ECLI:NL:RBROT:2024:12761

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
10/103390-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Ontploffing teweegbrengen met zwaar vuurwerk en bedreiging

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 18 juli 2024 uitspraak gedaan in een jeugdstrafrechtelijke kwestie. De verdachte, een vijftienjarige jongen, is beschuldigd van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing met zwaar vuurwerk en bedreiging van bewoners van een woning in Zwanenburg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 maart 2024 een ontploffing heeft veroorzaakt door meerdere stukken zwaar vuurwerk aan te steken en een baksteen door een raam van de woning te gooien. Dit leidde tot schade aan de woning en een reëel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners, die op dat moment in de woning aanwezig waren. De officier van justitie had een jeugddetentie van 150 dagen geëist, waarvan 104 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 80 uren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie van 150 dagen, waarvan 104 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een onvoorwaardelijke werkstraf van 80 uren. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan begeleiding door een jongerencoach. De vordering van de benadeelde partij is deels toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 5.181,75 aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van de bewoners.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/103390-24
Datum uitspraak: 18 juli 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] ,
raadsvrouw mr. M.M. Altena-Staalenhoef, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 4 juli 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Goudzwaard heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 (poging tot doodslag), 2 (ontploffing teweegbrengen) en 3 (bedreiging) ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 104 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar met daarbij als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
  • zich gedurende een door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: JBRR) te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door JBRR te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zolang deze instelling dat noodzakelijk acht;
  • zich blijft inzetten voor school;
  • zich blijft inzetten voor een passende vrijetijdsbesteding;
  • meewerkt aan de inzet van een jongerencoach;
  • zich houdt aan een avondklok en elektronische monitoring;
  • meewerkt aan inzet van andere hulpverlening, wanneer dit door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht;
  • meewerkt aan een persoonlijkheidsonderzoek;
  • meewerkt aan behandeling vanuit de Waag (systemisch) of een soortgelijke instelling, ook indien diagnostiek een onderdeel is van de behandeling;
  • zich houdt aan een contactverbod met [naam familie] ;
  • zich houdt aan een locatieverbod voor de gemeente Zwanenburg;
  • met opdracht aan JBRR tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende jeugddetentie;
  • opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 2 (teweegbrengen ontploffing) en 3 (bedreiging) ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden. Volgens aangever [aangever] heeft hij oogcontact gehad met de persoon die voor de voordeur stond en heeft hij alles geprobeerd om ervoor te zorgen dat de explosie niet zou plaatsvinden. Er is geen reden om te twijfelen aan het verhaal van de aangever. De verdachte wist aldus dat aangever [aangever] in de woning aanwezig was en heeft de ontploffing alsnog teweeg gebracht. Het is een feit van algemene bekendheid dat een cobra veel schade kan aanrichten. De verdachte heeft drie cobra’s tot ontbranding gebracht en heeft daarmee het risico genomen dat de mensen die zich in de woning bevonden om het leven zouden komen.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag vereist is dat de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van de bewoner(s). Er is sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van de bewoner(s), indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij is de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht belangrijk. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Op grond van de bewijsmiddelen, zoals die in bijlage II, zijn uitgewerkt, stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 25 maart 2024 een ontploffing met zwaar vuurwerk, in de vorm van een pakket dat in ieder geval bestond uit drie cobra’s, heeft aangestoken bij de woning aan [adres 2]. De verdachte heeft verklaard dat er licht brandde toen hij bij de woning aankwam en dat hij daarom bij de opdrachtgever is nagegaan of de bewoners op dat moment in de woning aanwezig waren. De opdrachtgever zou hebben geantwoord dat dit niet het geval was. De bewoners waren echter wel thuis en bevonden zich ten tijde van ontploffing op de eerste verdieping. Nog los van de vraag of de verdachte aangever [aangever] al dan niet heeft gezien of gehoord tijdens het afsteken van de cobra’s, had hij er naar het oordeel van de rechtbank zeker niet zonder meer van uit mogen gaan dat de bewoners op een doordeweekse dag om 02:00 uur in de nacht zich niet in de woning zouden bevinden. Op een dergelijke dag en tijdstip is het juist gebruikelijk dat mensen thuis zijn en in bed liggen en slapen. Dat bleek ook het geval te zijn. Volgens de verklaring van de verdachte heeft hij desondanks het pakket met zwaar vuurwerk voor de voordeur van de woning aangestoken, nadat hij eerst al een steen door de ruit had gegooid. Door de explosie is flinke schade ontstaan aan de voorgevel en benedenverdieping van de woning. Ook op de eerste verdieping van de woning is schade aan een ruit ontstaan.
