Op 15 januari 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaken ROT 22/5168 en ROT 22/5169, waarin eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, in beroep ging tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De heffingsambtenaar had de WOZ-waardes van twee woningen vastgesteld op respectievelijk € 181.000,- en € 332.000,- voor het belastingjaar 2022, met als waardepeildatum 1 januari 2021. Eiser betoogde dat deze waardes te hoog waren en voerde verschillende argumenten aan, waaronder de invloed van criminaliteit, niet-ioniserende straling van hoogspanningskabels, en verborgen gebreken zoals asbestdeeltjes en schaduwwerking van nabijgelegen flats. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waardes niet te hoog waren vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden die eiser aanvoerde ook golden voor de vergelijkingsobjecten en dat de heffingsambtenaar geen correcties hoefde toe te passen voor hypothetische scenario's. De beroepen van eiser werden ongegrond verklaard, en hij kreeg geen vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.