ECLI:NL:RBROT:2024:12861

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
C/10/673679 / HA ZA 24-139
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de geldigheid van een testament en wilsbekwaamheid van de erflater

In deze zaak gaat het om de geldigheid van een testament dat is opgesteld door de heer [persoon F], die kort voor zijn overlijden zijn buren, [persoon A] en [persoon B], tot erfgenamen benoemde. De neef en nicht van de erflater, [persoon C] en [persoon D], betwisten de geldigheid van het testament en stellen dat de erflater niet wilsbekwaam was op het moment van het opstellen van het testament. De rechtbank heeft de procedure in meerdere stappen doorlopen, waarbij onder andere dagvaardingen, antwoorden en bijlagen zijn ingediend. Op 17 oktober 2024 vond een zitting plaats waar partijen en hun advocaten aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erflater, ondanks zijn hoge leeftijd en fysieke zwakte, wilsbekwaam was en dat zijn testament geldig is. De rechtbank oordeelt dat de notaris, die het testament heeft gepasseerd, de wilsbekwaamheid van de erflater correct heeft beoordeeld. De rechtbank wijst de vorderingen van [persoon C] en [persoon D] af en bevestigt de geldigheid van het testament, waardoor [persoon A] en [persoon B] als erfgenamen worden erkend. De rechtbank legt ook dwangsommen op aan [persoon C] en [persoon D] voor het niet meewerken aan de uitvoering van het vonnis.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: C/10/673679 / HA ZA 24-139
Vonnis van 18 december 2024
in de zaak van

1.[persoon A] (hierna: ‘ [persoon A] )’,

2.
[persoon B](hierna: ‘ [persoon B] ’),
wonende te Bleskensgraaf (gemeente Molenlanden),
eisers in conventie, verweerders in reconventie,
advocaat mr. M.W. Huijzer te Papendrecht,
tegen

1.[persoon C] (hierna: ‘ [persoon C] ’),

wonende te Montgomery (Ohio, Verenigde Staten van Amerika),
advocaat mr. A.J.C.M. van Acht te Oosterbeek,
2.
[persoon D](hierna: ‘ [persoon D] ’),
wonende te Lekkerkerk (gemeente Krimpenerwaard),
advocaat mr. J.H.J. Rijntjes,
gedaagden in conventie, eisers in reconventie.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen van [persoon A] en [persoon B] van 30 januari 2024;
- het antwoord van [persoon C] , met een eis in reconventie (een tegeneis);
- het antwoord van [persoon D] , ook met een eis in reconventie;
- het antwoord in reconventie van [persoon A] en [persoon B] ;
- 102 bijlagen van [persoon A] en [persoon B] ;
- 8 bijlagen van [persoon C] ;
- 40 bijlagen van [persoon D] .
1.2.
Op 17 oktober 2024 is de zaak op een zitting met partijen besproken. Partijen en hun advocaten waren daarbij aanwezig.
1.3.
Partijen hebben na de zitting geprobeerd hun geschil onderling op te lossen. Mr. M.W. Huijzer laat bij brief van 25 oktober 2024 weten dat dit niet is gelukt.

2.Het geschil

2.1.
Het gaat in deze zaak om de nalatenschap van [erflater 1] (1902-1978) en zijn vrouw [erflater 2] (1901-1974), hierna: ‘erflaters’. [persoon C] en [persoon D] zijn, via hun vader [persoon E] (1927-2005), kleinkinderen van erflaters.
2.2.
Erflaters hadden naast genoemde [persoon E] nog twee zonen: [persoon F] (1930-2022, hierna: ‘ [persoon F] ’) en [persoon G] (1942-2022, hierna: ‘ [persoon G] ’). [persoon F] is de erfgenaam van [persoon G] , die tien dagen voor hem overleed. [persoon F] en [persoon G] woonden samen. Zij hadden geen kinderen. [persoon A] en [persoon B] zijn hun buren. [persoon F] heeft [persoon A] en [persoon B] in zijn testament van 17 februari 2022, gepasseerd kort voor zijn dood, tot zijn erfgenamen benoemd.
2.3.
