ECLI:NL:RBROT:2024:1771

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
C/10/673692 / KG ZA 24-128
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van eisen in kort geding over publicatie van boek met beschuldigingen van corruptie

In deze zaak, die op 6 maart 2024 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, hebben eisers, waaronder [eiser01] en [eiser02], een kort geding aangespannen tegen gedaagden, waaronder [gedaagde01] en [gedaagde02], vanwege de publicatie van een boek waarin [eiser01] wordt beschuldigd van corruptie en betrokkenheid bij een mislukte moordaanslag. De eisers vorderden onder andere een publicatieverbod en rectificaties, maar de voorzieningenrechter heeft alle eisen afgewezen. De rechter oordeelde dat er een belangenafweging moest plaatsvinden tussen het recht op vrijheid van meningsuiting van de auteur van het boek en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [eiser01]. De voorzieningenrechter concludeerde dat het recht op vrijheid van meningsuiting in dit geval zwaarder weegt, vooral gezien de context van het boek dat een onderwerp van openbaar belang behandelt, namelijk corruptie in Suriname. De rechter benadrukte dat [eiser01] een persoon in de publieke belangstelling is en dat hij zich moet kunnen verhouden tot kritiek en publicaties over zijn persoon. De voorzieningenrechter oordeelde dat de publicatie van de foto van [eiser01] en de passages in het boek niet onnodig diffamerend zijn en dat de eisen van de eisers daarom niet toewijsbaar zijn. Tevens werden de eisers veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/673692 / KG ZA 24-128
Vonnis in kort geding van 6 maart 2024
in de zaak van

1.[eiser01] ,

wonende in Paramaribo (Suriname),
2.
[eiser02],
statutair gevestigd in Paramaribo (Suriname),
eisers,
advocaten mrs. A. Rosielle en T. Brohm te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde01] ,

statutair gevestigd in Rotterdam,
gedaagde,
vertegenwoordigd door [gedaagde02] ,
2.
[gedaagde02],
wonende in Capelle aan den IJssel,
gedaagde,
advocaat mr. N. Claassen te Rotterdam,
3.
[gedaagde03] , HANDELEND ONDER DE NAAM [handelsnaam01] , IN HAAR HOEDANIGHEID VAN BEWINDVOERDER OVER DE (TOEKOMSTIGE) GOEDEREN VAN [gedaagde02],
wonende in West Betuwe,
gedaagde,
advocaat mr. N. Claassen te Rotterdam.
De partijen worden hierna afzonderlijk ‘ [eiser01] ’, ‘ [eiser02] ’, ‘ [gedaagde01] ’, ‘ [gedaagde02] ’ en ‘ [gedaagde03] q.q.’ genoemd. Eisers worden hierna samen (in meervoud) ‘ [eisers] ’ genoemd en gedaagden worden hierna samen (in meervoud) ‘ [gedaagden] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 15 februari 2024 ten aanzien van [gedaagde01] en [gedaagde02] , met bijlagen 1 tot en met 10;
  • de dagvaarding van 19 februari 2024 ten aanzien van [gedaagde03] q.q., met bijlagen 1 tot en met 10;
  • het herstelexploot van 19 februari 2024 ten aanzien van [gedaagde03] q.q.;
  • de akte wijziging van eis;
  • de akte van [gedaagde02] en [gedaagde03] q.q., met bijlagen 1 tot en met 24;
  • de mondelinge behandeling op 21 februari 2024;
  • de spreekaantekeningen van mr. Rosielle;
  • de pleitnota van mr. Claassen.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?

2.1.
[gedaagde02] heeft het boek ‘ [titel01] ’ geschreven. [gedaagde01] , waarvan de vrouw van [gedaagde02] enig aandeelhouder en bestuurder is, heeft het boek in fysieke vorm (hardcopy) uitgegeven. Verder circuleert een online versie van het boek. [eiser01] staat op de voorkant van het boek afgebeeld. Daarnaast staat [eiser01] op pagina elf (dan wel 12) van het boek afgebeeld onder de kop “de hoofdrolspelers” en worden [eisers] in het boek veelvuldig genoemd. De voorkant en pagina 11 (dan wel 12) van het boek zien er als volgt uit, waarbij de naast [eiser01] afgebeelde personen en hun namen zijn afgeschermd in verband met hun privacy:
[AFBEELDINGEN VAN DE VOORKANT EN PAGINA 11 VAN HET BOEK]
2.2.
