ECLI:NL:RBROT:2024:13377

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
FT RK 24/300 – FT RK 24/301
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurachterstand en schuldsanering

In deze zaak heeft verzoekster op 4 april 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 287b van de Faillissementswet (Fw) voor een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 18 april 2024 bepaald. Verzoekster, een alleenstaande moeder met een minderjarig kind, heeft een huurachterstand van € 6.445,23 en heeft eerder afspraken gemaakt met verweerster, Stichting Havensteder, die zij niet is nagekomen. Verweerster heeft de ontruiming van de woning aangezegd, maar verzoekster heeft inmiddels de huur van april 2024 voldaan en heeft zich aangemeld voor schuldhulpverlening. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door de wet, en heeft de belangen van verzoekster en verweerster afgewogen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van verzoekster om in haar woning te blijven zwaarder weegt dan het belang van verweerster om de ontruiming door te zetten. De rechtbank heeft de voorlopige voorziening toegewezen voor een periode van zes maanden, met de voorwaarde dat verzoekster de lopende huurtermijnen tijdig en volledig blijft voldoen. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan zij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummers]
uitspraakdatum: 25 april 2024
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 4 april 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 4 april 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 18 april 2024.
Ter zitting van 18 april 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mr. D.A. IJpelaar, werkzaam bij JAW Advocaten, advocaat van verzoekster (hierna: advocaat);
  • C.C.N. Dekker en A Vuik, beiden werkzaam bij Stichting Havensteder (hierna: verweerster);
  • H.J.L. Ooms, werkzaam bij Syncasso, treedt op namens verweerster (hierna: Syncasso).
Syncasso heeft namens verweerster voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
De advocaat van verzoekster heeft ter zitting aanvullende stukken overgelegd.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het proces-verbaal van de Rechtbank Rotterdam van 5 april 2023 tot ontruiming van de woning van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Verzoekster wil een oplossing voor haar schuldenproblematiek. Zij heeft zich daarom gemeld bij schuldhulpverlening om een minnelijk schuldhulpverleningstraject te starten. De schuldhulpverlening is niet goed verlopen waardoor verzoekster in maart 2024 van schuldhulpverlening is gewisseld. Het schuldhulpverleningstraject dient daarom nog te worden opgestart.
Verzoekster is van schuldhulpverlening gewisseld omdat de eerdere schuldhulpverlening niet goed is verlopen. Verzoekster stond daar onder budgetbeheer en de budgetbeheerder heeft de huur van maart 2024 niet aan verweerster voldaan. Verweerster heeft daarom de ontruiming van de woning van verzoekster aangezegd tegen 16 april 2024. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat dit niet aan haar te wijten is. Verzoekster heeft inmiddels de huur van april 2024 voldaan.
Verzoekster is een alleenstaande vrouw en woont samen met haar minderjarig kind in de woning. Verzoekster heeft inkomsten uit arbeid en verdient tussen de € 1.500,00 en
€ 2.000,00. Daarnaast ontvangt zij € 340,00 huurtoeslag, € 123,00 zorgtoeslag,
€ 493,00 kindgebonden budget en € 113,00 kinderbijslag. Verzoekster heeft daarmee voldoende inkomsten om de lopende huurtermijnen van € 583,23 te betalen. Bovendien heeft de advocaat van verzoekster ter zitting verklaard dat de lopende huurtermijnen zullen worden voldaan.

3.Het verweer

Verweerster stelt zich op het standpunt dat het verzoek van verzoekster moet worden afgewezen. Verzoekster heeft een huurachterstand van € 6.445,23 en heeft ter aflossing van die huurachterstand met verweerster afspraken gemaakt, welke zijn vastgelegd in een proces-verbaal. Verzoekster komt deze afspraken niet na. Verweerster heeft daarom eerder al de ontruiming aangezegd. Vanwege de eerdere aanmelding bij schuldhulpverlening is die ontruiming destijds niet doorgegaan. Daarna heeft verzoekster de aanmelding bij schuldhulpverlening ingetrokken. Vervolgens is verzoekster in maart 2024 weer de afspraken niet nagekomen. Verweerster heeft daarom opnieuw de ontruiming aangezegd. De maat is nu vol. Verweerster heeft er geen vertrouwen meer in dat verzoekster de afspraken nog nakomt of dat zij het schuldhulpverleningstraject zal doorlopen.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het proces-verbaal van de Rechtbank Rotterdam van 5 april 2023 heeft overgelegd waaruit blijkt van de (mondelinge) uitspraak tot ontruiming van de woning van verzoekster en een kopie van het exploot van 2 april 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 16 april 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het proces-verbaal van 5 april 2023 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekster heeft inkomsten uit arbeid en ontvangt toeslagen en heeft daarmee voldoende inkomsten om de lopende huurtermijnen te voldoen. De huur van april 2024 is inmiddels voldaan. Daarnaast heeft de advocaat van verzoekster ter zitting verklaard dat de lopende huurtermijnen zullen worden voldaan. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank merkt op dat aan verzoekster een laatste kans wordt geboden om ontruiming van haar woning tegen te gaan. Het is positief dat verzoekster nu definitief een oplossing wil voor haar schuldenproblematiek. Verweerster heeft er wel belang bij dat de huurschuld niet verder oploopt. Om die reden acht de rechtbank termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 5 april 2023 opgemaakte proces-verbaal van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan [adres], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 4 april 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig en volledig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van
mr. C. Hulsegge, griffier, in het openbaar uitgesproken op 25 april 2024.