De nalatenschap van erflaters is nog niet verdeeld. [persoon C] en [persoon D] zijn voor 1/3 deel erfgenaam van de nalatenschap (het derde deel van hun vader [persoon E] ). [persoon A] en [persoon B] zijn dat voor 2/3 deel (het derde deel van [persoon F] die op zijn beurt het derde deel van zijn broer [persoon G] erfde).
2.4.
Tot de onverdeelde nalatenschap van erflater behoort (onder meer):
a. het recht van eigendom van een perceel grond met daarop de woning, erf
en tuin en verder aanbehoren aan de [adres] , [postcode] [plaats] , kadastraal bekend gemeente Bleskensgraaf, sectie E nummer [perceelnummer 1] , groot negen are en veertig centiare, en
b. het recht van eigendom van een perceel grond aan de [straatnaam] in
Bleskensgraaf, kadastraal bekend gemeente Bleskensgraaf, sectie E nummer [perceelnummer 2] , groot vierentwintig are en vijftig centiare.
2.5.
[persoon A] en [persoon B] vorderen in conventie om [persoon C] en [persoon D] te gelasten om, met veroordeling van [persoon C] en [persoon D] in de proceskosten:
1. binnen vijf dagen na de betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis
medewerking te verlenen aan het ondertekenen van:
a. de eenmalige machtiging tot kadastrale splitsing;
b. de koopovereenkomst (waarbij wordt verkocht tegen de door
Koersvast getaxeerde waarde of de waarde zoals bepaald door een onafhankelijke door de rechtbank te benoemen deskundige) en de notariële volmacht die nodig zijn voor de overdracht en levering van perceel [perceelnummer 1] nadat de kadastrale splitsing als hiervoor bedoeld is uitgevoerd;
c. de opdrachtbevestiging voor bemiddeling bij verkoop van de
overige percelen ( [perceelnummer 3] , [perceelnummer 4] en [perceelnummer 5] ) door Alblasserwaard Makelaars of een door de rechtbank aan te wijzen makelaar.
2. binnen vijf dagen nadat, met inachtneming van wat onder nummer 65. van
de dagvaarding staat, de periode waarbinnen biedingen door de makelaar ontvangen moeten zijn en een aan [persoon A] en [persoon B] door de makelaar geboden redelijke termijn om te besluiten op het inroepen van hun optierecht is verstreken, mee te werken aan het ondertekenen van de koopovereenkomst(en) en de notariële volmacht(en) die nodig zijn voor de overdracht en levering van de dan verkochte percelen [perceelnummer 5] , [perceelnummer 3] en [perceelnummer 4] ;
3. een en ander met een dwangsom van € 500,00 per dag voor zowel [persoon C] als
[persoon D] voor iedere dag dat zij na de geldende termijn in gebreke blijven te voldoen aan de onder 1. en 2. geformuleerde vorderingen, met een maximum van € 50.000,00;
4. met de bepaling dat dit vonnis op grond van artikel 3:300 Burgerlijk
Wetboek in de plaats treedt van alle eventueel benodigde rechtshandelingen die nodig zijn voor levering en overdacht van de (afgesplitste) percelen.
2.6.
[persoon C] vordert in reconventie, met dwangsommen en met veroordeling van [persoon A] en [persoon B] in de proceskosten:
1. voor recht te verklaren dat het testament van [persoon F] nietig is, dan wel dit
testament te vernietigen, dan wel voor recht te verklaren dat [persoon A] en [persoon B] geen rechten kunnen ontlenen aan dit testament;
2. [persoon A] en [persoon B] te gelasten alle goederen van de nalatenschap van [persoon F] ,
alsmede de volledige administratie van [persoon F] en [persoon G] , aan haar en [persoon D] af te geven, en [persoon A] en [persoon B] te veroordelen op eerste verzoek van haar en [persoon D] alle medewerking te verlenen aan de daartoe te verrichten handelingen, met een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere dag dat [persoon A] en [persoon B] hiermee in gebreke blijven, met een maximum van
€ 250.000,00.
2.7.
