ECLI:NL:RBROT:2024:13563

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 november 2024
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
C/10/666570 / FA RK 23-7211
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en kinderalimentatie in ouderschapsplan na echtscheiding met nieuwe partner

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 8 november 2024, wordt een verzoek tot wijziging van de zorgregeling en de kinderalimentatie behandeld. De man en de vrouw, die in 2022 zijn gescheiden, hebben samen een minderjarige zoon. De vrouw verzoekt om een wijziging van de zorgregeling, zodat de zoon vaker bij de man verblijft. De man verzet zich hiertegen en stelt dat de vrouw een negatieve rol speelt in de omgang. De rechtbank constateert dat beide partijen bereid zijn om te werken aan herstel van contact tussen de man en de zoon. De rechtbank stelt voor om deel te nemen aan de onderzoeksmethode 'Ouderschap in Overleg' om tot een oplossing te komen. Daarnaast verzoekt de man om een verlaging van de kinderalimentatie, omdat hij inmiddels ook onderhoudsplichtig is voor een kind uit zijn nieuwe huwelijk. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden en dat de alimentatie moet worden herberekend. De rechtbank stelt de kinderbijdrage vast op € 59,- per maand, met een indexering per 1 januari 2024. De beslissing over de zorgregeling wordt aangehouden tot de uitkomst van het traject 'Ouderschap in Overleg'.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/666570 / FA RK 23-7211
Beschikking van 8 november 2024 over de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de onderhoudsbijdrage
in de zaak van:
[naam man], hierna: de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. M. Soytekin te Rotterdam,
t e g e n
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te Rotterdam,
advocaat mr. S. Süzen te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 2 oktober 2023;
  • de berichten met bijlage van de man van 2 november 2023 en 27 november 2023;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 29 november 2023;
  • het bericht met bijlagen van de man van 1 oktober 2024.
1.2.
Buiten de toegestane termijn zijn de volgende stukken overgelegd:
  • de berichten met bijlagen van de vrouw van 2 oktober 2024 en 4 oktober 2024;
  • het bericht met bijlagen van de man van 2 oktober 2024.
De rechtbank zal deze stukken toelaten. De advocaat van de man heeft op het bericht van de vrouw van 2 oktober 2024 kunnen reageren, waardoor de man niet in zijn verweer is geschaad. De financiële stukken die op 4 oktober 2024 zijn overgelegd door de vrouw zijn slechts een reactie op het laatste bericht van de man. Dit betekent dat de goede procesorde is gewaarborgd en dat er geen aanleiding is om de stukken buiten beschouwing te laten. Bovendien is het naar het oordeel van de rechtbank van belang de stukken mee te nemen omdat anders de beslissing van de rechtbank gebaseerd zal zijn op onvolledige gegevens.
1.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), in zijn adviserende rol, vertegenwoordigd door [persoon A] .

2.De vaststaande feiten

2.1.
Het huwelijk van partijen is op 6 april 2022 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 22 maart 2022 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2015 te [geboorteplaats 1] , [geboorteland 1] , hierna ook: [voornaam minderjarige 1] .
2.3.
Partijen hebben een ouderschapsplan opgesteld dat zij hebben ondertekend maar niet gedateerd. Dit ouderschapsplan is gehecht aan voormelde echtscheidingsbeschikking. In het ouderschapsplan is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“11. De ouders zijn overeengekomen dat de minderjarige een keer in de twee weken na
schooltijd tot zondag 18.00 uur bij de vader zal verblijven. De overige vakanties
zullen in overleg worden bepaald.”
en
“Bijdrage in de kosten van de minderjarige
12. Partijen zijn overeengekomen dat de vader een bedrag van € 150,- per maand
zal betalen als bijdrage in de kosten van opvoeding van de minderjarige. Deze
bijdrage is onderworpen aan de wettelijke indexering.”
2.4.
Geïndexeerd naar 2023 bedraagt de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige 1] (hierna: de kinderbijdrage) € 155,10.
2.5.