[eisers] stellen dat [eiser01] in het boek wordt beschuldigd van corruptie en betrokkenheid bij een inbraak en een mislukte moordaanslag op [gedaagde02] en dat de publicatie van het portret van [eiser01] op de voorkant en op pagina 11 van de hardcopy van het boek (pagina 12 van de online versie) de suggestie wekken dat [eiser01] corrupt zou zijn en/of zou meewerken aan corruptie. Volgens [eisers] is dit alles schadelijk voor hen. Daarom eisen [eisers] in deze zaak – na wijziging van hun eisen en samengevat weergegeven –
primairom (1) [gedaagden] een publicatieverbod op te leggen voor het boek, (2) [gedaagden] te bevelen om alle afnemers van het boek (met uitzondering van eindgebruikers) een brief te sturen en (3) [gedaagden] te bevelen een aantal rectificaties te plaatsen, alles op straffe van een dwangsom, en
subsidiairom (1) [gedaagden] te veroordelen om het portret van [eiser01] te verwijderen van de voorkant en pagina 11/12 van het boek en de verspreiding van het boek te staken, (2) [gedaagden] te veroordelen om de passages in het boek over moord en corruptie te verwijderen en de verdere verspreiding van het boek met die passages te staken en (3) [gedaagden] te bevelen een aantal rectificaties te plaatsen, alles op straffe van een dwangsom.
2.3.
[gedaagden] zijn het niet eens met de eisen van [eisers]
2.4.
De voorzieningenrechter wijst alle eisen van [eisers] af. Hierna wordt uitgelegd waarom.
De bevoegdheid van de voorzieningenrechter
2.5.
Deze zaak heeft een internationaal karakter, omdat [eisers] in Suriname wonen/zijn gevestigd en [gedaagden] in Nederland wonen/zijn gevestigd. Hoewel geen van partijen zich op het standpunt stelt dat de voorzieningenrechter onbevoegd is om van deze zaak kennis te nemen, moet de voorzieningenrechter dat ambtshalve beoordelen.
2.6.
De voorzieningenrechter is bevoegd om van deze zaak kennis te nemen. [gedaagden] hebben hun woonplaats namelijk in Nederland (meer specifiek: in het arrondissement van de Rechtbank Rotterdam) en in een zaak als deze is de rechter van de woonplaats van de gedaagden bevoegd om van de zaak kennis te nemen. [1]
Verstekverlening tegen [gedaagde03] q.q.
2.7.
De voorzieningenrechter verleent verstek tegen [gedaagde03] q.q. [gedaagde03] q.q. is namelijk niet verschenen op de mondelinge behandeling op 21 februari 2024 en bij de oproeping van [gedaagde03] q.q. in deze zaak zijn alle wettelijke termijnen en regels in acht genomen. Verder heeft de voorzieningenrechter een brief van de gemachtigde van [gedaagde03] q.q. ontvangen, waaruit blijkt dat zij op de hoogte is van de zitting en niet wil komen.
Het spoedeisend belang
2.8.
Het spoedeisend belang van [eisers] volgt uit de aard van de door hen gevraagde voorzieningen. [gedaagden] hebben dat ook niet betwist.
Een paar opmerkingen vooraf
2.9.
[gedaagde02] en [gedaagde01] erkennen dat zij de schrijver respectievelijk uitgever zijn van het fysieke boek, maar stellen terecht dat [eisers] in de dagvaarding spreken over de digitale versie van het boek van [gedaagde02] en dat hun eisen daar feitelijk ook tegen zijn gericht, omdat zij slechts een print van die online versie overleggen. [gedaagde02] en [gedaagde01] betwisten dat zij verantwoordelijk zijn voor de (verspreiding van de) online-versie, die bovendien niet gelijk is aan het fysieke boek. Zij stellen dat het hier een illegaal online verspreid PDF-bestand betreft, waarmee zij niets te maken hebben en wat zij ook betreuren; zij ontvangen daarvoor geen enkele vergoeding en het bestaan van die versie is schadelijk voor de verkoopcijfers van het fysieke boek.