[persoon D] vordert in reconventie, met rente, dwangsommen en veroordeling van [persoon A] en [persoon B] in de proceskosten:
1. het testament van [persoon F] nietig te verklaren, te vernietigen dan wel voor
recht te verklaren dat [persoon A] en [persoon B] daar geen rechten aan kunnen ontlenen;
2. [persoon A] en [persoon B] ertoe te veroordelen de goederen van de nalatenschap
van [persoon F] en de volledige administratie van [persoon F] en [persoon G] aan hem en [persoon C] te overhandigen;
3. voor recht te verklaren dat [persoon A] en [persoon B] aan de nalatenschap van
[persoon F] moeten vergoeden wat zij daarvan opgemaakt hebben.
2.8.
[persoon A] en [persoon B] en [persoon C] en [persoon D] voeren verweer tegen elkaars vorderingen. Als dit voor de beoordeling van belang is, wordt hierna ingegaan op wat partijen (verder) naar voren brengen.

3.De beoordeling

reconventie
3.1.
De rechtbank begint met de beoordeling van de vordering in reconventie. Is het testament van [persoon F] immers nietig, dan komt de rechtbank aan beoordeling van de vordering in conventie niet toe.
verjaring
3.2.
Het gaat in reconventie om de vraag of het testament van [persoon F] nietig is omdat zijn wil bij het passeren van het testament niet overeenstemde met zijn verklaring. Artikel 4:54 lid 1 Burgerlijk Wetboek, waarin staat dat een vordering tot vernietiging van een testament na een jaar verjaart, is niet van toepassing op de vordering voor recht te verklaren dat het testament nietig is.
nietigheid testament
3.3.
[persoon F] moet bij het passeren van zijn testament wilsbekwaam zijn geweest. Zijn wil moet er dus op gericht zijn geweest zijn testament te wijzigen. Verklaart [persoon F] iets terwijl zijn geest onder invloed is van een stoornis, dan wordt een met de verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken als de stoornis een redelijke waardering van de betrokken belangen in de weg stond of als de verklaring onder invloed van de stoornis is gedaan.
3.4.
Een notaris passeert een testament. De notaris moet zich er van vergewissen dat in dit geval [persoon F] wilsbekwaam is. Het KNB Stappenplan 2021 formuleert het zo:
De beoordeling van de wilsbekwaamheid is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de notaris, ook als hij daarbij een arts als deskundige inschakelt. Het is immers de notaris die verantwoordelijk is voor de akte die hij passeert. Het gaat hier om de uitoefening van zijn bevoegdheid als openbaar ambtenaar en de invulling van een juridische norm.
3.5.
[naam notaris] (hierna: ‘de notaris’) heeft het testament van [persoon F] gepasseerd. De notaris verklaart hierover in zijn e-mail van 16 juni 2023 (bijlage 22 dagvaarding) en in de brief van zijn advocaat van 18 december 2023 (bijlage 62 dagvaarding). In de e-mail van 16 juni 2023 staat, voor zover nu belang:
Daarnaast vraagt u om concrete informatie hoe ik de wilsbekwaamheid van de heer [persoon F] heb vastgesteld. Zoals reeds aan uw cliënt aangegeven heb ik het KNB Stappenplan 2021 gevolgd. Dit stappenplan biedt een toetsingskader aan notarissen die zich een oordeel moeten vormen over de wilsbekwaamheid van een cliënt ten behoeve van notariële dienstverlening.
Eerst indien er aanleiding bestaat om daaraan te twijfelen, dienst de notaris de geestesgesteldheid van zijn cliënt nader te (laten) onderzoeken. Er zijn verschillende (objectieve en subjectieve) indicatoren die een nader onderzoek naar de wilsbekwaamheid nodig kunnen maken.
De enige objectieve factor was de hoge leeftijd van de heer [persoon F] . Bij alle overige objectieve en subjectieve indicatoren stonden de seinen allemaal heel duidelijk op groen.
Mijn werkverslag ga ik u niet geven, echter wil ik u (hoewel het schuurt met mijn geheimhoudingsplicht en ik daar ook de nodige moeite mee heb) het volgende met u ten behoeve van uw cliënt delen, in de hoop dat uw cliënt overtuigd raakt van het feit dat één en ander ordentelijk is verlopen en geheel conform de uitdrukkelijke wens van erflater is.