De man is op 29 augustus 2022 in het huwelijk getreden met [persoon B] (hierna: [persoon B] ), geboren op [geboortedatum 2] 1966 te [geboorteplaats 2] . [persoon B] heeft een minderjarig kind uit een andere relatie, [naam kind] , geboren op [geboortedatum 3] 2018 te [geboorteplaats 3] , [geboorteland 2] (hierna: [voornaam kind] ).
2.6.
[voornaam kind] heeft zijn hoofdverblijf bij de man en [persoon B] . Doordat de man is gehuwd met [persoon B] is hij onderhoudsplichtig geworden voor [voornaam kind] (artikel 1:395 BW). [voornaam kind] heeft geen contact met zijn vader en ontvangt van hem geen kinderbijdrage.
2.7.
De man en [persoon B] zijn de ouders van de minderjarige [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 4] 2023 te [geboorteplaats 4] , hierna: [voornaam minderjarige 2] .

3.De beoordeling

3.1.
Zorgregeling
3.1.1.
De vrouw verzoekt bij wijze van zelfstandig verzoek wijziging dan wel aanvulling van het aan de hiervoor genoemde beschikking gehechte ouderschapsplan in die zin dat de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) voortaan als volgt zal zijn:
- [voornaam minderjarige 1] verblijft een keer in de twee weken van vrijdag na school tot zondag 18:00 uur bij de man alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, waarbij [voornaam minderjarige 1] de eerste helft van de vakanties en feestdagen bij de vrouw verblijft en de tweede helft bij de man.
3.1.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.1.3.
De rechtbank kan op verzoek van de gezaghebbende ouders of van een van hen op grond van artikel 1:253a in verbinding met artikel 1:377e BW een beslissing over een zorgregeling of een door ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.1.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen verschillen van mening over de verdeling van de vakanties. De man wil graag dat [voornaam minderjarige 1] vier weken bij hem is en zes weken bij de vrouw. De vrouw wil de vakanties bij helfte verdelen. Inmiddels wordt ook de reguliere zorgregeling al geruime tijd niet meer uitgevoerd. Beide partijen hebben een andere lezing van de oorzaak daarvan. De man geeft aan dat de vrouw hierin een negatieve rol speelt, terwijl de vrouw betoogt dat zij contact op geen enkele wijze in de weg staat. Zij geeft aan dat [voornaam minderjarige 1] zelf ook graag naar haar vader wil, maar dat de man sinds zijn nieuwe relatie andere prioriteiten heeft waarvan [voornaam minderjarige 1] er niet één is. De rechtbank constateert dat partijen het er in ieder geval over eens zijn dat de huidige situatie niet wenselijk is en dat beiden, in het belang van [voornaam minderjarige 1] , bereid zijn stappen te zetten om tot herstel van contact tussen de man en [voornaam minderjarige 1] te komen, waarbij ook aandacht zal moeten worden besteed aan hun eigen aandeel in de huidige situatie.
3.1.5.
Tijdens de mondelinge behandeling is gesproken over de mogelijkheid van deelname aan de onderzoeksmethode “Ouderschap in Overleg”. Anders dan bij een regulier raadsonderzoek gaan bij deze methode beide ouders tezamen met twee raadsmedewerkers in gesprek en is het onderzoek in beginsel van korte duur. Bekeken wordt op welke punten ouders elkaar kunnen vinden en op welke punten er geschillen blijven bestaan. [voornaam minderjarige 1] en de nieuwe partner van de man, [persoon B] , kunnen bij het onderzoek worden betrokken. Tijdens de gesprekken informeren de raadsmedewerkers ouders hoe zij tegen de geschillen aankijken en wat zij denken dat in het belang van [voornaam minderjarige 1] is. Als de geschillen blijven bestaan, wordt het advies van de raad aan de rechtbank gericht op die geschillen.
3.1.6.
Partijen verklaren zich tijdens de mondelinge behandeling bereid het traject Ouderschap in Overleg met de raad in te gaan.
3.1.7.
De rechtbank zal de behandeling van de zaak in afwachting van de uitkomst van het traject Ouderschap in Overleg aanhouden tot een hierna te noemen datum.
3.2.
