ECLI:NL:RBROT:2024:13555

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
C/10/669891 / FA RK 23-8868 en C/10/674437 / FA RK 24-1497
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding geregistreerd partnerschap en verdeling van gemeenschappelijke woning met betrekking tot eigenaarslasten en gebruiksvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 december 2024 uitspraak gedaan over de ontbinding van een geregistreerd partnerschap tussen een man en een vrouw, dat op 3 september 2020 in Rotterdam is aangegaan. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.N.M. de Gier, verzocht om ontbinding van het geregistreerd partnerschap, stellende dat dit duurzaam is ontwricht. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.S.M. Ruijgrok, betwistte de ontwrichting niet en verzocht om toewijzing van het verzoek van de man. De rechtbank oordeelde dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om te oordelen over het verzoek tot ontbinding, en dat het verzoek tot ontbinding werd toegewezen.

Daarnaast heeft de rechtbank zich gebogen over het voortgezet gebruik van de gemeenschappelijke woning en de bijbehorende eigenaarslasten. De vrouw verzocht om het voortgezet gebruik van de woning voor zes maanden, terwijl de man voorwaarden stelde. De rechtbank besloot dat de vrouw de woning gedurende drie maanden na de ontbinding mocht blijven bewonen tegen een gebruiksvergoeding van € 104,91 per maand. Tevens werd bepaald dat beide partijen de helft van de eigenaarslasten van de woning dienen te voldoen, terwijl de vrouw verantwoordelijk is voor de gebruikerslasten.

De rechtbank heeft ook de vermogensrechtelijke afwikkeling van het geregistreerd partnerschap behandeld. De man verzocht om de woning te verkopen, terwijl de vrouw vroeg om de woning aan haar toe te delen. De rechtbank gaf de vrouw de gelegenheid om te onderzoeken of zij de woning kan overnemen, onder bepaalde voorwaarden. De rechtbank heeft de wijze van verdeling van de gemeenschappen gelast en bepaald dat de proceskosten door beide partijen zelf gedragen worden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummers / rekestnummers: C/10/669891 / FA RK 23-8868 en
C/10/674437 / FA RK 24-1497
Beschikking van 17 december 2024 over de ontbinding van het geregistreerd partnerschap
in de zaak van:
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. P.N.M. de Gier te Rotterdam,
t e g e n
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. C.S.M. Ruijgrok te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 5 december 2023;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 22 februari 2024;
  • het verweerschrift op het zelfstandig verzoek tevens aanvullend en gewijzigd verzoek met bijlagen van de man, ingekomen op 8 mei 2024;
  • het verweerschrift op het aanvullend en gewijzigd verzoek met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 8 juli 2024;
  • het bericht met bijlage van de man van 10 september 2024;
  • het bericht met bijlage van vrouw van 10 september 2024;
  • het bericht met bijlagen van de man van 27 september 2024;
  • de berichten met bijlage(n) van de vrouw van 28 september 2024 en 30 september 2024;
  • het bericht met bijlage van de man van 30 september 2024;
  • het bericht van de vrouw van 1 oktober 2024;
  • het bericht met bijlage van de man 4 oktober 2024;
  • het bericht met bijlage van de vrouw van 7 oktober 2024;
  • het bericht met bijlagen van de man 8 oktober 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2024, gelijktijdig met de mondelinge behandeling van het verzoek tot voorlopige voorzieningen (C/10/686850 / FA RK 24-7274), waarop afzonderlijk is beslist. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is door de advocaat van de man en de advocaat van de vrouw een pleitnotitie overgelegd.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn een geregistreerd partnerschap aangegaan te Rotterdam op
3 september 2020.
2.2.
De man heeft Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft zowel de Nederlandse als de Russische nationaliteit.
2.3.
Partijen hebben voorafgaand aan het geregistreerd partnerschap, op 2 september 2020, partnerschapsvoorwaarden opgemaakt. Deze luiden – voor zover hier van belang – als volgt:
“PARTNERSCHAPSVOORWAARDEN:
Rechtskeuze.
Artikel 1.
De vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerd partnerschap zullen worden beheerst door het Nederlandse recht, zijnde het recht van de gewone verblijfplaats van de partners en het recht van het land waarvan de man de nationaliteit bezit.
Algehele uitsluiting.
Artikel 2.
Tussen de partners wordt iedere gemeenschap van goederen uitgesloten.
(…)”

3.De beoordeling

3.1.