Zoals u weet ben ik vrijdag 11 februari 2022 na kantoortijd afgereisd naar Bleskensgraaf om te spreken met de heer [persoon F] over de inhoud van zijn (te maken) testament. Aan de keukentafel heb ik de heer [persoon F] uitvoerig gesproken. Hij vertelde over de familiegeschiedenis en alle daarbij behorende feiten en data, die (achteraf) allemaal exact bleken te kloppen. De heer [persoon F] maakte op mij een messcherpe indruk. Ik heb dan ook geen seconde getwijfeld aan zijn wilsbekwaamheid.
Op mijn vraag of hij reeds een testament had antwoordde hij bevestigend en vertelde dat hij en zijn broer [persoon D] in het verleden beiden een testament hadden gemaakt, waarbij ze elkaar tot enig erfgenaam hebben benoemd.
Vervolgens heb ik gevraagd of er in dat testament een subsidiaire erfstelling is opgenomen voor het geval hij en zijn (inmiddels) op 7 februari 2022 overleden broer [persoon D] gelijktijdig met of na elkaar zouden overlijden. “Nee”, was zijn antwoord. “Weet u dat zeker mijnheer [persoon F] ?”, vroeg ik. “Ja, dat weet ik zeker. Als je me niet gelooft dan wil ik het testament er nog wel bij pakken” zei hij ook nog. Achteraf bleek ook dit weer exact te kloppen.
Ik heb hem gevraagd of hij zich ook realiseerde wie de erfgenamen zouden zijn indien hij zou overlijden zonder een aanvullend testament te maken. “Ja, dat weet ik, en dat is ook exact de reden dat ik u heb uitgenodigd. Dan gaan die twee (
red. uw cliënt en de zuster van uw client) volgens de wet erven, maar dat mag absoluut niet gebeuren. Nog geen cent, heeft u dat goed begrepen notaris? Nog geen cent”, zei hij. De heer [persoon F] heeft mij – in niet mis te verstane bewoordingen – allerlei typeringen (deels bekend bij uw cliënt) van “die twee” gegeven en ook uitgelegd waarom ze absoluut niet mogen erven.
Op mijn vraag wie er dan zouden moeten erven was hij ook heel stellig: “ [persoon A] en [persoon B] , de buren van hiernaast, moeten alles krijgen. Dat zijn hele warme en oprechte mensen en die zijn voor ons altijd heeft goed geweest en U, notaris, moet alles maar afwikkelen”, deelde de heer [persoon F] mij mede.
Ik heb de heer [persoon F] gevraagd of hij nog andere wensen had voor zijn testament, maar die had hij niet en anders zou hij het nog laten weten. De heer [persoon F] stak nog een sigaretje op en herhaalde voor de zoveelste keer: “Die twee absoluut niet hè! U hebt het toch goed begrepen hè notaris?”
(…)
Donderdag werd ons kantoor ingelicht dat het met de gezondheid van de heer [persoon F] heel erg snel achteruitging. Ik heb mijn afspraken in mijn kantooragenda laten afzeggen en ben gelijk naar de heer [persoon F] gereden. Ik heb de inhoud van het testament met hem doorgelopen en na zijn instemming het testament gepasseerd.
3.6.
In de brief van de advocaat van de notaris van 18 december 2023 staat voor zover nu van belang nog het volgende:
10. De notaris heeft erflater gevraagd wat hij voor hem kon betekenen.
Vervolgens heeft erflater verteld over het recente overlijden van zijn broer. Hij kon daar goed over vertellen en had daar vrede mee. De notaris heeft in dit verband genoteerd:
“Afgelopen maandag broer overleden. Samen goed gehad, het zorgen voor broer werd steeds lastiger, heel lang zelf gedaan. Het is goed zo. “Gezegende leeftijd”.
(…)
12. Volgens erflater was het altijd al de bedoeling om zijn testament een keer te
wijzigen, maar was het er niet van gekomen en was het overlijden van zijn broer de aanleiding om nu toch tot actie over te gaan. De notaris heeft in dit verband genoteerd:
“Lang mee gewacht zeg ik -> we denken allemaal dat we eeuwig leven hebben”en
“nu weet ik dat het moet aanpassen”.
(…)
19. Over de concepten gaf erflater zelf aan dat er van het testament geen concept
toegezonden moest worden. Dat zou dan in huis kunnen gaan slingeren en hij vond dat (de inhoud daarvan) niemand iets aan ging. Het levenstestament ontving hij wel graag in concept. Dat kon per post worden toegezonden, maar is uiteindelijk door een medewerker van de notaris, die in de buurt van erflater woonde, bij hem langs gebracht. In zijn aantekeningen heeft de notaris in dit verband genoteerd:
“geen concept testament! let op! wil dat niet laten slingeren in huis. Wel van levenstestament”.
