niet langer geleden dan 6 maanden voor de datum van de aanvraag zijn gemaakt of opgekomen.
8. De rechtbank maakt uit artikel 3.1, tweede en derde lid, onder a, van de Beleidsregels op dat het college buitenwettelijk begunstigend beleid toepast op aanvragen om bijzondere bijstand. In afwijking van artikel 44 van de Pw is het mogelijk om een aanvraag in te dienen voor kosten die zijn gemaakt voor de aanvraagdatum indien de nota’s niet ouder zijn dan drie maanden en de kosten niet langer geleden dan zes maanden voor de aanvraagdatum zijn gemaakt of zijn opgekomen. Volgens vaste rechtspraak dient buitenwettelijk begunstigend beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 6 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1047. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als een gegeven wordt beschouwd met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.
9. De rechtbank stelt vast dat de nota’s van de taxikosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd zien op de periode van 30 juli 2023 tot en met 3 december 2023. Nu de aanvraag is ingediend op 7 maart 2024 en de nota’s ouder zijn dan 3 maanden mocht het college deze aanvraag op grond van het buitenwettelijk begunstigend beleid afwijzen.
10. In het verlengde hiervan heeft het college geen aanleiding hoeven zien om met toepassing van artikel 4:84 van de Awb af te wijken van zijn beleid ter zake, omdat eisers niet hebben gemotiveerd waarom het bestreden besluit onevenredige gevolgen voor hen heeft. De door eisers aangevoerde persoonlijke omstandigheden maken dit niet anders. Daar komt bij dat eisers ook op de hoogte waren van het door het college gehanteerde beleid.
11. De omstandigheid dat eisers geld hebben geleend van familie, vrienden en kennissen voor de taxikosten leidt ook niet tot een ander oordeel. Niet is gebleken dat sprake is van een daadwerkelijke schuld. Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Pw bestaat er geen recht op bijstand voor het aflossen van een schuld. Verder is niet gebleken van zeer dringende redenen om op grond van artikel 49, aanhef en onder b, van de Pw bijzondere bijstand te verlenen voor het aflossen van de schuld, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 2 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1033.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.