Onderhoudsbijdrage
3.2.1.
De man verzoekt wijziging van het aan de hiervoor genoemde beschikking gehechte ouderschapsplan in die zin dat de door de man verschuldigde kinderbijdrage voor [voornaam minderjarige 1] met ingang van 30 augustus 2022, althans 9 juni 2023, althans datum 19 september 2023, althans met ingang van de datum indiening verzoekschrift, wordt gewijzigd naar € 25,- per maand, althans een lager bedrag dan € 155,10 per maand.
3.2.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer dat strekt tot afwijzing van het verzochte.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Wijziging van omstandigheden
3.3.1.
Op grond van artikel 1:401 lid 1 BW kan een rechterlijke uitspraak of overeenkomst over levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Niet elke wijziging van omstandigheden is voldoende voor wijziging van de onderhoudsbijdrage. Alleen die wijzigingen waardoor het aanvankelijk vastgestelde of overeengekomen bedrag niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven, zijn in dit opzicht rechtens relevant.
3.3.2.
De vrouw betwist dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. De rechtbank gaat daaraan voorbij. Vast staat dat er aan de zijde van de vrouw sprake is van een aanzienlijke inkomensstijging. Daarnaast is de man inmiddels ook onderhoudsplichtig voor [voornaam kind] en [voornaam minderjarige 2] . Deze combinatie is naar het oordeel van de rechtbank voldoende om uit te gaan van een wijziging van omstandigheden.
3.3.3.
Volgens vaste jurisprudentie moet in geval van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden een volledige herbeoordeling plaats vinden aan de hand van alle op dat moment bestaande omstandigheden. Tussen partijen is de hoogte van de vast te stellen kinderbijdrage in geschil. De rechtbank zal de kinderbijdrage berekenen volgens de aanbevelingen opgenomen in het Rapport alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatie (hierna: het rapport).
De ingangsdatum
3.3.4.
Tussen partijen is in geschil met ingang van welke datum de kinderbijdrage moet worden gewijzigd. Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst over dit geschilpunt een beslissing nemen.
3.3.5.
Het verzoekschrift is op 2 oktober 2023 bij de rechtbank ingediend, zodat de vrouw vanaf die datum rekening heeft kunnen houden met een eventuele wijziging van de kinderbijdrage. Deze datum valt ook ongeveer samen met de geboorte van [voornaam minderjarige 2] , welke gebeurtenis van invloed is op de draagkracht van de man. Daarom zal de rechtbank deze datum als ingangsdatum vaststellen.
De behoefte van [voornaam minderjarige 1]
3.3.6.
De rechtbank zal het eigen aandeel van partijen in de kosten van [voornaam minderjarige 1] (hierna: de behoefte van [voornaam minderjarige 1] ) bepalen aan de hand van het huidige netto besteedbaar inkomen (hierna: NBI) van de vrouw, omdat vast staat dat dit NBI hoger is dan het netto besteedbaar gezinsinkomen op het moment van het feitelijk uiteengaan van partijen. De vrouw heeft terecht opgemerkt dat de aanzienlijke inkomensstijging van de vrouw na het uiteengaan van partijen invloed moet hebben op de behoefte van [voornaam minderjarige 1] . Immers, als het gezinsverband zou hebben voortgeduurd, dan zou die verhoging ook positieve invloed hebben gehad op het bedrag dat voor [voornaam minderjarige 1] zou zijn uitgegeven. Voor het bepalen van de behoefte van [voornaam minderjarige 1] zal uitgegaan worden van de tarieven 2023-2.
3.3.7.
De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het NBI van de vrouw over het jaar 2023 aan de hand van een winst uit onderneming van € 71.690,- op € 4.565,- per maand. De winst uit onderneming volgt uit de door de vrouw overgelegde aangifte inkomstenbelasting 2023 (productie 6).
De volgende ondernemersaftrek is in aanmerking genomen:
- zelfstandigenaftrek van € 5.030,-;
- startersaftrek van € 2.123,-.
De MKB-winstvrijstelling bedraagt € 9.035,-.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting;
- de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
3.3.8.