(…)
21. Op 17 [februari] 2022 werd de notaris met spoed opgeroepen, omdat de
gezondheid van erflater plotseling en snel ernstig verslechterd was en verslechterde. De notaris is toen meteen naar erflater toe gegaan met het concepttestament.
22. De notaris trof erflater in bed aan. Erflater herkende de notaris bij binnenkomst en
wist waarvoor hij kwam. Het was duidelijk dat erflater fysiek erg zwak was en niet lang meer te leven had. Bij binnenkomst waren een verzorger en de buurvrouw van erflater aanwezig om erflater te verzorgen.
23. De notaris heeft het – zeer overzichtelijke – concepttestament met erflater
doorgenomen. Dit gesprek heeft onder vier ogen plaatsgevonden. Bij ieder onderdeel van het concepttestament heeft erflater bevestigd dat dit conform zijn wil was. De notaris heeft in dit verband genoteerd:
“fysiek zwak, alles doorgenomen”.
24. De notaris heeft erflater een open vraag gesteld over het opnemen van eventuele
legaten. Daar zou erflater nog over nadenken, hadden de notaris en hij tijdens de eerste bespreking afgesproken. Erflater gaf aan dat legaten niet nodig waren en heeft daar ook nog een toelichting op gegeven. De notaris heeft in dit verband genoteerd:
“legaten niet nodig”, met daarachter genoteerd de door erflater gegeven toelichting.
25. De notaris heeft vastgesteld dat de inhoud van het concepttestament
overeenkomstig de wil van erflater was. Erflater was tijdens dit gesprek nog helder van geest. Het was evenwel duidelijk dat erflater fysiek te zwak was om het testament zelf te ondertekenen. De notaris heeft in dit verband genoteerd:
“dhr. [erflater 1] heeft geen kracht meer om te tekenen”.
26. Uit zorgvuldigheid heeft de notaris contact opgenomen met zijn collega [persoon H]
. Na onderling overleg kwamen zij tot de oplossing dat in de akte opgenomen zou worden dat erflater door fysieke beperkingen niet meer kan tekenen en dat de notaris het testament in bijzijn van erflater zou tekenen. Ook dit heeft de notaris in zijn aantekeningen genoteerd.
27. De notaris heeft deze oplossing met erflater besproken. De notaris heeft in dit
verband genoteerd:
“dhr. [erflater 1] sluit af dat hij het fijn vindt dat ik teken als zoon van oud-notaris [naam notaris] -> heeft hij goede herinneringen aan”.
28. De notaris heeft contact opgenomen met het notariskantoor, zodat er met spoed
een aangepast testament (het slot moest gewijzigd worden gelet op het voorgaande) ter ondertekening gebracht kon worden. Dat is ook gebeurd, waarna de notaris het testament in bijzijn van erflater heeft ondertekend.
29. Zeer kort daarna is erflater overleden.
30. Het was evident dat erflater fysiek zwak was, maar hij kon nog steeds duidelijk
maken dat de inhoud van de akte overeenstemde met zijn wensen. Ook tijdens deze passeerafspraak heeft de notaris geen twijfel gehad over de wilsbekwaamheid van erflater.
3.7.
De rechtbank citeert uitgebreid uit de twee stukken van de notaris omdat zij aan de hand van de inhoud daarvan tot het oordeel komt dat de verklaring van [persoon F] dat hij [persoon A] en [persoon B] tot erfgenamen wilde benoemen, overeenstemde met zijn wil. Van een stoornis die [persoon F] bij het bespreken en passeren van het testament belemmerde blijkt niet uit wat de notaris verklaart. [persoon F] was met andere woorden wilsbekwaam. Hij heeft de gevolgen van zijn testament ook kunnen overzien. En het is zoals opgenomen onder 3.4. uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de notaris om te bepalen of in dit geval [persoon F] wilsbekwaam was. De notaris verklaart ook uitgebreid en gedetailleerd. Het blijft niet bij een vage, algemene beschrijving van de gebeurtenissen.
