ECLI:NL:RBROT:2024:1865
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van de beslissing van de Staatssecretaris inzake aanhouding van besluitvorming over intrekking Nederlanderschap
In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 7 maart 2024, in de zaak tussen eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, wordt het beroep van eiser tegen de mededeling van de Staatssecretaris dat de besluitvorming niet wordt aangehouden, beoordeeld. Eiser had op 6 april 2023 verzocht om aanhouding van de besluitvorming, maar de Staatssecretaris heeft dit verzoek afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar is door de Staatssecretaris niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 6 april 2023 geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zou zijn.
De rechtbank overweegt dat de brief van 6 april 2023 geen rechtsgevolg heeft en dus niet kan worden aangemerkt als een besluit. Eiser stelt dat zijn rechtspositie door deze brief is gewijzigd, maar de rechtbank oordeelt dat de brief slechts een procesbeslissing is en geen besluit dat een wijziging in de rechtspositie van eiser teweegbrengt. De rechtbank concludeert dat eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep, maar dat de Staatssecretaris terecht heeft gesteld dat de brief geen besluit is in de zin van de Awb.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van het verzoek om aanhouding van de besluitvorming in stand blijft. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Awb en de voorwaarden waaronder besluiten kunnen worden aangemerkt als rechtsgevolgen hebbend.