ECLI:NL:RBROT:2024:133

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
C/10/624551 / FA RK 21-6528
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek gezamenlijk gezag en vaststelling omgangsregeling na jarenlange communicatieproblemen tussen ouders

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 17 januari 2024, is het verzoek van de man om gezamenlijk gezag over de minderjarigen afgewezen. De rechtbank constateert dat er al jaren problemen zijn in de communicatie tussen de ouders, en dat er op dit moment geen enkele communicatie tussen hen is. Ondanks eerdere interventies is er geen uitzicht op verbetering. De rechtbank oordeelt dat de huidige situatie, waarbij de vrouw feitelijk alleen over de opvoeding van de minderjarigen beslist, werkt en dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarigen klem of verloren raken tussen de ouders als de situatie zou veranderen.

Daarnaast heeft de man verzocht om een regeling voor de uitoefening van het omgangsrecht. De rechtbank wijst dit verzoek gedeeltelijk toe, waarbij wordt vastgesteld dat de minderjarigen om de week een weekend bij de man zullen verblijven en dat de vakanties bij helfte verdeeld worden. De rechtbank benadrukt het belang van een ontspannen omgang tussen de man en de minderjarigen en dat de huidige constructie goed functioneert. De vrouw en opa hebben contact met elkaar en kunnen onderling goede afspraken maken, wat de rechtbank als een positieve ontwikkeling beschouwt.

De rechtbank heeft ook aandacht besteed aan de informatieregeling, die niet werd nageleefd, en gaat ervan uit dat de vrouw zich voortaan aan deze informatieplicht zal houden. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof Den Haag binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/624551 / FA RK 21-6528
Beschikking van 17 januari 2024 betreffende het ouderlijk gezag, de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de informatieregeling
in de zaak van:
[naam man],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. S. Braspenning te Amsterdam.
t e g e n
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.C. Bekkering te Rotterdam.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de tussenbeschikking van deze rechtbank van 22 maart 2022;
  • het eindverslag van het omgangshuis van 23 januari 2023;
  • het bericht van de vrouw van 11 april 2023;
  • het bericht van de vrouw van 4 december 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 20 december 2023. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam - Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [persoon A] .