Voor de vraag of de verdachte bij het teweegbrengen van de ontploffing, voorwaardelijk opzet heeft gehad op dodelijk letsel bij de bewoners, is vereist dat zich een aanmerkelijke kans op het overlijden van de bewoner(s) heeft voorgedaan. Het gevaar op dodelijk letsel moet naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. Van die vereiste voorzienbaarheid is in de regel geen sprake indien er ten tijde van de ontploffing geen personen zich in de nabijheid bevonden. Om vast te kunnen stellen of er wel of geen sprake was van een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel voor de bewoners baseert de rechtbank zich op de bevindingen van het forensisch onderzoek. Hieruit is gebleken dat de bewoners door glasscherven van de verbroken ruit op de eerste verdieping van de woning letsel hadden kunnen oplopen en dat de schade aan en in de woning hoogstwaarschijnlijk ernstiger was als de ruiten niet afgedekt waren geweest met plexiglas. In het rapport wordt niet geconcludeerd dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel. Op basis van het forensisch onderzoek kan de rechtbank dan ook niet vaststellen dat de bewoners, die zich op de eerste verdieping van de woning bevonden, in levensgevaar verkeerden ten tijde van de explosie. Of de verdachte terwijl hij bezig was met het tot ontploffing brengen van het explosief de aangever heeft aangekeken, maakt dat oordeel niet anders. Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat zich een aanmerkelijke kans op het overlijden van de bewoners heeft voorgedaan, zodat het vereiste voorwaardelijke opzet ontbreekt. De verdachte wordt daarom van dit feit vrijgesproken.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 (teweegbrengen ontploffing) en 3 (bedreiging) ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2
hij op 25 maart 2024 te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk
een ontploffing teweeg heeft gebracht door stukken zwaar vuurwerk aan te steken en door een baksteen in de dichte nabijheid van de woning gelegen aan [adres 2] te gooien , waardoor die stukken vuurwerk tot ontploffing zijn gebracht, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de woning aan [adres 2] en de inboedel/huisraad van de woning aan [adres 2] en
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten één van de zich in de woning aan [adres 2] bevindende personen, te duchten was;
3
hij op 25 maart 2024 te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer [aangever] en de overige bewoners van de woning aan [adres 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door stukken zwaar vuurwerk aan te steken en door een baksteen in de dichte nabijheid van de woning gelegen aan [adres 2] te gooien , waardoor die stukken vuurwerk tot ontploffing zijn gebracht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
De eendaadse samenloop van:

2. opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;

en
3. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De toen vijftienjarige verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het teweegbrengen van een ontploffing met zwaar vuurwerk bij een woning gelegen aan [adres 2] . Door de ontploffing is schade ontstaan aan de voorgevel van die woning. Ook zijn er meerdere ruiten verbroken en zijn de goederen in de hal en de woonkamer beschadigd geraakt. Tevens was er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de slachtoffers te duchten. Op het moment van de ontploffing lagen de bewoners te slapen. Een van de slachtoffers werd wakker van een melding van de videodeurbel en heeft vervolgens vanuit zijn slaapkamerraam moeten toezien hoe de verdachte het explosief tot ontploffing bracht, terwijl hij hem niet kon doen stoppen. Dat de fysieke gevolgen voor de slachtoffers beperkt zijn gebleven, is niet te danken aan het handelen van de verdachte. Een dergelijke explosie leidt tot gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers en de omwonenden. Uit de slachtoffer-verklaring die ter zitting is voorgelezen, blijkt dat de ontploffing een enorme impact op de slachtoffers heeft gehad en dat gevoelens van angst bij hen nog onverminderd aanwezig zijn. Gezien de grote hoeveelheid aanslagen die de afgelopen tijd in Nederland heeft plaatsgevonden, leidt een dergelijke ontploffing bovendien tot veel onrust en gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Dat de verdachte enkel en alleen voor wat eigen geldelijk gewin - hij heeft verklaard geen idee te hebben waarom het explosief geplaatst moest worden - toch een dergelijke “klus” aanneemt en uitvoert rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 juni 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
De Raad voor de Kinderbescherming(hierna de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 1 juli 2024. Daarin staat onder andere dat als risicofactor wordt gezien dat de verdachte regelmatig alleen thuis is zonder toezicht van zijn moeder en dat hij niet over een gestructureerde tijdsbesteding beschikt. Ook baart het netwerk van de verdachte zorgen. Op dit moment is de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst en houdt hij zich goed aan de voorwaarden. Van belang is dat de verdachte de weg die hij ingeslagen is, kan voortzetten en daarvoor is het nodig dat de voorwaarden die nu in het kader van schorsing gelden blijven voortduren. Om de kans op herhaling van strafbaar gedrag (verder) te beperken is verplichte begeleiding vanuit de jeugdreclassering langer noodzakelijk, zodat de continuïteit gewaarborgd wordt in het traject van de verdachte.