De vrouw heeft bij bericht van 28 september 2024 ongeveer 350 pagina’s aan producties ingediend. De man heeft bezwaar gemaakt tegen het indienen van zo’n grote hoeveelheid stukken op dit tijdstip in de procedure en hij verzoekt de stukken buiten beschouwing te laten. Hoewel de stukken tijdig zijn ingediend, valt niet in te zien waarom een groot deel van de producties niet eerder had kunnen worden ingediend door de vrouw. Strijdigheid met de goede procesorde is ook mogelijk indien wel is voldaan aan de termijnen genoemd in het procesreglement. Omdat de man geen verdere vertraging wil in de behandeling van de zaak en daarom zijn verweer niet heeft gehandhaafd zal de rechtbank de stukken in behandeling nemen.
3.2.
Ontbinding
3.2.1.
De man verzoekt de ontbinding van het geregistreerd partnerschap tussen partijen uit te spreken. Hij stelt dat het geregistreerd partnerschap duurzaam is ontwricht.
3.2.2.
De vrouw betwist de gestelde duurzame ontwrichting niet. Zij verzoekt het verzoek van de man toe te wijzen.
3.2.3.
Omdat het geregistreerd partnerschap in Nederland is aangegaan, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 4 lid 4 Rv rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot ontbinding daarvan.
3.2.4.
De partners zijn hun geregistreerd partnerschap in Nederland aangegaan. Op grond van artikel 10:86 BW is Nederlands recht van toepassing op het verzoek tot ontbinding daarvan.
3.2.5.
Het verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap wordt, als niet weersproken en op de wet gegrond, toegewezen.
3.3.
Voortgezet gebruik woning, lasten woning en gebruiksvergoeding
3.3.1.
De vrouw verzoekt het voortgezet gebruik van de woning voor de duur van zes maanden. Daarnaast verzoekt zij in de beschikking te verstaan dat partijen – zolang de woning niet is verkocht of door de vrouw is overgenomen – de helft van de sub 33 genoemde eigenaarslasten van de woning dienen te dragen en te voldoen en dat de vrouw verantwoordelijk is voor de betaling van de sub 34 genoemde gebruikerslasten.
3.3.2.
De man verzoekt het voortgezet gebruik van de woning toe te wijzen onder een aantal door hem genoemde voorwaarden en het verzoek ten aanzien van de lasten van de woning toe te wijzen met de bepaling dat de vrouw alle gebruikerslasten volledig dient te voldoen tezamen met de helft van de eigenaarslasten. Daarnaast verzoekt de man de vrouw te veroordelen om een gebruiksvergoeding van € 1.000,- per maand te betalen.
3.3.3.
De vrouw verzoekt het verzoek tot vaststelling van een gebruiksvergoeding af te wijzen, althans een gebruiksvergoeding van € 52,- per maand althans van maximaal € 210,- per maand vast te stellen.
3.3.4.
Partijen voeren over en weer gemotiveerd verweer.
3.3.5.
De woning is in Nederland gelegen. Gelet op artikel 4, lid 4 en lid 3, aanhef en sub a Rv komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek ter zake van het voortgezet gebruik van deze woning.
3.3.6.
De rechtbank zal op dit verzoek Nederlands recht als haar interne recht toepassen.
3.3.7.
Op grond van artikel 1:165 BW kan op verzoek van een echtgenoot de rechter bij de echtscheidingsbeschikking of bij latere uitspraak bepalen dat, als die echtgenoot ten tijde van de inschrijving van de beschikking een woning bewoont die aan de andere echtgenoot uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt, hij jegens de andere echtgenoot bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking tegen een redelijke vergoeding voort te zetten. Artikel 1:165 BW is op grond van artikel 1:80e lid 1 BW van overeenkomstige toepassing bij een ontbinding door de rechter van het geregistreerd partnerschap.
3.3.8.
De vrouw woont in de woning en zij wil de woning toegedeeld krijgen. De vrouw zegt dat zij wil onderzoeken of dat mogelijk is en dat zij nog drie tot zes maanden nodig heeft om er weer bovenop te komen en inkomsten van € 300.000,- per jaar te realiseren zodat zij de woning kan overnemen. De man stelt dat de vrouw meer dan voldoende tijd heeft gehad om te onderzoeken of zij de woning kan overnemen en dat het onwaarschijnlijk is dat de vrouw daartoe financieel in staat zal zijn. De man wil zo spoedig mogelijk tot verkoop van de woning overgaan. Het voortgezet gebruik van de woning staat los van de verdeling en is bedoeld ter overbrugging van de periode na ontbinding zodat de vrouw een dak boven haar hoofd heeft. Gelet op het door de vrouw geschetste scenario acht de rechtbank een termijn van drie maanden na ontbinding van het geregistreerd partnerschap voldoende voor de vrouw om te onderzoeken of zij de woning kan overnemen of om een andere woning te zoeken bij verkoop van de woning. De rechtbank zal daarom de duur van het voortgezet gebruik bepalen op drie maanden na inschrijving van de beschikking.
