ECLI:NL:RBROT:2024:13560

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 november 2024
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
C/10/672872 / FA RK 24-725
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en wijziging zorgregeling in het belang van de minderjarige met autistische problematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 november 2024 een beschikking gegeven over het ouderlijk gezag en de zorgregeling voor een minderjarige, geboren in 2015. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. I.P. Biemond, verzocht om het gezamenlijk gezag te beëindigen en de zorgregeling te wijzigen, omdat de man niet bereikbaar was en de minderjarige zorg en begeleiding nodig had. De rechtbank oordeelde dat de afwezigheid van de man een onaanvaardbaar risico met zich meebracht voor de minderjarige, die autistische problematiek vertoont. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet op de hoogte was van de zorgbehoeften van de minderjarige, wat leidde tot praktische problemen in de zorgverlening.

De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw toegewezen en bepaald dat het gezag over de minderjarige voortaan alleen aan de vrouw toekomt. Tevens is de zorgregeling gewijzigd, waarbij is bepaald dat er geen omgang meer zal zijn tussen de minderjarige en de man. De rechtbank heeft geoordeeld dat de omgang schadelijk is voor de minderjarige, die gedragsproblemen vertoont als gevolg van de situatie. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een termijn van drie maanden gesteld voor het instellen van hoger beroep bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/672872 / FA RK 24-725
Beschikking van 18 november 2024 over het ouderlijk gezag en de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van:
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. I.P. Biemond te Krimpen aan den IJssel,
t e g e n
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats 2] ,
zonder advocaat.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 29 januari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), in zijn adviserende rol, vertegenwoordigd door [naam] .
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Het huwelijk van partijen is op 31 januari 2023 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 3 januari 2023 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
2.3.
Partijen hebben een ouderschapsplan opgesteld, dat zij op 28 november 2022 hebben ondertekend, waarin zij onder meer als volgt zijn overeengekomen:

De ouders zijn de volgende zorg- en contactregeling overeengekomen. [minderjarige] zal bij de man zijn in de weekenden van de even weken van zaterdag 10.00 uur tot 19.00 uur. Over de
vakanties en feestdagen maken partijen in onderling overleg afspraken.
Indien specifiek zwaarwegende omstandigheden dit vragen kan de zorg/contactregeling in
de toekomst aangepast worden.
2.4.
Bij voornoemde echtscheidingsbeschikking van 3 januari 2023 is bepaald dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) zal zijn conform het aangehechte en door de griffer gewaarmerkte ouderschapsplan.

3.De beoordeling

3.1.
Gezag
3.1.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat het gezag over de minderjarige voortaan alleen aan haar toekomt
3.1.2.
Het gezamenlijk gezag kan op grond van artikel 1:253n BW worden beëindigd bij gewijzigde omstandigheden sinds de aanvang van het gezamenlijk gezag of als bij de beslissing tot gezamenlijk gezag van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Indien één van deze gevallen zich voordoet, zal vervolgens beoordeeld moeten worden of er reden is voor beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag. Van toepassing is het in artikel 1:251a BW genoemde criterium dat er een onaanvaardbaar risico is dat een kind klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Doet dit zich voor dan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over de minderjarige toekomt.
3.1.3.
De vrouw stelt onweersproken dat de man niet bereikbaar is voor haar en ook niet voor de school van de minderjarige, wat praktische problemen geeft. De minderjarige heeft een beperking in het autistisch spectrum en zit op speciaal onderwijs. Vanwege zijn beperking heeft de minderjarige zorg en begeleiding nodig en daarvoor moet er door beide gezaghebbende ouders toestemming worden gegeven. School is de laatste keer een maand bezig geweest om de man te bereiken om toestemming te krijgen voor hulpverlening voor de minderjarige. De rechtbank is van oordeel dat door de afwezigheid van de man een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren zal raken tussen de ouders en niet is te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Het verzoek van de vrouw wordt om die reden toegewezen.
3.2.
Omgang
3.2.1.
De vrouw verzoekt het bij beschikking van 3 januari 2023 opgenomen ouderschapsplan ten aanzien van de zorgregeling te wijzigen en te bepalen dat er geen omgang meer zal zijn tussen de minderjarige en de man.
3.2.2.
Op grond van het verzoekschrift en de verklaringen van de vrouw blijkt het volgende. De vrouw vond het bij het opstellen van het ouderschapsplan niet alleen voor de minderjarige belangrijk dat hij zijn vader zag, maar zij vond het ook fijn om niet altijd zelf voor de minderjarige te hoeven zorgen. Vanaf februari 2023 is er omgang geweest en dat verliep redelijk. Eerst is de minderjarige een paar dagen bij zijn vader geweest, vervolgens heeft hij ook bij zijn vader overnacht. Met name toen de minderjarige langer bij de man verbleef, merkte zowel de vrouw als de leerkrachten dat de minderjarige woedeaanvallen had, minder geconcentreerd was op school en moest bijkomen van een omgangsweekend. In mei 2024 heeft de man aangegeven dat de omgang wat hem betreft niet meer hoeft. De vrouw heeft aan de man voorgesteld om de omgang te stoppen, omdat zij het schadelijk vindt voor de minderjarige dat hij merkt dat zijn vader niet zit te wachten op omgang en omdat de minderjarige er gedragsproblemen van krijgt. De man heeft daarmee ingestemd.
3.2.3.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw als onweersproken en in het belang van de minderjarige toewijzen.
3.3.
Proceskosten
3.3.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beëindigt het gezamenlijk gezag en bepaalt dat het gezag over de minderjarige voortaan aan de vrouw toekomt;
4.2.
bepaalt dat van deze beslissing aantekening wordt gemaakt in het in artikel 1:244 BW genoemde openbare gezagsregister;
4.3.
wijzigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 3 januari 2023 en het daarin opgenomen ouderschapsplan van 28 november 2022 ten aanzien van de tussen partijen overeengekomen zorgregeling en bepaalt dat er geen omgang zal zijn tussen de minderjarige en de man;
4.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van S. Yalçin, griffier, op 18 november 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.