De Raad adviseert om een taakstraf en een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie aan de verdachte op te leggen, met daarbij als bijzondere voorwaarden dat de verdachte een meldplicht heeft, zich in blijft zetten voor school en voor een passende vrijetijdsbesteding in de vorm van een bijbaan en/of sport, meewerkt aan de inzet van een jongerencoach, zich houdt aan een avondklok en elektronische monitoring en meewerkt aan de inzet van andere hulpverlening, wanneer de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
JBRR heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 20 juni 2024. Daarin staat onder andere dat de verdachte vanaf jonge leeftijd al zorgelijk gedrag laat zien en al een aantal keer met politie en/of justitie in aanraking is gekomen. Hij beschikt over onvoldoende vaardigheden om uit de problemen te blijven. Er zijn signalen dat de verdachte omgaat met jongeren die zich bezighouden met drillrap, wapens en messen. De inzet van een jongerencoach is nodig, zodat er meer zicht komt op de vriendengroep van de verdachte. Het bewezen verklaarde feit heeft hij met name om financieel gewin gepleegd. Een persoonlijkheidsonderzoek is nodig om de denk- en handelswijze van de verdachte te onderzoeken en het recidiverisico te beperken.
JBRR adviseert om aan de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen. Daarnaast adviseert JBRR om een onvoorwaardelijke werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie aan de verdachte op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarden dat de verdachte meewerkt aan begeleiding van de jeugdreclassering, onderwijs en/of dagbesteding volgt, zich gedurende maximaal zes maanden houdt aan een avondklok en meewerkt aan elektronische monitoring, meewerkt aan een persoonlijkheidsonderzoek, zinvolle vrijetijdsbesteding in de vorm van werk en/of sport heeft, behandeling en diagnostiek vanuit De Waag of een soortgelijke instelling volgt, en meewerkt aan de begeleiding door een jongerencoach.
Op de zitting is als
deskundigegehoord [naam] , jeugdzorgwerker bij JBRR. Zij heeft verklaard dat de verdachte sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis zich goed aan de voorwaarden houdt, vragen stelt als hij deze heeft en afspraken nakomt. Ook op school gaat het goed. Als de moeder in het weekend aan het werk is, gaat de verdachte naar zijn opa en oma toe. Om goede hulpverlening te kunnen inzetten en herhaling te voorkomen is het belangrijk om meer inzicht te krijgen in het denken en de handelswijze van de verdachte. Ook is de betrokkenheid van een jongerencoach belangrijk en voorzetting van de elektronische monitoring om de bewegingen van de verdachte te kunnen volgen. Als de verdachte over dagbesteding beschikt kan stapsgewijs de avondklok worden verruimd.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. In het voordeel van de verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat hij zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis goed aan de voorwaarden heeft gehouden. Desondanks acht de rechtbank het zorgwekkend dat de verdachte zich aan een dermate ernstig strafbaar feit schuldig heeft gemaakt en dat voor de betrokken instanties niet duidelijk is hoe de verdachte in een dergelijke situatie terecht is gekomen. De rechtbank zal, gelet op de adviezen van de Raad en JBRR, waaruit blijkt dat zij begeleiding van de jeugdreclassering en bijzondere voorwaarden noodzakelijk achten, een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit strafdeel dient er tevens toe om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Hoewel de rechtbank een feit (poging tot doodslag) minder bewezen verklaart dan de officier van justitie, is er – gelet op de samenhang met en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de impact hiervan op de slachtoffers – geen reden een lagere straf op de te leggen dan de officier van justitie heeft gevorderd. Het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie zal gelijk zijn aan de duur van het voorarrest, omdat de rechtbank, net als de officier van justitie en de verdediging, een onvoorwaardelijke jeugddetentie die de duur van het voorarrest overstijgt gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte niet passend acht.
