ECLI:NL:RBROT:2024:2564

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
ROT 23/3522
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek rijgeschiktheid en schorsing rijbewijs; ongegrond; drugsgebruik; het bestreden besluit is niet onevenredig

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser, vertegenwoordigd door mr. G.A.S. Maduro, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het CBR dat hem een onderzoek naar zijn drugsgebruik oplegde en de geldigheid van zijn rijbewijs schorste. Dit besluit volgde op een incident op 6 januari 2023, waarbij de politie een speekseltest bij de eiser afnam die een indicatie gaf voor cannabisgebruik. Het bloedonderzoek bevestigde een THC-gehalte van 11 microgram per liter, terwijl de grenswaarde 3 microgram per liter is. Het CBR verklaarde het bezwaar van de eiser ongegrond, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak op 19 januari 2024 behandeld. De eiser voerde aan dat het CBR geen onderzoek had mogen opleggen en dat de schorsing van zijn rijbewijs onevenredig was, vooral omdat hij het rijbewijs nodig had voor zijn werk. De rechtbank oordeelde echter dat het CBR op basis van de Wegenverkeerswet en de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid terecht had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat de dwingendrechtelijke bepalingen geen ruimte lieten voor een belangenafweging op basis van persoonlijke omstandigheden van de eiser. De rechtbank benadrukte dat de verkeersveiligheid voorop staat en dat de gevolgen van de schorsing van het rijbewijs voor de eiser niet als een bijzondere omstandigheid konden worden aangemerkt.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond, wat betekent dat hij het onderzoek naar zijn rijgeschiktheid moet ondergaan en dat de schorsing van zijn rijbewijs van kracht blijft. De eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/3522

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2024 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

(gemachtigde: mr. G.A.S. Maduro),
en

De algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR)

(gemachtigde: mr. J.J. Kwant).

Inleiding

1.1.
Bij besluit van 13 februari 2023 (het primaire besluit) heeft het CBR aan eiser een onderzoek naar zijn drugsgebruik opgelegd en de geldigheid van het rijbewijs van eiser geschorst.
1.2.
Bij uitspraak van 30 maart 2023 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening hangende het bezwaar tegen het primaire besluit afgewezen (zaaknummer ROT 23/1084).
1.3.
Met het bestreden besluit van 6 april 2023 heeft het CBR het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.4.
Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het CBR.