Omdat niet voldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde02] en [gedaagde01] de digitale versie van het boek hebben verspreid/verspreiden dan wel daarvoor verantwoordelijk zijn, zouden de eisen van [eisers] strikt genomen alleen al op grond hiervan kunnen worden afgewezen. Dat gaat de voorzieningenrechter echter te ver. [gedaagde02] en [gedaagde01] hebben niet weersproken dat de door [eisers] gewraakte passages in het boek van [gedaagde02] (in hardcopy) met de titel ‘ [titel01] ’ en in het boek van [gedaagde02] (in hardcopy) met de inmiddels gewijzigde titel ‘ [titel02] ’ staan. De voorzieningenrechter zal de eisen van [eisers] daarom zo begrijpen, dat die eisen (ook) tegen deze boeken van [gedaagde02] zijn gericht. Waar in het vervolg van dit vonnis over “het boek” wordt gesproken, doelt de voorzieningenrechter op beide boektitels. Een andere uitleg van de eisen van [eisers] zou geen recht doen aan de zaak en wat [eisers] met hun eisen willen bewerkstelligen. [gedaagde02] en [gedaagde01] hebben overigens ook geen belang bij honorering van dit verweer, aangezien de ruime interpretatie van de eisen van [eisers] niet tot toewijzing van hun eisen leidt, zoals hierna zal blijken.
2.10.
De zaak is niet zo complex dat deze niet geschikt is om in kort geding te behandelen. Dat verweer van [gedaagden] gaat daarom niet op. Als de voorzieningenrechter zou oordelen dat bewijslevering noodzakelijk is, zou dat er hooguit toe kunnen leiden dat de eisen worden afgewezen omdat onvoldoende aannemelijk is dat een bodemrechter ze zou toewijzen. Tot ongeschiktheid van die eisen om in kort geding te worden beoordeeld, leidt dat echter niet.
2.11.
[eisers] hebben tijdens de mondelinge behandeling hun eisen gewijzigd, in die zin dat zij daar subsidiaire eisen aan toe hebben gevoegd. [gedaagden] zijn van mening dat deze wijziging in strijd is met de eisen van een goede procesorde, omdat de wijziging te laat is gedaan. De voorzieningenrechter staat de eiswijziging toe. In feite vormen de subsidiaire eisen namelijk het mindere van de primaire eisen en de voorzieningenrechter kon ook zonder de door [eisers] gedane eiswijziging het mindere van hun primaire eisen eventueel toewijzen.
Het inhoudelijke toetsingskader
2.12.
Voor de inhoudelijke beoordeling van deze zaak stelt de voorzieningenrechter het volgende toetsingskader voorop.
2.13.
In deze zaak is, waar het gaat om [eiser01] in persoon, sprake van een botsing tussen grondrechten, aan de ene kant het recht op vrijheid van meningsuiting van [gedaagde02] en aan de andere kant het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [eiser01] . Portretrecht is een wezenlijk onderdeel van dat laatste recht en houdt het recht van de persoon in om het gebruik en de publicatie van zijn portret te controleren. [2] De voorzieningenrechter moet alle relevante omstandigheden van het geval afwegen om te bepalen welke van deze rechten in dit geval zwaarder weegt. Bij deze afweging geldt als uitgangspunt dat aan geen van beide rechten voorrang toekomt. Bovendien brengt het oordeel dat één van beide rechten zwaarder weegt dan het andere recht mee dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van artikel 8 lid 2 EVRM, dan wel artikel 10 lid 2 EVRM. Als gebruik wordt gemaakt van herkenbare beelden – zoals in deze zaak het geval is – is in het kader van deze afweging niet van belang of, naast de schending van de persoonlijke levenssfeer, ook schending van het portretrecht aan de eis ten grondslag wordt gelegd. [3] De gestelde schending van het portretrecht ziet hier immers alleen op de schending van de persoonlijke levenssfeer van [eiser01] . Voor zover van belang gaat artikel 8 EVRM boven artikel 21 Auteurswet.
2.14.
