ECLI:NL:RBROT:2024:2561

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
ROT 23/473
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) door de Minister voor Rechtsbescherming

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 27 februari 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) behandeld. De aanvraag werd door de Minister voor Rechtsbescherming afgewezen op basis van een veroordeling van eiseres tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf wegens betrokkenheid bij de uitvoer van harddrugs. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de VOG terecht is, omdat aan zowel het objectieve als het subjectieve criterium is voldaan. Eiseres had een strafbaar feit gepleegd dat, indien herhaald, een risico voor de samenleving met zich meebrengt. De rechtbank concludeert dat de belangen van de samenleving bij het weigeren van de VOG zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van eiseres, ondanks haar positieve ontwikkelingen en de waarde die zij toevoegt aan de resocialisatie van gedetineerden. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond. Verweerder wordt veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/473

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2024 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres,

(gemachtigde: mr. S.D. Kurz),
en

De Minister voor Rechtsbescherming, verweerder,

(gemachtigde: mr. P. Trijsburg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor een Verklaring Omtrent Gedrag (hierna: VOG).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 13 september 2022 (het primaire besluit) afgewezen. Op 12 december 2022 heeft verweerder een besluit op het bezwaar (bestreden besluit I) van eiseres genomen. Met het besluit van 15 juni 2023 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bestreden besluit I ingetrokken en is verweerder met een gewijzigde motivering bij de afwijzing van de aanvraag van eiseres gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 18 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en namens verweerder de gemachtigde en mr. A.N.O. Keita.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Op 29 juli 2022 heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een VOG voor de functie van medewerker inrichting inclusief contact bij Dienst Justitiële Inrichting te
’s-Gravenhage ontvangen, met het algemene screeningsprofiel met de risicogebieden informatie, geld, goederen, diensten en personen. Verweerder heeft eiseres vervolgens medegedeeld het voornemen te hebben om deze aanvraag af te wijzen. Eiseres heeft een zienswijze ingediend.
2.2.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat eiseres op 25 september 2020 is veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met de proeftijd van twee jaren. Eiseres heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan de uitvoer gedurende bijna een jaar van harddrugs naar Finland. Deze uitspraak is op 10 oktober 2020 onherroepelijk geworden. Verweerder is van mening dat indien het drugsdelict herhaald wordt in de door eiseres beoogde functie, een risico aanwezig is voor het welzijn en de veiligheid van personen met wie zij tijdens haar werkzaamheden te maken krijgt. Volgens verweerder is daarmee aan het objectieve criterium voldaan. Ook is voldaan aan het subjectieve criterium. Gelet op het tijdsverloop bezien in het licht van de terugkijktermijn van dertig jaar, het feit dat eiseres het vergrijp gedurende een jaar heeft gepleegd, de hoogte van de door de strafrechter opgelegde straf en de hoge integriteitseisen van de functie, weegt op dit moment volgens verweerder het belang van de beperking van de risico’s voor de samenleving zwaarder dan het belang van eiseres bij het verkrijgen van de VOG.
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit I per abuis opgenomen dat eiseres een VOG aanvraagt voor medewerker inrichting exclusief contact. Eiseres vraagt een VOG aan voor de functie medewerker inrichting inclusief contact. Daarom heeft verweerder het bestreden besluit II genomen, waarmee ook het bestreden besluit I is ingetrokken. In het bestreden besluit II heeft verweerder, in tegenstelling tot in het bestreden besluit I, ook de omstandigheden waaronder het delict zijn gepleegd, meegewogen.