Daarnaast zal de rechtbank gezien de ernst van het feit en de gevolgen hiervan voor de slachtoffers ook een taakstraf van na te noemen duur opleggen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten het teweegbrengen van een ontploffing, terwijl daarvan gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor ander te duchten is en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling. Gelet op de ernst de feiten en de rapportages van de Raad en jeugdreclassering, waaruit naar voren komt dat er zorgen bestaan over de houding, vaardigheden en relaties van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van dit wetboek uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [benadeelde partij] , ter zake van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 31.167,96 aan materiële schade en een bedrag van € 2.000 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vordert integrale toewijzing van de vordering benadeelde partij met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt om de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van het afvoeren van het puin af te wijzen dan wel te matigen, omdat een niet gespecificeerde factuur is overgelegd. Daaruit kan niet worden afgeleid of het afgevoerde puin alleen betrekking had op het ten laste gelegde feit. Daarnaast verzoekt de verdediging primair de benadeelde partij ten aanzien van het deel van de vordering dat ziet op het (laten) plaatsen van rolluiken niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair wordt verzocht om dit deel van de vordering af te wijzen of te matigen. Het oorzakelijk verband tussen de gestelde schade en het ten laste gelegde ontbreekt en bovendien betreft het slechts een offerte. Het is daarom niet duidelijk of dit ook de daadwerkelijke kosten zijn die betaald zijn. Voorts is niet duidelijk of de rolluiken wel geplaatst zijn. Ook verzoekt de verdediging om afwijzing van de vordering ten aanzien van het deel dat ziet op de kosten van het plaatsen van hekken, omdat het onvoldoende duidelijk is waarom dit nodig zou zijn geweest om het puin op te ruimen en het herstelwerk te laten uitvoeren. Tot slot refereert de verdediging zich wat betreft de kosten voor medicatie en de immateriële schade aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Beoordeling
Ten aanzien van de kosten voor het afvoeren van puin, het plaatsen van hekken en medicatie
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 2 en 3 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De schadeposten voor het afvoeren van puin en het plaatsen van hekken zijn genoegzaam onderbouwd, zodat deze voor vergoeding in aanmerking komen. De aan de woning toegebrachte schade blijkt uit de foto’s die door de forensische opsporing zijn gemaakt en vormen onderdeel van het dossier. Op basis daarvan is het voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij kosten heeft moeten maken voor het afvoeren van puin en voor het plaatsen van hekken om herstelwerkzaamheden te kunnen verrichten. Ook de kosten voor medicatie komen voor vergoeding in aanmerking, nu voldoende is komen vast te staan dat deze kosten een rechtstreeks gevolg zijn van de door de verdachte bewezen verklaarde strafbare feiten. De gevorderde kosten komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zijn door de verdachte niet weersproken. Gelet hierop zal de rechtbank een bedrag ter hoogte van € 3.181,75 toewijzen.
Ten aanzien van de kosten voor het plaatsen van rolluiken
Ten aanzien van de schadepost voor het plaatsen van rolluiken overweegt de rechtbank dat een benadeelde partij vergoeding kan vorderen van schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien voldoende verband bestaat tussen de bewezen verklaarde feiten en de schade, om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad zijn, ter beantwoording van de vraag of een dergelijk verband bestaat, de concrete omstandigheden van het geval bepalend (HR 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:840). De kosten voor het plaatsen van rolluiken strekt tot vermindering van gevoelens van onveiligheid in de eigen woning van de benadeelde partij. Deze kosten zijn ontstaan door het handelen van de verdachte, zodat deze in voldoende rechtstreeks verband staan tot de bewezen verklaarde feiten en daarmee in beginsel voor toewijzing vatbaar zijn.
In deze zaak is een offerte van ‘De Vlijt’ van 4 april 2024 ingediend ter hoogte van een bedrag van € 27.986,21. Namens de verdediging is hierop uitdrukkelijk gemotiveerd verweer gevoerd dat het slechts een offerte (en geen factuur) betreft en daardoor niet duidelijk is of deze kosten ook gemaakt zijn of worden en ook niet duidelijk is of de rolluiken daadwerkelijk geplaatst zijn. De benadeelde partij heeft nagelaten om te reageren op dit verweer en dit deel van de vordering nader te onderbouwen.
De rechtbank stelt vast dat het dossier geen ondertekende offerte of opdracht bevat, waaruit blijkt dat de rolluiken geplaatst zijn, op zeer korte termijn geplaatst worden of dat de opdracht hiertoe reeds is bevestigd. Dat maakt dat de rechtbank van oordeel is dat deze schadepost toekomstige schade betreft, waarvan op dit moment niet vaststaat dat de kosten daadwerkelijk worden of zijn gemaakt. Mede gelet op het omvangrijke schadebedrag had het op de weg van de benadeelde partij gelegen om aan te tonen dat de schade ook daadwerkelijk geleden is. Nader onderzoek daarnaar zou een onevenredige belasting van het strafproces vormen, zodat de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van dit deel van vordering niet-ontvankelijk zal verklaren. Dit deel van vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de immateriële schade
Ook is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht en dat de gevorderde schadevergoeding genoegzaam is onderbouwd en door de verdachte niet is weersproken, zal dit deel van vordering volledig worden toegewezen.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 25 maart 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij] een schadevergoeding betalen van € 5.181,75, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.
