Beoordeling door de voorzieningenrechter
2. Verzoeker ontvangt AOW en een (klein) pensioen. Sinds mei 2024 ontvangt verzoeker ook een AIO-aanvulling. Hij woont in een huurwoning. Op een gegeven moment is er een huurachterstand ontstaan. Op dit moment dient verzoeker een bedrag van ongeveer € 12.000,- terug te betalen.
Waar gaat het in deze zaak om?
3. Verzoeker heeft op 24 mei 2024 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de huurschuld. Het college heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verleend om schulden af te lossen en er geen dringende redenen zijn om verzoeker toch bijzondere bijstand te geven.
4. De voorzieningenrechter heeft met de uitspraak van 31 juli 2024 op het eerdere verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker bepaalt dat er geen aanleiding bestond om in het kader van de belangenafweging een voorlopige voorziening te treffen. Hoewel het college ten aanzien van het primaire besluit te weinig onderzoek had gedaan naar de huurschuld van verzoeker, was ten tijde van de uitspraak nog geen sprake van een dreigende uithuiszetting.
5. Met het bestreden besluit van 25 september 2024 blijft het college bij de afwijzing van de aanvraag van verzoeker, onder meer omdat het college er geen aanleiding toe ziet om aan te nemen dat sprake is van dringende redenen om verzoeker bijzondere bijstand te geven.
6. Verzoeker is het niet eens met het bestreden besluit omdat hij vindt dat er wel een grondslag bestaat voor het toekennen van de bijzondere bijstand. Met het verzoek om voorlopige voorziening wil hij bereiken dat het college hem de bijzondere bijstand ten behoeve van zijn huurschuld verstrekt.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in het bodemgeding niet.
Heeft verzoeker een spoedeisend belang?
8. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening is voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
9. De verhuurder van de woning van verzoeker heeft een procedure bij de kantonrechter aanhangig gemaakt waarbij onder andere wordt verzocht om de ontruiming van verzoeker uit de woning. Afgelopen 5 december 2024 was de rolzitting en op dit moment heeft verzoeker de mogelijkheid om een conclusie van antwoord in te dienen. De voorzieningenrechter vindt dat verzoeker daarom voldoende spoedeisend belang heeft bij het voeren van deze procedure.
Mocht het college de aanvraag van verzoeker voor bijzondere bijstand afwijzen?
10. De voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
11. Verzoeker stelt dat het college ten onrechte zijn aanvraag voor bijzondere bijstand heeft afgewezen. Het college had allereerst op grond van artikel 13, eerste lid, onder g van de Participatiewet (Pw) zijn aanvraag moeten toekennen omdat hij in het verleden niet beschikte over voldoende middelen. Voor zover een aanvraag op die grond niet kan slagen, stelt verzoeker dat sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 49, aanhef en onder b, van de Pw om wel tot verlening van de bijzondere bijstand over te gaan. De verhuurder van de woning heeft een procedure bij de kantonrechter aanhangig gemaakt. Afgelopen 5 december 2024 heeft een rolzitting plaatsgevonden en op dit moment heeft verzoeker de mogelijkheid om een conclusie van antwoord in te dienen. Op dit moment bestaat er daarom een reëel risico dat verzoeker uit zijn huis wordt gezet.
12. De voorzieningenrechter is van oordeel van het college de aanvraag van verzoeker mocht afwijzen, waardoor de voorzieningenrechter geen aanleiding ziet om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoeker stelt dat hij een periode enkel pensioen heeft ontvangen omdat zijn AOW werd stopgezet. In die periode is de huurschuld ontstaan. Inmiddels ontvangt verzoeker sinds mei 2024 een AIO-aanvulling. Hoewel niet in geschil is dat verzoeker enige tijd een inkomen onder de bijstandsnorm heeft ontvangen, is verzoeker nadien volgens het overzicht van de opbouw van de huurschuld vanaf september 2021 in staat geweest de huur te voldoen. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog in wat verzoeker heeft aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat verzoeker op basis van artikel 13, eerste lid, onder g van de Pw recht heeft op bijzondere bijstand voor zijn huurschuld.
13. De voorzieningenrechter ziet daarnaast ook geen aanleiding om aan te nemen dat sprake is van dringende redenen op grond waarvan het college toch aan verzoeker de bijzondere bijstand had moeten verlenen. Zeer dringende redenen als hier bedoeld doen zich alleen voor als de behoeftige omstandigheden van een betrokkene op geen andere wijze zijn te verhelpen dan door bijstandverlening, zodat die bijstandsverlening volstrekt onvermijdelijk is. Dit zal zich voordoen als een betrokkene schulden heeft die hem of haar bedreigen in de voorziening in het bestaan, bijvoorbeeld als huisuitzetting of afsluiting van water, gas of elektriciteit dreigt.Hoewel de verhuurder inmiddels heeft verzocht om ontruiming van de woning bij de kantonrechter, ligt er op dit moment nog geen ontruimingsvonnis. Het is nog onduidelijk of de kantonrechter het verzoek van de verhuurder zal toewijzen. Verzoeker stelt dat er desondanks sprake is van dringende redenen, aangezien de kantonrechter zou kunnen bepalen dat aan verzoeker geen tweede kans voor het betalen van de huurschuld wordt verstrekt maar dat onmiddellijk tot ontruiming overgegaan moet worden. De voorzieningenrechter ziet in dit geschetste scenario onvoldoende om op dit moment te spreken van een acute dreigende uithuiszetting. De voorzieningenrechter gaat er daarbij vanuit dat de kantonrechter zal meewegen dat verzoeker op dit moment maandelijks zijn huur betaalt en ook vrijwillig de verplichtingen uit de inmiddels door de verhuurder eenzijdig beëindigde betalingsregeling nog nakomt.
14. De voorzieningenrechter neemt verder in overweging dat het ontbreken van het ontruimingsvonnis betekent dat er nog voldoende tijd voor verzoeker is om zijn opties met betrekking tot een schuldenregeling te onderzoeken. Het college heeft op de zitting uitgelegd dat uit de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2024 volgt dat het college bij een aanvraag om bijzondere bijstand voor schulden (overeenkomstig artikel 49, aanhef en onder b, van de Pw) eerst beoordeelt of het treffen van een schuldenregeling mogelijk is. Hoewel hier in uitzonderlijke omstandigheden van kan worden afgeweken, bestaat hier op dit moment in het geval van verzoeker nog geen aanleiding voor, volgens het college. De voorzieningenrechter volgt het college in dit standpunt. In dit geval heeft verzoeker namelijk nog niet zijn opties met betrekking tot een schuldenregeling onderzocht en heeft verzoeker daar nog mogelijkheden toe, waardoor de voorzieningenrechter vindt dat niet van het college kan worden gevergd dat zij op dit moment met behulp van het verlenen van bijzondere bijstand de aanvraag van verzoeker inwilligt. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat het aangaan van een schuldenregeling ingrijpend en wellicht spannend is voor verzoeker, betekent het aangaan van een schuldenregeling niet automatisch dat verzoeker het beheer over al zijn geld kwijtraakt, zoals het college tijdens de zitting ook heeft uitgelegd. Verzoeker heeft ter zitting vertelt dat hij beslist niet in een schuldsaneringsregeling wil terechtkomen. De voorzieningenrechter denkt dat dit toch de beste manier is voor hem om zijn financiële situatie op te lossen.
15. Verzoeker heeft zijn standpunt met betrekking tot het evenredigheidsbeginsel op de zitting ingetrokken, zodat die grond geen bespreking meer behoeft.