3.8.
De rechtbank trekt de deskundigheid van [persoon I] en [persoon J] niet in twijfel. Wat de verklaringen van de notaris echter voor heeft op de verklaringen van de deskundigen is dat de notaris [persoon F] gezien en gesproken heeft. Op 11 februari 2022 in min of meer goeden doen, duidelijk in zijn woorden, zonder dat op dat moment duidelijk was dat [persoon F] nog maar kort te leven had. Op 17 februari 2022 weliswaar stervend, maar helder van geest volgens de notaris. [persoon I] en [persoon J] verklaren alleen over de situatie op 17 februari 2022. Zij hebben [persoon F] niet gezien en niet gesproken. Zij kunnen hun oordeel ‘slechts’ baseren op de stukken en die stukken zijn (in ieder geval deels) op hun beurt een interpretatie van wat anderen waargenomen hebben. [persoon J] en [persoon I] houden, begrijpelijk uiteraard, helemaal zeker weten doen ze het niet, een slag om de arm door termen als ‘meer dan waarschijnlijk’ en ‘objectief medisch gezien’. Zij zeggen niet dat wat de notaris verklaart over de toestand van [persoon F] niet kán kloppen. Het is overigens zo dat [persoon J] kennelijk zelf ook vindt ‘dat het eigenlijk niet te doen is om zonder de patiënt gesproken te hebben een oordeel te geven over de wilsbekwaamheid’, afgaande op het citaat uit het arrest dat [persoon A] en [persoon B] noemen onder 21. van hun pleitnota.
3.9.
De rechtbank kan zich, mede gelet op de opmerking van [persoon C] op de zitting (‘We dachten dat de erfenis 100% naar ons zou komen’), voorstellen dat de aanwijzing van [persoon A] en [persoon B] tot erfgenaam [persoon C] en [persoon D] verrast heeft. Het stond [persoon F] echter vrij te doen met zijn vermogen wat hij wilde. Waar [persoon C] haar verwachting op baseerde blijkt overigens niet. Dat [persoon F] ooit iets dergelijks heeft gezegd in die richting wordt niet gesteld en blijkt ook niet. Wat [persoon G] dacht, buiten het feit dat hij [persoon F] in 1981 tot zijn erfgenaam benoemde, weten we niet en komen we ook niet meer te weten.
3.10.
De rechtbank begrijpt uiteraard ook dat [persoon C] en [persoon D] , gelet op de belangen die op het spel staan maar ongetwijfeld ook omdat de beslissing van [persoon F] hen verraste, bij alles wat voorgevallen is aangeven wat de notaris anders of beter had moeten en kunnen doen, maar feit blijft: [persoon F] is op 11 februari 2022 duidelijk geweest en hij heeft dit op 17 februari 2022 (fysiek zwak, maar helder van geest (brief advocaat notaris onder nr. 25)) bevestigd: [persoon A] en [persoon B] zijn mijn erfgenamen. De notaris verklaart waarom [persoon F] het testament zelf niet getekend heeft. De rechtbank vindt die verklaring afdoende.
3.11.
Dat het overlijden van [persoon G] een traumatische gebeurtenis was voor [persoon F] blijkt niet. ‘Het is goed zo’, zei [persoon F] er volgens de notaris over (zie 3.6., onder 10). Een trauma hebben is iets anders dan verdriet hebben uiteraard. De dood van [persoon G] was voor [persoon F] aanleiding om wat zijn testament betreft actie te ondernemen. Wat de directe reden ook was om de notaris uit te nodigen (een en ander lijkt te zijn gaan rollen toen [persoon F] aan [persoon A] vroeg geld te pinnen voor de begrafenis van [persoon G] ): in het gesprek met de notaris op 11 februari 2022 gaf [persoon F] aan dat hij al langer van plan was zijn testament te wijzigen (zie 3.6., onder 12). Het is dus niet zo dat [persoon F] , verdrietig om de dood van [persoon G] en in een opwelling, de notaris uitgenodigd heeft om een nieuw testament te maken.
3.12.