Rekening is gehouden met het kindgebonden budget van € 70,- per maand, waar de vrouw gelet op haar inkomen recht op heeft.
3.3.9.
De rechtbank becijfert het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen aldus op een totaalbedrag van € 4.635,- per maand, rekening houdende met het NBI van de vrouw en het kindgebonden budget.
3.3.10.
Hiervoor genoemd totaalbedrag levert op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen, die is opgenomen als bijlage bij het rapport, een bedrag op van € 652,- per maand, zodat de behoefte van [voornaam minderjarige 1] wordt vastgesteld op laatstgenoemd bedrag. De rechtbank komt met voorgaande berekening uit op een lagere behoefte dan de vrouw stelt. De vrouw heeft haar behoefteberekening echter mede gebaseerd op een NBI aan de zijde van de man, wat onjuist is gelet op hetgeen in rechtsoverweging 3.3.6 is overwogen.
De behoefte van [voornaam minderjarige 2]
3.3.11.
De man is tezamen met [persoon B] ook onderhoudsplichtig voor [voornaam minderjarige 2] . De rechtbank zal het eigen aandeel van partijen in de kosten van [voornaam minderjarige 2] (hierna: de behoefte van [voornaam minderjarige 2] ) in beginsel bepalen aan de hand van het netto besteedbaar gezinsinkomen van de man en [persoon B] , te verhogen met het kindgebonden budget. Gelet op de ingangsdatum zal uitgegaan worden van de tarieven 2023-2.
3.3.12.
De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het NBI van de man over het jaar 2023 aan de hand van een winst uit onderneming van € 30.330,- vanuit de eenmanszaak [naam eenmanszaak 2] op € 2.418,- per maand. De winst uit onderneming volgt uit het door de man overgelegde financieel rapport van 2023 (productie 12).
De rechtbank houdt geen rekening met inkomsten vanuit de eenmanszaak [naam eenmanszaak 1] omdat de man met stukken heeft onderbouwd dat zijn vader eigenaar is van deze onderneming. Daarnaast houdt de rechtbank geen rekening met inkomsten vanuit [naam bedrijf] onder verwijzing naar rechtsoverweging 3.3.14., omdat de rechtbank ervan uitgaat dat dit het bedrijf is van [persoon B] .
De volgende ondernemersaftrek is in aanmerking genomen:
- zelfstandigenaftrek van € 5.030,-.
De MKB-winstvrijstelling bedraagt € 3.542,-.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting.
De rechtbank houdt geen rekening met de inkomensafhankelijke combinatiekorting aan de zijde van de man. De rechtbank gaat ervan uit dat [persoon B] hier aanspraak op kan maken omdat haar inkomen lager zal zijn dan dat van de man.
3.3.13.
Rekening is gehouden met het kindgebonden budget van € 138,- per maand, waar de man gelet op zijn inkomen recht op heeft.
3.3.14.
Ten aanzien van het NBI van [persoon B] overweegt de rechtbank als volgt. De man stelt dat het de bedoeling is dat [persoon B] , in plaats van de man zelf, inkomsten gaat genereren uit [naam bedrijf] maar dat de activiteiten en omzet van dit bedrijf momenteel minimaal zijn. De activiteiten in [naam bedrijf] zijn volgens de man slechts hobbymatig, maar hij heeft dat in het licht van de gemotiveerde betwisting van de vrouw niet nader onderbouwd. De man heeft zijn auto bijvoorbeeld wel voorzien van het logo van [naam bedrijf] . De rechtbank kan gelet op de onduidelijkheid niet vaststellen wat de inkomsten vanuit [naam bedrijf] voor [persoon B] zijn. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat [persoon B] met de inkomsten vanuit [naam bedrijf] kan voorzien in de behoefte van [voornaam kind] . Voor zover deze inkomsten onvoldoende zijn om in de behoefte van [voornaam kind] te voorzien moet [persoon B] een beroep doen op de vader van [voornaam kind] , aangezien hij ook onderhoudsplichtig is voor dit kind.
3.3.15.
