In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 februari 2024 een verstekvonnis gewezen in een kort geding. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. W.F. van Dijk, heeft een loonvordering ingediend tegen de gedaagde, die niet is verschenen. De procedure is gestart met een dagvaarding op 2 februari 2024, en op 13 februari 2024 heeft een zitting plaatsgevonden waarbij de eiseres en haar dochter aanwezig waren om te vertalen. De gedaagde is verstek verleend omdat zij niet op de zitting aanwezig was.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat er voldoende spoed aanwezig is om de eis in kort geding toe te wijzen, zoals bepaald in artikel 254 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De gewijzigde eis van de eiseres is toegewezen, met uitzondering van de gevraagde wettelijke verhoging, omdat deze niet expliciet was geëist in het petitum. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 5.616,- bruto aan loon, € 1.404,- bruto per maand voor de toekomst, en andere verschuldigde bedragen, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente.
Daarnaast is de gedaagde veroordeeld tot het aanmelden van de eiseres bij het Pensioenfonds Zorg en Welzijn en het afdragen van ingehouden pensioenpremies, met een dwangsom van € 50,- per dag bij overschrijding van de termijn. De gedaagde is ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.066,05. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en alle andere vorderingen zijn afgewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. C.J. Frikkee.