Anders dan [persoon C] en [persoon D] aanvoeren is de wijziging vrij eenvoudig: niet [persoon C] en [persoon D] , mijn erfgenamen volgens de wet, maar [persoon A] en [persoon B] . Had [persoon F] geen actie ondernomen, dan waren [persoon C] en [persoon D] volgens de wet zijn erfgenamen. [persoon F] ondernam echter wel actie en benoemde [persoon A] en [persoon B] tot zijn erfgenaam. Omdat het om een vrij eenvoudige wijziging gaat, waar [persoon F] op 11 februari 2022 ook al uitgebreid over verklaard heeft tegen de notaris, viel er op het sterfbed niet veel te bespreken. [persoon F] hoefde op zijn sterfbed dus niet belast te worden met allerlei moeilijke onderdelen van een testament, het ging om slechts één ding. Vandaar ook dat niet zwaar getild hoeft te worden aan het feit dat geen concepttestament opgestuurd is. [persoon F] wilde dit om te beginnen niet (zie 3.6., onder 19) en daarbij komt dat het testament zelf geen uitzonderlijke bepalingen kent waarvoor de tijd genomen moest worden om ze door te nemen.
3.13.
Dat [persoon F] wilsonbekwaam was en dat hij niet kon overzien waar dit testament toe zou leiden blijkt dus niet. Het testament houdt stand. [persoon A] en [persoon B] zijn erfgenaam van [persoon F] . De verklaringen voor recht die [persoon C] en [persoon D] vorderen zijn niet toewijsbaar. Aan de overige vorderingen in reconventie wordt daarom niet toegekomen.
beroepsbeoefenaar
3.14.
Een, samengevat gezegd, verpleegkundige (beroepsbeoefenaar) die iemand, in dit geval [persoon F] , gedurende de ziekte waaraan hij overlijdt, bijstand verleent, kan uit het testament dat [persoon F] tijdens die ziekte ten behoeve van haar ( [persoon B] in dit geval) maakt, geen voordeel trekken, zo bepaalt artikel 4:59 lid 1 Burgerlijk Wetboek, dat op grond van artikel 4:62 lid 3 Burgerlijk Wetboek ook voor [persoon A] geldt. [persoon C] en [persoon D] doen hier een beroep op.
3.15.
Het beroep op de genoemde artikelen slaagt niet. [persoon B] en [persoon A] zijn als buren bij [persoon F] en [persoon G] betrokken geraakt, zo rond 2010. Uit meerdere verklaringen blijkt dat [persoon F] en [persoon G] weinig tot geen contacten in de buurt hadden, behalve met [persoon B] en [persoon A] en hun kinderen. [persoon A] en [persoon B] zijn vanaf in ieder geval vanaf eind 2021 mantelzorg aan [persoon G] en [persoon F] gaan verlenen. Die mantelzorg is rond het overlijden van [persoon G] op 7 februari 2022 sterk geïntensiveerd. [persoon A] is de financiële zaken gaan beheren, hij heeft de uitvaart van [persoon G] geregeld, hij heeft de notaris gebeld voor het opstellen van een levenstestament (met het oog op belangenbehartiging van [persoon F] door [persoon A] ) en er is 24-uurszorg ingeschakeld uit het professionele netwerk van [persoon B] . [persoon B] was vanaf 14 februari 2022 fysiek aanwezig (zij was voor die tijd op familiebezoek in Finland) en heeft vanaf dat moment (naar wat later de laatste vier dagen van [persoon F] bleken te zijn) samen met verpleegkundigen zorg verleend aan [persoon F] en heeft met deze zorgverleners overleg gehad over zorgbeslissingen. [persoon B] , verpleegkundige van beroep, heeft dus, samen met de verpleegkundigen, bijstand aan [persoon F] verleend. Zij heeft dit naar het oordeel van de rechtbank echter als mantelzorger gedaan, niet als beroepsbeoefenaar als bedoeld in artikel 4:59 Burgerlijk Wetboek.
conventie
3.16.
De notaris is op zijn verzoek ontslagen als executeur van de nalatenschap van [persoon F] . De nalatenschap wordt niet meer beheerd door een executeur. De stelling van [persoon D] dat [persoon A] en [persoon B] niet-ontvankelijk zijn in hun vordering in conventie (dat de rechtbank die vordering niet in behandeling kan nemen) omdat de executeur dit moet doen gaat daarom niet op.
3.17.