Daarnaast moet de voorzieningenrechter de situatie beoordelen zoals die op dit moment is. [4] Dat betekent concreet dat de voorzieningenrechter moet meewegen dat de titel van het boek inmiddels is gewijzigd, zoals [gedaagde02] onweersproken heeft gezegd.
De belangenafweging
2.15.
[gedaagde02] snijdt in het boek een onderwerp van openbaar belang aan dat actueel is voor Suriname, namelijk corruptie in regeringskringen en door vooraanstaande/bekende personen (“op het hoogste niveau”). Om het publiek te waarschuwen voor (vermeende) misstanden mag [gedaagde02] tot op zekere hoogte overdrijven of zelfs provoceren; dat is journalistieke vrijheid. Er is weinig ruimte voor beperkingen van het debat over aangelegenheden van openbaar belang en dat heeft tot gevolg dat een hoog niveau van bescherming aan de vrijheid van meningsuiting wordt toegekend; de rechter beschikt in zo’n geval over een bijzonder kleine “margin of appreciation”. De mogelijke ernst van bepaalde uitlatingen doet niets af aan het recht op een hoog niveau van bescherming, gezien het bestaan van een kwestie van openbaar belang. [5] Dit brengt mee dat [eiser01] onder omstandigheden moet gedogen dat zijn foto wordt gebruikt voor een publicatie over corruptie in Suriname en dat hij in zo’n publicatie, zoals het boek, wordt genoemd.
2.16.
Daar komt bij dat de grenzen van toelaatbare kritiek ruimer zijn als het gaat om kritiek op personen in de publieke belangstelling. Personen in de publieke belangstelling stellen zich namelijk willens en wetens bloot aan een nauwgezet onderzoek van hun woorden en daden door journalisten en het grote publiek en daarom moeten zij een grotere mate van tolerantie aan de dag leggen. [6] [eiser01] is zo’n persoon in de publieke belangstelling. Hij is regeringscommissaris van de Centrale Bank van Suriname geweest. [eisers] stellen verder zelf dat [eiser01] een gerenommeerde zakenman in Suriname is, dat hij vele zakelijke relaties met grote bedrijven onderhoudt en dat [eiser02] – de onderneming van [eiser01] – meerdere warenhuizen in Suriname exploiteert. Daarnaast blijkt uit de vele nieuwsberichten die [gedaagden] in het geding hebben gebracht, dat [eiser01] in het verleden regelmatig in het nieuws is geweest toen hij regeringscommissaris van de Centrale Bank van Suriname was. Bij een aantal van die nieuwsberichten is [eiser01] ook te zien samen met de voormalig president van Suriname, Desi Bouterse. Ook dit brengt mee dat [eiser01] onder omstandigheden moet gedogen dat zijn portret wordt gebruikt voor een publicatie over corruptie in Suriname, zoals het boek.
2.17.
Verder heeft [gedaagden] onweersproken gesteld dat de foto van [eiser01] op de voorkant en op pagina 11/12 van het boek al eerder in de media is gebruikt en wel in eenzelfde (negatieve) context als in het boek, namelijk in verband met mogelijke corruptie bij de Centrale Bank van Suriname. [7] Hoewel dit enkele feit niet als argument kan dienen om [eiser01] elke bescherming tegen publicatie van de desbetreffende foto te ontnemen, is dit wel een factor waar rekening mee moet worden gehouden. [8]
2.18.
De voorzieningenrechter is – mede in samenhang met wat hiervoor in overwegingen 2.14. tot en met 2.16. is overwogen – van oordeel dat de door [eisers] gewraakte passages en het gebruik van de foto van [eiser01] niet onnodig diffamerend en/of buitensporig zijn, zodat het gebruik van die passages en de foto van [eiser01] geen ongerechtvaardigde inbreuk maken op recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [eiser01] . De voorzieningenrechter legt dit hierna nog kort nader uit.
2.18.1.
[eisers] vinden dat [gedaagde02] met een passage op pagina 25 van het boek over een inbraak in het huis van [gedaagde02] in Suriname en wat ‘lijkt op een moordaanslag’ insinueert dat [eiser01] bij die aanslag betrokken zou zijn. [gedaagde02] schrijft echter niet dát [eiser01] de moordaanslag heeft gepland; strikt genomen presenteert [gedaagde02] slechts een aantal feiten en noemt hij het vervolgens “schokkend” dat [eiser01] zes maanden voor de aanslag een verzekering op het leven van [gedaagde02] activeerde.