Totstandkoming van het besluit

2. Met het proces-verbaal van 6 januari 2023 heeft de politie eenheid Rotterdam op grond van artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 bij het CBR een mededeling gedaan van het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid en/of lichamelijke/geestelijke gesteldheid. Op 6 januari 2023 is eiser namelijk staande gehouden en is bij hem een speekseltest afgenomen, die vervolgens een indicatie gaf voor de stof cannabis (tetrahydrocannabinol, THC). Naar aanleiding daarvan heeft dezelfde dag een bloedonderzoek plaatsgevonden. Volgens het bloedonderzoek bedroeg het gehalte THC in het bloed van eiser 11 microgram per liter bloed (de grenswaarde is 3 microgram per liter). Naar aanleiding van de mededeling van de politie heeft het CBR het primaire besluit genomen.
3. In het bestreden besluit heeft het CBR het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Het CBR heeft daaraan ten grondslag gelegd dat op basis van artikel 5, onder a, artikel 6 en artikel 23, eerste lid, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (de Regeling) het onderzoek naar eisers rijgeschiktheid opgelegd diende te worden en het rijbewijs van eiser diende te worden geschorst. Vanwege de dwingendrechtelijke aard van de bepalingen moet het CBR het onderzoek opleggen en is er geen ruimte voor een nadere belangenafweging.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of het CBR terecht aan eiser een onderzoek naar zijn drugsgebruik heeft opgelegd en de geldigheid van zijn rijbewijs heeft geschorst. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De voor de beoordeling van het beroep van belang zijnde wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat het CBR geen onderzoek naar de rijgeschiktheid heeft mogen opleggen en het rijbewijs niet heeft mogen schorsen
.Uit de rechtspraak blijkt dat in bepaalde gevallen wel kan worden afgeweken van de dwingendrechtelijke bepalingen die het CBR ten grondslag legt aan zijn besluit. Eiser verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar twee uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 februari 2022 [1] en 1 maart 2023 [2] . De gevolgen van het besluit zijn onevenredig. Eiser heeft zijn rijbewijs nodig voor zijn werk. Omdat hij geen inkomen heeft lopen zijn schulden op. De geringe overtreding rechtvaardigt niet dat eiser feitelijk zijn werkzaamheden niet meer kan verrichten.
7.1.
Op 1 april 2023 is de Regeling gewijzigd. Ten aanzien van gedragingen die hebben plaatsgevonden vóór de inwerkingtreding van de wijziging van de Regeling, blijft de Regeling zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van de wijziging op 1 april 2023 van toepassing. [3] Artikel 23, eerste lid, onder f van de Regeling zoals die gold tot 1 april 2023 is daarom in deze zaak van toepassing. Voor het opleggen van een onderzoek naar de rijgeschiktheid is volgens dat artikel vereist dat ten aanzien van de betrokkene proces-verbaal is opgemaakt wegens verdenking van overtreding van artikel 8, eerste of vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW), en dat de politie in het proces-verbaal aanvullende gegevens heeft opgenomen betreffende het gedrag of de uiterlijke kenmerken van de betrokkene, diens rijgedrag, dan wel andere omstandigheden, welke leiden tot het vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser een motorrijtuig heeft bestuurd terwijl hij een te hoge waarde THC in zijn bloed had. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt wegens verdenking van overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de WVW. Daarbij zijn in het proces-verbaal aanvullende gegevens opgenomen over het gedrag en uiterlijke kenmerken van eiser, welke tot een vermoeden hebben geleid van rijden onder invloed van drogerende stoffen. Bij eiser werd een cannabisgeur, bloeddoorlopen ogen en sloom gedrag geconstateerd. De bij eiser afgenomen speekseltest gaf een indicatie voor THC. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het CBR op basis van het proces-verbaal en de aanvullende gegevens een onderzoek naar de rijgeschiktheid aan eiser mogen opleggen en zijn rijbewijs mogen schorsen.
7.3.
De rechtbank ziet daarbij geen aanleiding om het standpunt van eiser te volgen dat vanwege de evenredigheid moet worden afgeweken van de dwingendrechtelijke bepalingen die het CBR aan het besluit ten grondslag heeft gelegd. Volgens vaste rechtspraak laten de toepasselijke bepalingen uit de WVW en de Regeling geen ruimte om een belangenafweging te maken en op grond van persoonlijke omstandigheden daarvan af te wijken. [4] De jurisprudentieverwijzingen van eiser maken dit niet anders. Uit de uitspraak van de Afdeling van 1 maart 2023 volgt onder meer dat indien sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, aanleiding kan bestaan om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe toepassing van de wettelijke bepaling leidt. Dat is het geval indien die niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. De omstandigheid dat iemand door het verlies van een rijbewijs in de financiële problemen komt omdat hij dat rijbewijs nodig heeft voor zijn werk, is naar het oordeel van de rechtbank een gevolg van de wetgeving die de wetgever niet kan zijn ontgaan. Daarom moet worden aangenomen dat deze gevolgen door de wetgever bedoeld en voorzien zijn. De rechtbank begrijpt dat de gevolgen van de schorsing van het rijbewijs verstrekkend zijn voor eiser omdat daardoor zijn schulden oplopen. Toch maakt dit niet dat sprake is van een bijzondere omstandigheid of uitzonderlijk geval op grond waarvan de Regeling buiten toepassing moet blijven omdat de gevolgen onevenredig uitwerken. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit ook niet onevenredig. Bij besluiten over de rijvaardigheid en rijgeschiktheid staat het belang van de verkeersveiligheid voorop. In veel soortgelijke gevallen zal de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs, net als bij eiser, leiden tot problemen ten aanzien van het verrichten van werkzaamheden en in het verlengde daarvan het verlies van inkomen. Dit soort problemen wegen echter niet op tegen het belang van de verkeersveiligheid. In het geval van eiser is ook niet gebleken dat hij niet op een andere manier op zijn werk kan verschijnen of op een andere wijze geld kan verdienen. Daarom leidt ook de omstandigheid dat eiser het onderzoek op dit moment ook niet (in termijnen) kan betalen, niet tot een ander oordeel. Bovendien heeft eiser zijn financiële situatie niet (met stukken) onderbouwd.
8. De rechtbank concludeert dat het CBR terecht aan eiser een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid heeft opgelegd en zijn rijbewijs heeft geschorst totdat de uitslag van dat onderzoek bekend is.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid moet ondergaan en de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst blijft. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.D.F. Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: wet- en regelgeving

Wegenverkeerswet 1994
Artikel 8
1. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan – al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof – de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen of tot behoorlijk te begeleiden in staat moet worden geacht.
[…]
5. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na gebruik van een of meer van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen als bedoeld in eerste lid, waardoor het gehalte in zijn bloed van de bij de stof vermelde meetbare stof, of in geval van gebruik van meer stoffen als bedoeld in het eerste lid die bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zijn als groep, het totale gehalte in zijn bloed van de bij die stoffen vermelde meetbare stoffen, bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan de daarbij vermelde grenswaarde. […]
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan verweerder onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
[…]
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit verweerder in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
[…]
b. een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (versie geldend van 1-7-2020 t/m 31-3-2023)
Artikel 5
Een vordering tot overgifte van het rijbewijs, bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de wet geschiedt in de volgende gevallen:
a. betrokkene heeft een motorrijtuig bestuurd onder invloed van drogerende stoffen, andere dan alcohol;
[…]
Artikel 6
In de gevallen, bedoeld in artikel 5, schorst het CBR overeenkomstig artikel 131, tweede lid, onderdeel a, van de wet de geldigheid van het rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, tenzij een educatieve maatregel als bedoeld in artikel 131, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt opgelegd of het CBR op grond van artikel 23, vierde of vijfde lid, afziet van het opleggen van een onderzoek.
Artikel 23
1. Het CBR besluit dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid, bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de wet indien:
[…]
f. ten aanzien van betrokkene proces-verbaal is opgemaakt wegens verdenking van overtreding van artikel 8, eerste of vijfde lid, van de wet of wegens het weigeren van medewerking aan een bloedonderzoek, en de politie in het proces-verbaal aanvullende gegevens heeft opgenomen betreffende het gedrag of de uiterlijke kenmerken van de betrokkene, diens rijgedrag, dan wel andere omstandigheden, welke leiden tot het vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen.
Bijlage 1 bij de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (versie geldend van 1-7-2020 t/m 31-3-2023)
B. Geschiktheid
111. Drogerende stoffen
Andere drogerende stoffen of een combinatie van drogerende stoffen
- ten aanzien van betrokkene is proces-verbaal opgemaakt wegens verdenking van overtreding van artikel 8, eerste of vijfde lid, van de wet of wegens het weigeren van medewerking aan een bloedonderzoek, en de politie in dat proces-verbaal aanvullende gegevens heeft opgenomen betreffende het gedrag of de uiterlijke kenmerken van de betrokkene, diens rijgedrag, dan wel andere omstandigheden, welke kunnen leiden tot het vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen.
Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer
Artikel 2
Als stoffen als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 worden aangewezen: amfetamine, methamfetamine, cocaïne, MDMA, MDEA, MDA, cannabis, heroïne, morfine, GHB, gamma butyrolacton en 1,4-butaandiol.
Artikel 3
1. De grenswaarden voor de in artikel 2 aangewezen stoffen zijn, indien zij enkelvoudig zijn gebruikt en gemeten in geval van:
[…]
b. cannabis: 3,0 microgram tetrahydrocannabinol per liter bloed;

Voetnoten

3.Zie de regeling van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 26 januari 2023 (
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:928.