3.3.9.
De door de man genoemde voorwaarden in het kader van het voortgezet gebruik van de woning zullen worden afgewezen, omdat die voorwaarden betrekking hebben op de verkoop van de woning.
3.3.10.
Omdat de vrouw het genot van de tot een eenvoudige gemeenschap behorende woning heeft en de man niet, is er naar het oordeel van de rechtbank reden voor vaststelling van een gebruiksvergoeding ten laste van de vrouw. Omdat de man zegt dat hij kan instemmen met een gebruiksvergoeding van € 210,- per maand, gaat de rechtbank ervan uit dat de man de eerdere verzochte gebruiksvergoeding van € 1.000,- per maand heeft verminderd.
3.3.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat voor de berekening van de gebruiksvergoeding moet worden uitgegaan van een rendementspercentage over de (over)waarde van de woning. De vrouw gaat primair uit van een rendementspercentage van 1% per jaar en subsidiair van 4% per jaar. Volgens de man is een rendementspercentage van 1% per jaar verleden tijd en is 4% per jaar momenteel gebruikelijk. De rechtbank zal het rendementspercentage naar billijkheid bepalen op 2% per jaar. De vrouw stelt onweersproken dat voor de waarde van de woning moet worden uitgegaan van een bedrag van € 925.000,- en voor de hypotheekschuld van een bedrag van € 799.104,48. De overwaarde van de woning is dus (€ 925.000,- – € 799.104,48 =) € 125.895,52. Uitgaande van deze overwaarde stelt de rechtbank de gebruiksvergoeding vast op de helft van 2% over € 125.895,52 = € 1.258,96 per jaar ofwel € 104,91 per maand.
3.3.12.
Partijen zijn het erover eens dat ieder van partijen de helft van de eigenaarslasten van de woning betaalt en dat de vrouw de gebruikerslasten van de woning betaalt. Omdat de vrouw de stelling van de man dat er naast de vier door haar genoemde gebruikerslasten nog meer gebruikerslasten zijn niet heeft weersproken en de vrouw zelf stelt dat zij zal zorgdragen voor de betaling van de gebruikerslasten, zal de rechtbank op de verzoeken van partijen ten aanzien van de lasten van de woning beslissen zoals hierna is vermeld.
3.4.
Onderhoudsbijdrage
3.4.1.
De vrouw verzoekt een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) van € 5.000,- per maand vast te stellen.
3.4.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.4.3.
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 3 sub a van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) bevoegd om van het alimentatieverzoek kennis te nemen.
3.4.4.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het Nederlands recht toepassen op het verzoek tot vaststelling van een partnerbijdrage, nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
3.4.5.
Op grond van artikel 1:156 lid 1 BW kan de rechter bij de echtscheidingsbeschikking of bij latere uitspraak aan de echtgenoot die niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft, noch zich in redelijk kan verwerven op diens verzoek ten laste van de andere echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud toekennen.
Artikel 1:156 BW is op grond van artikel 1:80e lid 1 BW van overeenkomstige toepassing bij een ontbinding door de rechter van het geregistreerd partnerschap.
3.4.6.
De man betwist de behoefte van de vrouw en voert aan dat zij in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De vrouw betwist dat.
De vrouw is een advocaat ingeschreven bij de Russische balie en zij werkte voor cliënten met Russische belangen. In verband met de vanuit de Europese Unie en Rusland opgelegde sancties vallen de werkzaamheden van de vrouw vanaf oktober 2022 onder de sancties en kwam er een einde aan de inkomsten van [naam V.O.F.] . Deze vennootschap is door de vrouw opgericht en zij is daar vanaf 2013 in loondienst. De vrouw heeft geprobeerd om zich om te scholen, maar dit is niet gelukt.