Dat de genoemde feiten op zichzelf juist zijn wordt door [eiser01] niet betwist. Er moet dus vanuit gegaan worden dat er een inbraak is geweest zoals [eiser01] beschrijft. Verder erkennen [eisers] dat er een levensverzekering op het leven van [gedaagde02] was afgesloten, die later werd geactiveerd. Zij voegen daar slechts aan toe dat een en ander onderdeel was van een eerder gesloten, normale, zakelijke transactie. Dat neemt echter niet weg dat de feiten als zodanig kloppen en dat is van groot belang. De wijze waarop die feiten gepresenteerd worden, en de suggestie die daarvan uitgaat, is een weergave van de persoonlijke beleving van [gedaagde02] , zoals uit het boek ook duidelijk blijkt. Het kan zo zijn dat een lezer hier zelf de conclusie uit trekt dat [gedaagde02] van mening is dat sprake was van een aanslag op hem waarbij [eiser01] betrokken was, maar dat valt binnen de grenzen van het aan de orde stellen van een kwestie van publiek belang dan wel misstand en de daaraan inherente vrijheid van de schrijver om keuzes te maken waar het om de presentatie gaat. De gekozen bewoordingen zijn niet nodeloos kwetsend of beledigend. Dit kan redelijkerwijs niet als nodeloos diffamerend worden aangemerkt.
2.18.2.
Verder vinden [eisers] dat [gedaagde02] met drie passages op pagina’s 62, 68 en 190 van het boek het beeld schetst dat [eiser01] in staat is om zijn wil op te leggen aan belangrijke Surinaamse instellingen, in strijd met de wet. De voorzieningenrechter constateert allereerst dat [gedaagde02] in geen van deze passages schrijft dát [eiser01] zijn wil aan belangrijke instellingen kan opleggen. Verder staat vast dat [eiser01] een gerenommeerd zakenman in Suriname is en uit het dossier blijkt ook dat hij in Suriname in hoge kringen verkeert. Dat [gedaagde02] in het boek schrijft dat [eiser01] één van de machtigste Surinamers op financieel gebied is en dat “zijn tentakels” ver reiken, is in dat licht niet nodeloos diffamerend. Verder betwisten [eisers] ook niet de feiten die ten grondslag liggen aan de beweringen in het boek aangaande de rechterlijke uitspraak om het bedrijf van [gedaagde02] niet te laten veilen. Ook dit is dus niet nodeloos diffamerend. Dan schrijft [gedaagde02] , tot slot, dat [eiser01] niet wil dat [gedaagde02] euro’s contant naar Nederland brengt en dat de Deviezencommissie [gedaagde02] daar “dus” geen vergunning meer voor geeft. Het is voor de lezer van het boek volkomen duidelijk dat er al vele jaren een zakelijk conflict tussen [gedaagde02] en [eiser01] speelt en in die context zal de lezer deze laatste passage van het boek dan ook plaatsen. De lezer zal begrijpen dat [gedaagde02] vermoedt dat [eiser01] een vinger in de pap heeft bij de Deviezencommissie, maar dat daar tegelijkertijd geen enkel (hard) bewijs voor is. In dat licht is deze passage, die alleen de mening en het vermoeden van [gedaagde02] verwoordt zonder dat daarbij beledigende bewoordingen worden gebruikt, niet nodeloos diffamerend.
2.18.3.
Hoewel dus, in het kader van de te maken afweging, van belang is of de door [gedaagde02] genoemde feiten die ten grondslag liggen aan negatieve uitlatingen juist zijn, is het omgekeerd niet zo dat de enkele omstandigheid dat sommige feiten niet juist zijn volstaat om de betrokken passages onrechtmatig te achten. Ook als juist is dat in het boek (onder andere op pagina’s 56 en 59) een grote hoeveelheid feitelijke onjuistheden staat, zoals [eisers] hebben gesteld, is onduidelijk waarom dat onrechtmatig zou zijn; [eisers] hebben immers nagelaten om te stellen waarom vermelding van die vermeende feitelijke onjuistheden nodeloos diffamerend tegenover [eiser01] en/of [eiser02] zou zijn.
