Uitspraak
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 december 2024 in de zaak tussen
[naam verzoeker] , uit Hardinxveld-Giessendam, verzoeker
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR),
Inleiding
Totstandkoming van het besluit
Verzoeker is op 17 augustus 2024 onderzocht door [persoon A] (psycholoog) en
[persoon B] (psychiater). Van dit medisch onderzoek is een verslag van bevindingen (rapportage) opgemaakt. In de rapportage wordt de diagnose alcoholmisbruik gesteld.
Aan deze conclusie zijn de volgende combinatie van factoren ten grondslag gelegd:
Beoordeling door de voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening is voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
12 oktober 2024 terug zou krijgen. Het CBR heeft echter besloten om zijn rijbewijs ongeldig te verklaren. Gelet op deze door verzoeker aangevoerde en niet betwiste omstandigheden, neemt de voorzieningenrechter aan dat verzoeker een spoedeisend belang heeft.
Zij ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek onzorgvuldig tot stand is gekomen. De psychiater heeft verzoeker onderzocht, de omstandigheden met betrekking tot de laatste overtreding besproken en vragen gesteld over het gebruik van alcohol (hoeveelheid en frequentie/drinkvermogen). De voorzieningenrechter ziet geen aanwijzing voor het oordeel dat de psychiater en de psycholoog (te) onduidelijke vragen hebben gesteld, of anderszins het onderzoek niet op deze manier hadden mogen uitvoeren.
first offenderis, dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk en dat, als hij zijn werk kwijt raakt, dit directe gevolgen heeft voor (de stabiliteit van) zijn gezinsleven. Daar komt bij dat verzoeker zich ook strafrechtelijk nog moet verantwoorden voor het door de politie geconstateerde feit en dat hij voor deze zaak in de maand december 2024 op een zitting van de politierechter zal dienen te verschijnen. Wanneer de voorzieningenrechter overigens een vergelijking maakt met de richtlijn van het Openbaar Ministerie ten aanzien van de strafrechtelijke afdoening van dit geval, bepaalt de richtlijn dat de Officier van Justitie een straf zou moeten eisen van een geldboete van € 950,- en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van acht maanden. Dit betreft dus een kortere rijontzegging dan de recidiefvrije periode die is opgenomen in de Regeling eisen geschiktheid 2000, waarop het CBR zich beroept. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat in dit geval aan verzoeker de mogelijkheid moet worden geboden om na 1 maart 2025 (na een periode van ruim acht maanden) een herkeuring te ondergaan. De voorzieningenrechter neemt daarbij in dit geval ten positieve mee dat verzoeker dermate geschrokken is door de situatie dat hij zelf hulp heeft gezocht bij De Hoop GGZ ten aanzien van wat is voorgevallen. Wat de voorzieningenrechter betreft dient dit niet ten nadele van verzoeker te worden meegenomen, nu verzoeker op de zitting ook heeft verklaard dat hij eigenlijk niet tot de doelgroep van die instelling behoorde en er daardoor niet veel aan heeft gehad.