Beoordeling door de rechtbank

4. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit I van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit II. Omdat verweerder het bestreden besluit I heeft ingetrokken, heeft eiseres geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit I. Het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit I is daarom niet-ontvankelijk. De rechtbank gaat hieronder verder met de inhoudelijke behandeling van eiseres haar beroep tegen het bestreden besluit II. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De voor de beoordeling van het beroep van belang zijnde wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Het toetsingskader
Het wettelijk systeem werkt als volgt: wanneer de aanvrager van een VOG in de justitiële documentatie voorkomt, wordt de aanvraag beoordeeld aan de hand van een objectief en een subjectief criterium. Met het objectieve criterium wordt beoordeeld of de aangetroffen justitiële gegevens, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak, dan wel bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd. Bij het subjectieve criterium wordt beoordeeld of het belang van de aanvrager zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het eerder genoemde risico voor de samenleving. Als dat zo is, wordt de VOG afgegeven, ook al wordt voldaan aan het objectieve criterium. Bij de toepassing van het subjectieve criterium worden als relevante omstandigheden betrokken de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
Het objectieve criterium
7. Tussen partijen is niet in geschil dat aan het objectieve criterium is voldaan. Als aan het objectieve criterium is voldaan, zoals hier het geval is,
kanop grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving.
Het subjectieve criterium
8. Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte het belang van de bescherming van de samenleving zwaarder heeft laten wegen dan haar belang bij het ontvangen van een VOG. Eiseres helpt gedetineerden bij het vinden van een betaalde baan nadat zij uit detentie zijn ontslagen. Eiseres behaalt goede resultaten met haar werk en haar werk is van toegevoegde waarde voor de samenleving. Zonder VOG kan zij haar werkzaamheden niet meer uitoefenen en is zij niet meer zeker van een baan bij haar huidige werkgever. De afwijzing van de VOG is daarmee in strijd met de resocialisatie van veroordeelden. Ook de gedetineerden waarmee zij werkt worden geraakt door het besluit. Eiseres benadrukt verder dat het slechts om één antecedent gaat, waarbij eiseres een ondergeschikte rol heeft gespeeld. Daarom heeft zij van de strafrechter ook een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd gekregen. Daarnaast heeft het antecedent vijf jaar geleden plaatsgevonden en heeft zij tot nu toe niet gerecidiveerd. Het risico dat dit opnieuw gaat gebeuren is daarom niet groot. De persoonlijke omstandigheden van eiseres, namelijk dat zij een alleenstaande moeder met een schuldenlast was, gaven aanleiding tot het plegen van het delict.
9.1.
De rechtbank stelt voorop dat zij ziet dat eiseres belang heeft bij het krijgen van de VOG. Ook kunnen de persoonlijke ontwikkelingen die eiseres heeft doorgemaakt als positief worden gezien. De vraag is echter of de belangen van eiseres op dit moment opwegen tegen de belangen van de samenleving bij weigering van de VOG. De rechtbank komt tot het oordeel dat verweerder in redelijkheid deze belangenafweging in het nadeel van eiseres heeft kunnen laten uitvallen. Verweerder heeft daarbij gewicht mogen toekennen aan het tijdsverloop tussen zowel de veroordeling van eiseres (25 september 2020) als de pleegdatum van het delict (in de periode van 23 februari 2017 tot en met 23 december 2017) en de datum van de aanvraag van de VOG. Bezien in het licht van de terugkijktermijn van dertig jaar, is het tijdsverloop te kort om te concluderen dat het risico voor de samenleving in voldoende mate is afgenomen om de toekenning van de VOG te rechtvaardigen. Op het moment dat eiseres om de VOG verzocht, was haar proeftijd ook pas net voorbij. Hoewel in het geval van eiseres slechts sprake is van één antecedent, heeft verweerder waarde mogen toekennen aan de aard en de ernst van het strafbare feit en het beperkte tijdsverloop. Daar komt bij dat uit het vonnis blijkt dat eiseres zich gedurende een periode van bijna een jaar schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de uitvoer van harddrugs. Ten aanzien