2.18.4.
De voorzieningenrechter is wel met [eisers] van oordeel dat de gemiddelde lezer door de combinatie van de foto van [eiser01] op de voorkant met de titel van het boek (of dat nu ‘ [titel01] ’ of ‘ [titel02] ’ is) zal denken dat [eiser01] (mogelijk) corrupt is. Die suggestie die de voorkant van het boek wekt, die in feite neerkomt op een waardeoordeel over [eiser01] , wordt in het boek ook uitgelegd en onderbouwd. Zo schrijft [gedaagde02] over vermeende corruptie bij de Centrale Bank van Suriname in de tijd dat [eiser01] daar regeringscommissaris was en daar is destijds ook uitgebreid over gepubliceerd in de lokale nieuwsmedia in Suriname. [gedaagde02] heeft meerdere krantenartikelen in het geding gebracht die dit ondersteunen. Over de mogelijkheid dat er in Suriname corruptie “op het hoogste niveau” plaatsvindt of heeft plaatsgevonden, is meer in het algemeen al uitgebreid verslag gedaan in de Surinaamse media en ook de naam van [eiser01] is al uitgebreid in dat verband genoemd in de media. Dat [gedaagde02] dit in het boek in feite herhaalt en daarbij de foto van [eiser01] gebruikt, is niet nodeloos diffamerend en vormt in voldoende mate een bijdrage aan het publieke debat over corruptie in Suriname om toelaatbaar te zijn. Het gebruik van de foto van [eiser01] op de voorkant en op pagina 11/12 van het boek is een, in de omstandigheden van dit geval, toelaatbare manier om de lezer duidelijk te maken dat [eiser01] in het boek een hoofdrol speelt, zoals ook blijkt uit het kopje bovenaan pagina 11/12 van het boek.
2.19.
De conclusie luidt dat het recht op vrijheid van meningsuiting van [gedaagde02] in dit geval zwaarder weegt dan het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [eiser01] , inclusief het portretrecht van [eiser01] . Tegen die achtergrond kan de positie van [eiser02] in het midden blijven. Haar positie is immers hoogstens een afgeleide van die van [eiser01] en de afweging kan daarom niet beter uitvallen. De eisen van [eisers] worden daarom afgewezen.
[eisers] moet de proceskosten betalen
2.20.
[eisers] worden in het ongelijk gesteld en zij moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Bij de begroting van de proceskosten houdt de voorzieningenrechter er rekening mee dat mr. Claassen in deze zaak namens [gedaagde02] en [gedaagde03] q.q. optreedt en dat [gedaagde01] zich bij monde van [gedaagde02] kortweg heeft aangesloten bij wat mr. Claassen namens [gedaagde02] en [gedaagde03] q.q. heeft aangevoerd. In die omstandigheid ziet de voorzieningenrechter aanleiding om aan [gedaagden] éénmaal salaris advocaat toe te kennen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht € 688,00 (voor [gedaagde01] )
- griffierecht € 87,00 (voor [gedaagde02] en [gedaagde03] q.q. samen)
- salaris advocaat € 1.107,00 (gemiddeld tarief)
- nakosten €
173,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.055,00
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.21.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter:
3.1.
wijst de eisen af;
3.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van € 2.055,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten [eisers] € 90,00 extra betalen;
3.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2024.
3349 / 106

Voetnoten

1.Artikel 4 lid 1 van de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (Brussel Ibis).
2.Europees Hof voor de Rechten van de Mens 7 februari 2012, no. 39954/08,
3.Hoge Raad 5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9230.
4.Gerechtshof Den Haag 12 april 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:870.
5.Europees Hof voor de Rechten van de Mens 14 januari 2014, no. 69939/10,
6.Europees Hof voor de Rechten van de Mens 30 maart 2010, no. 20928/05, Petrenco
7.Bijlage 11 bij de dagvaarding.
8.Europees Hof voor de Rechten van de Mens 14 januari 2014, nos. 40660/08 en 60641/08,