[persoon C] en [persoon D] voeren weinig tot geen verweer tegen de vorderingen in conventie. De rechtbank wijst die vorderingen daarom toe. [persoon C] en [persoon D] vragen weliswaar de zaak aan te houden om alsnog verweer te voeren tegen de vordering in conventie. [persoon C] en [persoon D] hadden echter meteen verweer kunnen en moeten voeren tegen de vordering in conventie. Dat hebben ze niet gedaan.
3.18.
Omdat een deskundige in een afzonderlijke procedure is gevraagd een uitspraak te doen over de waarde van een van de percelen, wordt wat de onder 2.5. onder 1b bedoelde vordering betreft verwezen naar die deskundige. In de vordering genoemd onder 2.5. onder 2 verwijzen [persoon A] en [persoon B] naar randnummer 65. van de dagvaarding, maar in hun antwoord in reconventie passen zij dit onder randnummer 68. aan, dan wel verduidelijken zij randnummer 65. van de dagvaarding. In de veroordeling wordt daarom verwezen naar randnummer 68. van het antwoord in reconventie. De dwangsom wordt zoals gevorderd toegewezen. [persoon C] zegt ook toe mee te werken, zodat het, in ieder geval wat haar betreft, dus niet zover zal komen dat er dwangsommen verbeurd raken.
in conventie en in reconventie
3.19.
[persoon A] en [persoon B] en [persoon C] en [persoon D] zijn geen bloedverwanten. Zij stonden allen wel in nauwe relatie tot [persoon F] . [persoon C] en [persoon D] als neef en nicht. [persoon A] en [persoon B] als buren die van [persoon F] erven. De rechtbank ziet in een en ander aanleiding te bepalen dat partijen ieder de eigen proceskosten betalen.
3.20.
De rechtbank verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Dit betekent dat als deze zaak aan een hogere rechter wordt voorgelegd, in afwachting van de uitspraak van die hogere rechter afgedwongen kan worden dat aan de veroordelingen in dit vonnis voldaan wordt.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt [persoon C] en [persoon D] om binnen vijf dagen na de betekening van dit vonnis mee te werken aan het ondertekenen van:
a. de eenmalige machtiging tot kadastrale splitsing;
b. de koopovereenkomst, waarbij het perceel wordt verkocht tegen de door
de deskundige in een afzonderlijke procedure vast te stellen waarde, en de notariële volmacht die nodig zijn voor overdracht en levering van perceel [perceelnummer 1] , na uitvoering van de hiervoor bedoelde kadastrale splitsing;
c. de opdrachtbevestiging voor bemiddeling bij verkoop van de overige
percelen ( [perceelnummer 3] , [perceelnummer 4] en [perceelnummer 5] ) door Alblasserwaard Makelaars;
4.2.
veroordeelt [persoon C] en [persoon D] om binnen vijf dagen nadat met inachtneming van wat in randnummer 68. van het antwoord in reconventie staat, de periode waarbinnen biedingen door de makelaar ontvangen moeten zijn en een aan [persoon A] en [persoon B] door die makelaar geboden redelijke termijn om te besluiten op het inroepen van hun optierecht is verstreken, mee te werken aan het ondertekenen van de koopovereenkomst(en) en notariële volmacht(en) die nodig zijn voor de overdracht en levering van de aldus verkochte percelen [perceelnummer 5] , [perceelnummer 3] en [perceelnummer 4] ;
4.3.
veroordeelt [persoon C] en [persoon D] een dwangsom te betalen van € 500,00 per persoon per dag voor iedere dag dat zij niet meewerken aan de onder 4.2. en 4.3. genoemde veroordelingen, met een maximum van € 50.000,00;
4.4.
bepaalt dat dit vonnis op grond van artikel 3:300 Burgerlijk Wetboek in de plaats treedt van alle eventueel benodigde rechtshandelingen die nodig zijn om uitvoering te geven aan alle eventueel benodigde rechtshandelingen die nodig zijn voor levering en overdracht van de (afgesplitste) percelen;
4.5.
bepaalt dat partijen ieder de eigen proceskosten betalen;
4.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wijst wat meer of anders in conventie is gevorderd af en wijst de vorderingen in reconventie af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom, mr. M. Aukema en mr. P.G. Knoppers en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2024. [1]
414

Voetnoten

1.type: