In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser, vertegenwoordigd door mr. G.A.S. Maduro, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het CBR dat hem een onderzoek naar zijn drugsgebruik oplegde en de geldigheid van zijn rijbewijs schorste. Dit besluit volgde op een incident op 6 januari 2023, waarbij de politie een speekseltest bij de eiser afnam die een indicatie gaf voor cannabisgebruik. Het bloedonderzoek bevestigde een THC-gehalte van 11 microgram per liter, terwijl de grenswaarde 3 microgram per liter is. Het CBR verklaarde het bezwaar van de eiser ongegrond, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak op 19 januari 2024 behandeld. De eiser voerde aan dat het CBR geen onderzoek had mogen opleggen en dat de schorsing van zijn rijbewijs onevenredig was, vooral omdat hij het rijbewijs nodig had voor zijn werk. De rechtbank oordeelde echter dat het CBR op basis van de Wegenverkeerswet en de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid terecht had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat de dwingendrechtelijke bepalingen geen ruimte lieten voor een belangenafweging op basis van persoonlijke omstandigheden van de eiser. De rechtbank benadrukte dat de verkeersveiligheid voorop staat en dat de gevolgen van de schorsing van het rijbewijs voor de eiser niet als een bijzondere omstandigheid konden worden aangemerkt.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond, wat betekent dat hij het onderzoek naar zijn rijgeschiktheid moet ondergaan en dat de schorsing van zijn rijbewijs van kracht blijft. De eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.