van de afdoening van de zaak heeft verweerder daarnaast mogen concluderen dat het drugsdelict eiseres niet licht is aangerekend. De stelling van eiseres dat zij een ondergeschikte rol bij het delict speelde en de strafrechter daarmee rekening heeft gehouden bij de strafoplegging, volgt de rechtbank niet. Uit het vonnis maakt de rechtbank op dat de strafrechter heeft afgezien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, omdat dit de positieve ontwikkelingen die eiseres inmiddels had ingezet te veel zou doorkruisen. Desalniettemin heeft de strafrechter de feiten als ernstig beoordeeld en is aan eiseres onder meer de hoogst mogelijke taakstraf opgelegd.
9.2.
Verweerder heeft ook verder alle relevante omstandigheden betrokken bij zijn besluitvorming, zoals de omstandigheid dat eiseres in 2017 een alleenstaande moeder was met een hoge schuldenlast, de eventuele gevolgen voor de resocialisatie van eiseres en de positieve ontwikkeling die eiseres heeft doorgemaakt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op het korte tijdsverloop, de aard en ernst van het feit en de gevoelige locatie waar eiseres wenst te werken, heeft mogen concluderen dat de belangen van eiseres in dit geval niet opwegen tegen het algemeen belang van bescherming van de samenleving. De rechtbank neemt zonder meer aan dat eiseres, ook gelet op het gepassioneerde betoog over haar werk tijdens de zitting, binnen haar werk van grote meerwaarde is voor de resocialisatie van veroordeelden. Toch is dit naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheid op grond waarvan verweerder anders had moeten beslissen. Verweerder heeft hierbij van belang mogen achten dat eiseres een VOG heeft aangevraagd voor een functie waarmee zij onbegeleid en ongecontroleerd toegang krijgt tot gedetineerden, zodat een hoge mate van strafrechtelijke integriteit van eiseres wordt verwacht. Op de zitting heeft verweerder nog verwezen naar de mogelijkheid voor eiseres om via een opdrachtconstructie alsnog binnen een penitentiaire inrichting te kunnen werken, zoals omschreven in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 oktober 2022 [1] . Op die wijze zou het mogelijk blijven voor eiseres om een inkomen te genereren met het werk dat zij momenteel al doet, zodat haar resocialisatie niet geheel wordt doorkruist.
10. Uit het voorgaande blijkt dat verweerder de aanvraag van eiseres voor een VOG heeft mogen afwijzen.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep voor zover dat is gericht tegen het bestreden besluit II is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
12. Omdat verweerder het bestreden besluit I naar aanleiding van het beroep heeft ingetrokken, moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden. De rechtbank veroordeelt verweerder om dezelfde reden in de proceskosten van eiseres. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.D.F. Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Juridisch kader
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35
1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
[…]
Beleidsregels VOG-NP-RP 2022
Paragraaf 3
Voor de beoordeling van een aanvraag voor een VOG kan het COVOG verschillende soorten gegevens ontvangen van verschillende partijen, namelijk justitiële gegevens via Justid, justitiële gegevens via ECRIS en politiegegevens van de politie.
[…]
Wanneer op naam van de aanvrager wel justitiële gegevens staan, wordt de vraag of de VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium, zie paragraaf 3.1. de beoordeling van een aanvraag voor een VOG.
[…]
Paragraaf 3.1.3.
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Het objectieve criterium bestaat uit de volgende elementen die hieronder nader worden uitgewerkt:
1. justitiële gegevens (strafbaar feit);
2. indien herhaald;
3. risico voor de samenleving en
4. een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
[…]
Paragraaf 3.1.4.1
Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat
de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:
−de afdoening van de strafzaak;
−het tijdsverloop;
−de hoeveelheid antecedenten.
[…]
Omstandigheden waaronder het feit is gepleegd
In het geval dat het COVOG na weging van de omstandigheden van het geval niet tot een
goede oordeelsvorming kan komen en twijfel heeft over de vraag of een VOG kan worden
afgegeven, worden de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden in
de beoordeling betrokken.

Voetnoten