2.De verdere beoordeling

2.1.
Stand van zaken
2.1.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 22 maart 2022 is het verzoek om gezamenlijk gezag en het verzoek om een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht (hierna: omgangsregeling) aangehouden in afwachting van het hulpverleningstraject. De rechtbank verwijst naar en neemt over wat ten aanzien hiervan is opgenomen in die beschikking.
2.1.2.
Uit het verslag van het Rotterdams Omgangshuis van 23 januari 2023 is gebleken dat het contact tussen de man en de minderjarigen over het algemeen positief is. De man lijkt aan te sluiten bij de minderjarigen en de minderjarigen bij de man. Ze zijn tijdens omgangsmomenten ook blij om elkaar te zien en om tijd met elkaar door te brengen. Verder blijkt uit het verslag dat de communicatie voornamelijk alleen maar vanuit de vrouw komt. Opa, de vader van de man speelt nu een grote rol. Hij haalt en brengt de kinderen. De vrouw heeft een positief contact met opa. De man ziet de minderjarigen bij opa en oma.
2.2.
Gezag
2.2.1.
De man verzoekt tezamen met de vrouw te worden belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.2.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
2.2.3.
Op grond van artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder met het gezamenlijk gezag niet instemt, wordt een dergelijk verzoek op grond van het tweede lid van genoemd wetsartikel slechts afgewezen indien (a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of (b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.2.4.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening. Zij moeten hiervoor belangrijke beslissingen over hun kinderen samen kunnen nemen of in ieder geval in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen. Het kind mag in beginsel niet klem of verloren raken tussen de ouders als de ouders dat niet kunnen. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer met zich dat er geen gezamenlijk gezag kan worden toegekend. Ook in het geval de het kind klem of verloren is geraakt of zal raken tussen de ouders, kan een belangenafweging maken dat gezamenlijk ouderlijk gezag wel in het belang is van de minderjarige.
2.2.5.
De rechtbank wijst het verzoek van de man af. De rechtbank overweegt hiertoe dat er al jaren problemen zijn in de communicatie tussen partijen en dat er op dit moment geen enkele communicatie tussen partijen is. Omdat er geen contact is tussen partijen is er geen overleg, zodat zij niet in staat zijn aan het gezamenlijk gezag invulling te geven. Ondanks de ingezette interventie is er geen uitzicht op verbetering. De communicatie over de omgangsregeling loopt via opa, vaderszijde. Het halen en het brengen gaat vanuit het huis van opa en oma (vaderszijde) en de minderjarigen worden vervolgens teruggebracht naar het huis van oma, moederszijde. De vrouw verzorgt de minderjarigen en zij beslist feitelijk alleen over de opvoeding van de minderjarigen. De situatie zoals die nu is werkt en als dit nu zou veranderen bestaat er een onaanvaardbaar risico dat de minderjarigen klem of verloren zal kunnen raken tussen partijen, zonder dat er uitzicht is op verbetering.
2.3.
Omgangsregeling
2.3.1.
De man verzoekt vaststelling inzake de uitoefening van het omgangsrecht (hierna: omgangsregeling) waarbij hij de minderjarigen bij zich zal hebben:
  • drie van de vier weekenden vrijdag na school tot zondagavond 19:00 uur;
  • op schoolvrije studiedagen van 10:00 uur tot 19:00 uur;
  • ten aanzien van 1-weeksvakanties: de helft van de week, waarbij de minderjarigen de eerste helft van de week bij de man verblijven als in het weekend daaraan voorafgaand de minderjarigen bij de man doorbrengen. Het wisselmoment is dan woensdag 13:00 uur. Als de minderjarigen niet het weekend voorafgaand aan de schoolvakantie bij de man doorbrengen, dan zijn de minderjarigen vanaf woensdag 13:00 uur bij de man tot zondag 19:00 uur;
  • ten aanzien van 2-weeksvakanties: een week bij de man en een week bij de vrouw. De minderjarigen brengen de eerste week bij de man door als de minderjarigen overeenkomstig de reguliere zorgregeling het weekend voorafgaand aan de vakantie bij de man verblijven. Het wisselmoment is dan vrijdag om 15:00 uur;
  • kerstvakantie: de minderjarigen vieren bij iedere ouder een kerstdag vieren, in het oneven jaar op eerste kerstdag van 11:00 uur tot tweede kerstdag 11:00 uur bij de man en tweede kerstdag bij de vrouw. Voor de even jaren geldt het omgekeerde;
  • zomervakantie (zes weken): drie aaneengesloten weken bij de man en drie aaneengesloten weken bij de vrouw met het wisselmoment op vrijdag 15:00 uur. Het ene jaar zijn de minderjarigen de eerste drie weken bij de man, het daaropvolgende jaar de laatste drie weken;
  • feestdagen bij helfte verdelen. In de even jaren met Oud & Nieuw en Pinksteren bij de man en in de oneven jaren met Pasen;
  • de verjaardag van de jarige ouder en opa/oma: bij de jarige, waarbij de minderjarigen om 19:00 uur overeenkomstig het reguliere zorgschema bij de
dan verzorgende ouder thuis moeten zijn;
  • Vaderdag bij de man en Moederdag bij de vrouw, dit tot 19:00 waarbij de minderjarigen weer thuis moeten zijn bij de ouder bij wie ze overeenkomstig het reguliere zorgschema moeten zijn;
  • videobellen: iedere woensdag om 16:00 uur.
2.3.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
2.3.3.
Uitgangspunt van artikel 1:377a BW is dat een kind recht heeft op omgang met zijn ouders en dat de niet met het gezag belaste ouder het recht heeft op en de verplichting heeft tot omgang met zijn kind.
2.3.4.
De rechtbank wijst het verzoek van de man gedeeltelijk toe. Hiertoe overweegt de rechtbank dat vaststaat de man weer regelmatig contact heeft met de minderjarigen bij zijn ouders thuis. De constructie die nu is ontstaan loopt goed. De vrouw en opa hebben contact met elkaar en kunnen onderling goede afspraken maken. De rechtbank vind dit een goede ontwikkeling maar het blijft een kwetsbare situatie waar de rechtbank niet aan wil tornen. Het is in het belang van de minderjarigen dat de omgang met de man ontspannen blijft en als de lopende omgangsregeling zou veranderen kan dit mogelijk tot wrijving leiden, wat niet in het belang van de minderjarigen is. Wel acht de rechtbank het van belang de bestaande omgangsregeling vast te leggen. Dit betekent dat de minderjarigen om de week een weekend bij de man zullen verblijven. Tot nu toe is het zo geweest dat de minderjarigen bij opa en oma sliepen maar als de minderjarigen in de woning van de man willen verblijven is dit ook mogelijk. De rechtbank ziet geen reden om hiertoe beperkingen op te leggen. Daarbij zullen de vakanties bij helfte verdeeld worden. Bij de uitvoering van deze omgangsregeling blijft wel het uitgangspunt dat dit, zoals dit nu ook gebeurt, in goed overleg zal worden afgesproken met opa, vaderszijde, ermee rekening houdend dat de vrouw regelmatig in het weekend werkt.
2.3.5.
Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat de informatieregeling vastgesteld met toepassing van 1:377b BW, niet wordt nageleefd en dat dit wel de bedoeling is. Immers, in het vonnis van 23 juli 2021 is bepaald dat de vrouw de man eenmaal per twee maanden op de hoogte moet brengen over de ontwikkelingen van de minderjarigen en over gewichtige aangelegenheden over hun persoon en/of vermogen. Dit is tijdens de mondelinge behandeling met de vrouw besproken. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de vrouw zich nu wel zal houden aan de informatieplicht, waarbij is opgemerkt dat als de vrouw regelt dat de man toegang krijgt in de digitale schoolomgeving van de minderjarigen de vrouw dan niet de schoolrapporten in kopie hoeft te overleggen.
2.4.
Proceskosten
2.4.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst het verzoek van de man met betrekking tot het gezag af;
3.2.
bepaalt dat de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht tussen de man en de minderjarigen als volgt zal zijn:
de minderjarigen verblijven een weekend per 14 dagen en de helft van de vakanties bij de man;
3.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier H. Philips op 17 januari 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden moeten het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak instellen. Andere belanghebbenden moeten het beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.