Gelet op voorgaande zal de rechtbank voor het berekenen van de behoefte van [voornaam minderjarige 2] geen rekening houden met het NBI van de vrouw. De rechtbank becijfert het netto besteedbaar gezinsinkomen van de man aldus op een totaalbedrag van € 2.556,- per maand, rekening houdende met het NBI van de man en het kindgebonden budget.
3.3.16.
Hiervoor genoemd totaalbedrag levert op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen, die is opgenomen als bijlage bij het rapport, een bedrag op van € 319,- per maand, zodat de behoefte van [voornaam minderjarige 2] wordt vastgesteld op laatstgenoemd bedrag.
Draagkracht van de onderhoudsplichtigen
3.3.17.
Beoordeeld moet worden in welke verhouding de behoefte van [voornaam minderjarige 1] tussen de man en de vrouw moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van ieders draagkracht.
3.3.18.
Hiertoe moet eerst het huidige NBI van de verschillende onderhoudsplichtigen vastgesteld worden. Daarbij wordt gerekend met de tarieven van 2023-2.
Draagkracht vrouw
3.3.19.
De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening en rechtsoverweging 3.3.7) het huidige NBI van de vrouw op € 4.852,- Rekening is gehouden met het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop van afgerond € 287,- per maand, waar de vrouw gelet op haar inkomen recht op heeft.
3.3.20.
De draagkracht van de vrouw wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.930,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.175)] en bedraagt € 1.555,- per maand.
Draagkracht man
3.3.21.
De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening en rechtsoverweging 3.3.12) het huidige NBI van de man op € 2.683,- Rekening is gehouden met het kindgebonden budget van afgerond € 265,- per maand, waar de man gelet op zijn inkomen recht op heeft.
3.3.22.
De draagkracht van de man wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.930,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.175)] en bedraagt € 492,- per maand.
Draagkracht [persoon B]
3.3.23.
is onderhoudsplichtig voor [voornaam kind] en [voornaam minderjarige 2] . De rechtbank gaat er, onder verwijzing naar rechtsoverweging 3.3.14, vanuit dat de vrouw met de inkomsten vanuit [naam bedrijf] kan voorzien in de behoefte van [voornaam kind] . Hierdoor houdt zij geen draagkracht over om te voorzien in de behoefte van [voornaam minderjarige 2] .
Toerekening draagkracht
3.3.24.
De gehele draagkracht van de vrouw wordt toegerekend aan [voornaam minderjarige 1] .
3.3.25.
Aan de kant van de man is sprake van een samenloop van onderhoudsverplichtingen. Gelet op voorgaande zal de rechtbank er in haar berekening vanuit gaan dat de draagkracht van de man verdeeld moet worden over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] en dus niet ook nog over [voornaam kind] .
3.3.26.
De rechtbank zal hierna beoordelen of de man in staat is om aan al zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen. De rechtbank zal de draagkracht van de man vergelijken met die van de vrouw om zijn aandeel in de kosten van [voornaam minderjarige 1] vast te stellen, omdat zij samen onderhoudsplichtig zijn voor [voornaam minderjarige 1] .
Verdeling kosten [voornaam minderjarige 1]
3.3.27.
De man heeft een draagkracht van € 492,- per maand en de vrouw van € 1.555,- per maand. In totaal is er een draagkracht van € 2.047,- voor [voornaam minderjarige 1] . Omdat de gezamenlijke draagkracht hoger is dan de behoefte van [voornaam minderjarige 1] (€ 652,-) moet de behoefte over de man en de vrouw worden verdeeld. Ieders aandeel wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het deel van de vrouw bedraagt: € 1.555,- / € 2.047,- x € 652,- = € 495,-
het deel van de man bedraagt: € 492,- / € 2.047,- x € 652,- =
€ 157,-
samen € 652,-
Van de totale behoefte van [voornaam minderjarige 1] komt dus een gedeelte van € 495,- per maand voor rekening van de vrouw en een gedeelte van € 157,- per maand voor rekening van de man.
Verdeling kosten [voornaam minderjarige 2]
3.3.28.