De vrouw heeft eerder gesteld dat zij door het wegvallen van haar werkzaamheden en de spanningen in de relatie met de man sinds 2022/2023 kampt met psychische problemen, dat zij in september 2023 de diagnose PTSS heeft gehad en daarvoor een behandeling is gestart, dat niet van haar kan worden verwacht dat zij haar werkzaamheden hervat en dat zij, bij gebrek aan inkomen, behoefte heeft aan een bijdrage van de man.
Echter, tijdens de mondelinge behandeling zegt de vrouw dat zij nog drie tot zes maanden nodig heeft om er weer bovenop te komen en inkomsten uit arbeid te realiseren van € 300.000,- per jaar zoals voorheen.
Bovendien heeft de vrouw vermogen in het buitenland. De man heeft onweersproken gesteld dat de vrouw een appartement in Moskou heeft, dat zij het appartement zonder financiering heeft aangeschaft voor een miljoen euro en dat het appartement al zeven jaar is verhuurd. De vrouw heeft geen inzicht gegeven in de huurinkomsten van het appartement. Eerst tijdens de mondelinge behandeling stelt de vrouw dat de huurder van het appartement aan het begin van de oorlog is gevlucht en dat zij daarna geen huurinkomsten heeft gehad. Niet is gesteld of gebleken dat de vrouw het appartement niet meer kan verhuren. Evenmin is gesteld of gebleken dat van de vrouw niet kan worden verlangd dat zij inteert op haar vermogen door het appartement te verkopen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat vrouw niet heeft aangetoond dat zij behoefte heeft aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. De rechtbank zal daarom het verzoek van de vrouw om een partnerbijdrage afwijzen.
3.5.
Vermogensrechtelijke afwikkeling
3.5.1.
De man verzoekt:
  • primair de bepalingen in het tussen partijen op te stellen convenant onderdeel te maken van de beschikking door aanhechting en/of waarmerking van dat convenant;
  • subsidiair, indien en voor zover partijen geen overeenstemming over de financiële afwikkeling bereiken:
 de wijze van verdeling te gelasten van de aan partijen in gemeenschappelijke eigendom toebehorende onroerende zaak [adres] te Rotterdam op de door hem voorgestelde wijze;
 te bepalen dat de gemeenschappelijke bankrekening [rekeningnummer] na verkoop en levering van de onroerende zaak zal worden opgeheven en ieder der partijen gerechtigd is tot de helft van het saldo op de datum van de notariële levering.
3.5.2.
De vrouw verzoekt de eenvoudige gemeenschappen, te weten de woning aan de [adres] te Rotterdam en de gemeenschappelijke bankrekening [rekeningnummer] , te verdelen op de door haar voorgestelde wijze.
3.5.3.
Partijen voeren over en weer gemotiveerd verweer.
3.5.4.
Omdat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van dit verzoek.
3.5.5.
Op het partnerschapsvermogen van partijen is de Verordening vermogensrechtelijke gevolgen geregistreerde partnerschappen van toepassing. Omdat partijen een volgens deze verordening geldige keuze hebben uitgebracht voor het Nederlandse recht, is dat recht van toepassing op hun partnerschapsvermogen.
3.5.6.
De rechtbank constateert dat partijen in artikel 2 van hun partnerschapsvoorwaarden iedere gemeenschap van goederen hebben uitgesloten en dat partijen geen verrekenbeding ten aanzien van de inkomsten zijn overeengekomen.
3.5.7.
Omdat de man geen convenant heeft overgelegd, zal het primaire verzoek van de man worden afgewezen. De rechtbank overweegt ten aanzien van het subsidiaire verzoek van de man en het verzoek van de vrouw als volgt.
3.5.8.
Partijen hebben geen overeenstemming over de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschap(pen). Partijen stellen over en weer onvoldoende om de verdeling van de eenvoudige gemeenschap(pen) vast te stellen. De rechtbank zal daarom de wijze van verdeling gelasten, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang op grond van artikel 3:185 BW.
3.5.9.
Voor zover de gelaste wijze van verdeling inhoudt dat het betreffende goed aan de andere partij wordt toegedeeld, moet voor de overgang van dat goed nog een leveringshandeling door partijen worden verricht op dezelfde manier als voor overdracht is voorgeschreven (artikel 3:186 lid 1 BW). Bij een onroerende zaak vindt levering plaats door een daartoe bestemde notariële akte, gevolgd door de inschrijving daarvan in de daartoe bestemde openbare registers (artikel 3:89 BW).
3.5.10.