Over een deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 55, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 (poging tot doodslag) ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 2 (teweegbrengen ontploffing) en 3 (bedreiging) ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 150 (honderdvijftig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot
104 (honderdvier) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op twee jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- zich zal inzetten voor het hebben en behouden van dagbesteding in de vorm van school en/of stage;
- zich zal inspannen voor het hebben en behouden van een passende vrijetijdsbesteding in de vorm van een bijbaan en/of sport;
- zal meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek;
- behandeling zal volgen vanuit de Waag of een soortgelijke instelling, ook indien diagnostiek een onderdeel is van de behandeling;
- zal meewerken aan de inzet van een jongerencoach, indien en zolang als de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
- zich zal houden aan een avondklok voor de maximale duur van zes maanden of zoveel
korter als de jeugdreclassering noodzakelijk acht. Deze avondklok houdt in dat de verdachte dagelijks om 19:00 thuis zal zijn en thuis zal blijven tot de volgende ochtend 07:00 uur; Deze tijdstippen van de avondklok kunnen worden gewijzigd door de jeugdreclassering, in die zin dat de verdachte in dat geval ’s avonds later thuis mag komen en ’s ochtends eerder van huis mag;
- zich ter nakoming van bovengenoemde avondklok onder elektronisch toezicht zal stellen voor de maximale duur van 6 maanden;
- gedurende de proeftijd zich niet zal bevinden in de gemeente Zwanenburg;
van rechtswege zijn de volgende voorwaarden verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak
en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het aan genoemde jeugdreclasseringsinstelling opgedragen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
40 (veertig) dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte; de voorlopige hechtenis is bij eerdere beslissing geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij] , te betalen een bedrag van
€ 5181,75 (zegge: vijfduizend honderdeenentachtig euro en vijfenzeventig eurocent), bestaande uit € 3.181,75 aan materiële schade en € 2.000 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij] te betalen
€ 5181,75 (hoofdsom, zegge: vijfduizend honderdeenentachtig euro en vijfenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.A. van der Laan-Kuijt, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. J.C.M. Persoon en C.C. Peterse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.J.A. Batenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 juli 2024.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 25 maart 2024 te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] en/of een of meer bewoners van de woning aan [adres 2] opzettelijk van het leven te beroven,
- met een (bak)steen een raam van die woning heeft ingegooid, althans heeft vernield/beschadigd en/of
- een brandbom en/of een of meerdere stukken zwaar vuurwerk, althans een of meer explosie(f)ven, heeft aangestoken en/of
- ( vervolgens) deze brandbom en/of die meerdere stukken zwaar vuurwerk, althans een of meer explosie(f)ven in de woning, althans in de dichte nabijheid van die woning heeft gegooid en/of geplaatst, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 25 maart 2024 te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk
een ontploffing teweeg heeft gebracht door een brandbom en/of een of meerdere stukken zwaar vuurwerk, althans een of meer explosie(f)ven, aan te steken en/of (vervolgens) door een (met een (bak)steen) vernielde raam in, althans in de dichte nabijheid van de woning gelegen aan [adres 2] te gooien en/of te plaatsen, waardoor die brandbom en/of stuk(ken) vuurwerk, althans explosie(f)ven tot ontploffing is/zijn gebracht, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de woning aan [adres 2] en/of aangrenzende/nabijgelegen woningen en/of de inboedel/huisraad van de woning aan [adres 2] en/of de inboedel/huisraad van die aangrenzende/nabijgelegen woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten één van de zich in de woning aan [adres 2] en/of aangrenzende/nabijgelegen woningen bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor een ander of anderen, te duchten was;
3
hij op of omstreeks 25 maart 2024 te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer [slachtoffer] en/of de overige bewoners van de woning aan [adres 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een brandbom en/of een of meerdere stukken zwaar vuurwerk, althans een of meer explosie(f)ven, aan te steken en/of (vervolgens) door een (met een (bak)steen) vernielde raam in, althans in de dichte nabijheid van de woning gelegen aan [adres 2] te gooien en/of te plaatsen, waardoor die brandbom en/of stuk(ken) vuurwerk, althans explosie(f)ven tot ontploffing is/zijn gebracht.