De rechtbank gaat ervan uit dat [persoon B] geen bijdrage kan leveren voor [voornaam minderjarige 2] , omdat haar draagkracht wordt toegerekend aan [voornaam kind] . De man zal daarom zelf in de behoefte van [voornaam minderjarige 2] ten bedrage van € 319,- per maand moeten voorzien.
3.3.29.
De vader heeft voldoende draagkracht om zijn aandeel in de behoefte van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] (€ 157,- + € 319,- = € 476,-) te voldoen. Hij houdt nog € 492,- - € 476,- = € 16,- over.
Zorgkorting
3.3.30.
De man stelt aanspraak te kunnen maken op toepassing van een zorgkorting van 25%. De vrouw voert verweer.
3.3.31.
Op dit moment is de zorgregeling in geschil en is er geen contact tussen de man en de minderjarige. De man wenst een zorgregeling waarbij de minderjarige om het weekend bij hem verblijft en vier weken van de twaalf weken vakantie (in plaats van de helft van de vakanties). Bij de zorgregeling zoals overeengekomen in het ouderschapsplan hoort een zorgkorting van 25%. De man stelt zelf dat hij de vakantieregeling niet kan nakomen omdat hij slechts vier weken vakantie kan opnemen. De rechtbank zal daarom uitgaan van een zorgkorting die past bij de zorgregeling waarvan de man stelt dat hij die in ieder geval na kan komen, namelijk 15%. Mochten partijen in hun traject “Ouderschap in Overleg” een zorgregeling afspreken waar een andere zorgkorting bij hoort, dan kunnen de advocaten de kinderbijdrage opnieuw berekenen door de zorgkorting aan te passen.
3.3.32.
Omdat de behoefte van [voornaam minderjarige 1] € 652,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van afgerond € 98,- per maand.
3.3.33.
Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen voldoende is om te voorzien in de behoefte van [voornaam minderjarige 1] (€ 652,-), wordt de eerder berekende bijdrage van de man (€ 157,-) verminderd met dit bedrag, zodat de man als kinderbijdrage aan de vrouw moet betalen
€ 59,- per maand.
Conclusie
3.3.34.
Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige 1] van € 59,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
3.3.35.
Op grond van artikel 1:402a lid 2 BW wordt een bij beschikking vastgestelde onderhoudsbijdrage geïndexeerd per 1 januari volgend op de datum van de beschikking. Hoewel niet expliciet is verzocht om de onderhoudsbijdrage met terugwerkende kracht te indexeren, leest de rechtbank dit in het verzoek de onderhoudsbijdrage met terugwerkende kracht vast te stellen.
3.3.36.
Omdat de onderhoudsbijdrage met ingang van 2 oktober 2023 wordt vastgesteld, zal de rechtbank bepalen dat de onderhoudsbijdrage per 1 januari 2024 moet worden verhoogd met een percentage gelijk aan de wettelijke indexering.
3.4.
Proceskosten
3.4.1.
Omdat ten aanzien van de zorgregeling nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 2 oktober 2023, als kinderbijdrage voor de minderjarige [voornaam minderjarige 1] , voor de toekomstige termijnen steeds bij vooruitbetaling zal voldoen € 59,- per maand;
4.2.
bepaalt dat deze onderhoudsbijdrage per 1 januari 2024 wordt met de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW en dan € 62,66 per maand zal bedragen;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
verzoekt de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht, om onderzoek of andere bemoeienis (Ouderschap in Overleg) over de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en tegen bedoelde datum aan de rechtbank (verkort) te rapporteren en advies uit te brengen;
en voordat verder wordt beslist:
4.5.
bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden tot
1 december 2024 PRO FORMA;
4.6.
bepaalt dat partijen, hun advocaten en de raad voor de kinderbescherming op de pro-formadatum niet hoeven te verschijnen.
4.7.
bepaalt dat – zodra de rechtbank in de onderhavige zaak de verzochte rapportage heeft ontvangen – partijen in de gelegenheid gesteld zullen worden hierop schriftelijk te reageren, waarna – als nodig – de mondelinge behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een dan te bepalen datum en tijdstip.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. S.R. den Boer, griffier, op 8 november 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.