De peildatum voor de omvang en waardering van een eenvoudige gemeenschap is in beginsel de datum van de feitelijke verdeling of het tijdstip dat daar het dichtst bij in de buurt ligt, tenzij overeenstemming bestaat over een andere datum of wanneer uit de eisen van de redelijkheid en billijkheid anders voortvloeit.
Onroerende zaak aan de [adres] te Rotterdam (hierna: de woning)
3.5.11.
De man verzoekt te bepalen dat de woning wordt verkocht. De vrouw voert gemotiveerd verweer en verzoekt – naar de rechtbank begrijpt – de woning aan haar toe te delen. Tijdens de mondelinge behandeling brengt de vrouw naar voren dat zij rust heeft na de uitspraak en dan aan de slag kan met de hypotheekadviseur om te onderzoeken of zij de woning kan overnemen. De rechtbank acht het redelijk dat de vrouw in de gelegenheid wordt gesteld te onderzoeken of zij de woning kan overnemen, onder de navolgende door de rechtbank te bepalen voorwaarden.
3.5.12.
De woning moet eerst worden getaxeerd. Wanneer partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over de aan te stellen makelaar voor taxatie van de woning, bepaalt de rechtbank dat dit geschiedt op de volgende manier: binnen twee weken na deze beschikking selecteert de man drie makelaarskantoren en stuurt deze selectie naar de vrouw. Na ontvangst daarvan kiest de vrouw binnen één week uit die selectie de makelaar die de woning bindend zal taxeren. Beiden krijgen de kans om bij die taxatie aanwezig te zijn. Vervolgens deelt de vrouw binnen één week na de taxatie aan de man mee of zij de woning toegedeeld wil krijgen voor de getaxeerde waarde.
Wanneer de vrouw dat wil, zal de woning voor die waarde worden toegedeeld aan de vrouw
,onder de voorwaarde dat zij binnen twee maanden na inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand de financiering rond heeft, zodanig dat de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening.
Wanneer het de vrouw niet lukt om de financiering binnen twee maanden na inschrijving van de deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand rond te krijgen, moet de woning worden verkocht.
3.5.13.
Als de woning in het kader van de verdeling moet worden verkocht, bepaalt de rechtbank, bij gebreke van overeenstemming tussen partijen over de voorwaarden voor verkoop, dat de verkoop van de woning zal geschieden overeenkomstig het “stappenplan” van de rechtbank. De makelaar die de onderhandse verkoopprijs heeft bepaald, is de verkopende makelaar. Partijen verrichten vanaf één maand na inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand de volgende handelingen:
  • invullen en ondertekenen van door de makelaar geleverde formulieren ten behoeve van de opdracht tot verkoop;
  • aanleveren van door de makelaar verzochte documenten;
  • betaling van hun deel van de aanbetaling aan de makelaar, binnen de gestelde betalingstermijn van de makelaar;
  • leveren van een set sleutels aan de makelaar, binnen de door de makelaar gestelde termijn;
  • meewerken aan het bepalen van de verkoopprijs of de vraag- en laatprijs, binnen de door de makelaar gestelde termijn;
  • meewerken aan geplande bezichtigingen;
  • zorgen dat de woning en buitenruimte verzorgd ogen voor iedere bezichtiging;
  • alle andere handelingen die noodzakelijk zijn voor de verkoop en oplevering van de woning, waartoe zowel door de makelaar als in een later stadium door de notaris verzocht wordt, binnen de door hen gestelde termijnen;
  • het tekenen van de koopovereenkomst;
  • het meewerken aan de levering van de woning via de notaris, waaronder het tekenen van de transportakte of een volmacht binnen de door de notaris gestelde termijn.
3.5.14.
Bij dit alles geldt nog het volgende:
  • voor het geval partijen niet in onderling overleg tot overeenstemming komen over de te hanteren verkoopprijs en of de vraag- en laatprijs, zal de makelaar deze bindend vaststellen, net als een eventuele wijziging van de te hanteren vraag- en laatprijs in geval verkoop uitblijft;
  • in het geval de makelaar de verkoopprijs en/of vraag- en laatprijs bindend heeft vastgesteld, hanteren partijen deze bij de verkoop van de woning aan een derde;
  • partijen dragen de aan de verkoop verbonden kosten ieder bij helfte;
  • als de makelaar de opdracht tot verkoop van de woning teruggeeft wegens gebrek aan medewerking van een van partijen, voldoet de niet-meewerkende partij de kosten die de makelaar in rekening brengt. Dit geldt ook voor schade en of extra onkosten veroorzaakt door het niet-meewerken van een partij bij de afwikkeling bij de notaris en door het niet correct opleveren van de woning aan kopers.
