In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 september 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een gedwongen schuldregeling. Verzoekster, die in financiële problemen verkeert, heeft op 22 juli 2024 een verzoek ingediend om een aantal schuldeisers te dwingen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. Deze regeling houdt in dat de schuldeisers 3,66% van hun vorderingen ontvangen, met finale kwijting. Van de zeventien concurrente schuldeisers hebben vijftien schuldeisers ingestemd met de regeling, terwijl twee schuldeisers, [schuldeiser 3] en [schuldeiser 4], hebben geweigerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van deze twee schuldeisers een gering aandeel vormen in de totale schuldenlast en dat de meerderheid van de schuldeisers akkoord is gegaan met de regeling. De rechtbank heeft ook overwogen dat de aangeboden regeling is getoetst door een deskundige partij en goed gedocumenteerd is. Gezien de omstandigheden van verzoekster, waaronder haar beperkte inkomen en de betrokkenheid van Veilig Thuis, heeft de rechtbank geoordeeld dat de belangen van verzoekster en de instemmende schuldeisers zwaarder wegen dan die van de weigerende schuldeisers. De rechtbank heeft daarom het verzoek om de weigerende schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en hen veroordeeld in de kosten van de procedure. Tevens is het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.