3.5.15.
De kosten van de notaris worden door partijen bij helfte gedragen.
3.5.16.
De onder- of overwaarde (getaxeerde waarde of verkoopprijs minus de hypothecaire geldlening op het moment van levering van de woning minus (verkoop)kosten) worden in alle voorgaande situaties door partijen bij helfte gedragen of gedeeld.
3.5.17.
De man verzoekt de vrouw te veroordelen de woning schoon en representatief te houden onder de gehoudenheid de aanwijzingen van de makelaar daarover te volgen en de makelaar in staat te stellen om buiten haar aanwezigheid de woning met potentieel geïnteresseerde kopers te bezichtigen, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat zij niet aan deze veroordeling of een deel daarvan voldoet. Dit verzoek zal worden afgewezen, omdat de vrouw bij verkoop een gelijk belang heeft als de man om zich in te spannen te komen tot een zo hoog mogelijke verkoopprijs en bovendien niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die een dwangsom rechtvaardigen.
Gemeenschappelijke bankrekening met nummer [rekeningnummer]
3.5.18.
Partijen zijn het erover eens dat de gemeenschappelijke bankrekening na de levering van de woning zal worden opgeheven en dat ieder van partijen gerechtigd is tot de helft van het saldo op de datum van de notariële levering.
Gelet op wat hiervoor is overwogen over de toedeling en verkoop van de woning, zal de rechtbank, overeenkomstig het verzoek van de vrouw dat hierbij aansluit, bepalen dat de gemeenschappelijke bankrekening met nummer [rekeningnummer] na verkoop/overname en levering van de woning zal worden opgeheven en ieder van partijen gerechtigd is tot de helft van het saldo op de datum van de notariële levering.
3.5.19.
De verzoeken van partijen om beide partijen te veroordelen om op eerste verzoek van de ander en/of de bank alle (rechts-)handelingen te verrichten die nodig zijn voor het opheffen van deze rekening en met bepaling dat de beschikking in de plaats treedt van de nodige (rechts-)handeling indien een van partijen zijn/haar medewerking daaraan weigert, zullen worden afgewezen. Partijen zijn het eens over de wijze van verdeling van de gemeenschappelijke bankrekening en de daaruit voortvloeiende verplichtingen die zij ten opzichte van elkaar hebben en er is op dit moment geen aanleiding aan te nemen dat een van partijen daaraan niet zal meewerken.
3.5.20.
De wijze van verdeling van de gemeenschappen zal gelast worden zoals hiervoor onder de rechtsoverwegingen 3.5.11. tot en met 3.5.16. en 3.5.18. is weergegeven.
3.6.
Proceskosten
3.6.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt uit de ontbinding van het geregistreerd partnerschap van partijen, aangegaan te Rotterdam op 3 september 2020;
4.2.
bepaalt dat de vrouw, als zij ten tijde van de inschrijving van de beschikking, houdende ontbinding van het geregistreerd partnerschap, in de registers van de burgerlijke stand de woning aan de [adres] te Rotterdam, die aan de man uitsluitend of onder andere toebehoort of ten gebruike toekomt, bewoont, jegens de man bevoegd is de bewoning voort te zetten gedurende drie maanden na de inschrijving van de beschikking, zulks tegen een redelijke vergoeding, die op € 104,91 per maand wordt gesteld;
4.3.
bepaalt dat ieder van partijen – zolang de woning niet is verkocht of door de vrouw is overgenomen – de helft van de eigenaarslasten (hypotheeklasten € 2.675,24, kosten VvE € 500,22 en verzekering € 15,22) van de woning dient te voldoen en dat de vrouw alle gebruikerslasten (waaronder in ieder geval: energie € 58,-, Eneco € 481,81, water € 23,42 en KPN € 69,42) dient te voldoen;
4.4.
gelast de wijze van verdeling van de gemeenschappen zoals weergegeven onder de rechtsoverwegingen 3.5.11. tot en met 3.5.16. en 3.5.18.;
4.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap;
4.6.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. M.A.J. Ysebaert, griffier, op 17 december 2024.
Tegen deze uitspraak kan binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door partijen hoger beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof Den Haag. Een in eerste aanleg niet verschenen partij kan hoger beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze uitspraak aan hem/haar in persoon of binnen drie maanden nadat zij op andere manier is betekend en openlijk bekend gemaakt. Het beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.