ECLI:NL:RBROT:2024:306

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 januari 2024
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
ROT 23/2373
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de rioolheffing niet-woning door de Rechtbank Rotterdam

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 15 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam beoordeeld. Eiser, eigenaar van een garagebox, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag onroerendezaakbelasting en rioolheffing voor het belastingjaar 2023, opgelegd door de heffingsambtenaar. De aanslag, die een bedrag van € 258,60 voor de rioolheffing niet-woning omvatte, werd door eiser als onredelijk hoog bestempeld, vooral in vergelijking met de heffing voor woonhuizen.

De rechtbank oordeelt dat de heffingsmaatstaf, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Rotterdam, niet onredelijk of willekeurig is. De wetgever heeft gemeentebesturen de vrijheid gegeven om tarieven vast te stellen, en de rechtbank concludeert dat het vastgestelde tarief van € 258,60 niet als onredelijk kan worden beschouwd. De rechtbank wijst erop dat de heffingsmaatstaf niet gerelateerd hoeft te zijn aan de hoeveelheid afvalwater of de omvang van het perceel. Het zogenoemde schijvensysteem leidt niet tot willekeurige belastingheffing.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen vergoeding voor proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/2373

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 januari 2024 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam

(gemachtigde: mr. S. van der Vlegel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 13 april 2023.
1.1.
Met het besluit van 28 februari 2023 (de aanslag) heeft de heffingsambtenaar aan eiser voor het belastingjaar 2023 een aanslag onroerendezaakbelasting eigenaren niet-woning en rioolheffing niet-woning opgelegd voor het object [adres].
1.2.
Met de uitspraak op bezwaar van 13 april 2023 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.

Feiten

2. Eiser is sinds juni 2022 eigenaar van een garagebox in het complex [naam complex] aan [adres]. Het complex omvat 166 individuele units, twee technische units en een opslagunit ten behoeve van de parkeervoorzieningsinstallatie. De WOZ-waarde van de garagebox van eiser is € 77.000.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of sprake is van een onredelijke of willekeurige heffing van de rioolheffing niet-woning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Is sprake van een willekeurige of onredelijke heffing?

5. Eiser betoogt dat de rioolheffing in zijn geval onredelijk hoog is. Een woonhuis veroorzaakt meer verontreiniging dan de garagebox van eiser en wordt voor hetzelfde bedrag aangeslagen. De heffingssystematiek van de heffingsambtenaar is onredelijk en willekeurig. Het bedrag van € 258,60 voor de aanslag rioolheffing niet-woning pakt disproportioneel uit.
6. Op grond van artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet (Gw) kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven naar de in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen. Het vaststellen van een belastingverordening is op grond van artikel 216 van de Gw de bevoegdheid van gemeenteraad. De vaststelling van de tarieven is een zelfstandige bevoegdheid van de gemeenteraad, waarbij de gemeenteraad beleidsvrijheid heeft. De belastingrechter is in beginsel niet bevoegd om over de in de verordeningen vastgelegde tarieven te oordelen, behalve als deze in strijd zijn met een hogere wettelijke regeling of de algemene rechtsbeginselen. [1]
7. De gemeenteraad van de gemeente Rotterdam heeft ervoor gekozen om in de Verordening rioolheffing 2023 (de Verordening) twee tarieven voor rioolheffing niet-woningen op te nemen: een tarief van € 51,70 wanneer het object in kwestie een WOZ-waarde van maximaal € 50.000,- heeft en een tarief van € 258,60 wanneer het object een WOZ-waarde tussen de € 50.000,- en € 200.000,- heeft. [2]
8. Gelet op de vrijheid die de wetgever aan gemeentebesturen heeft willen toekennen bij het bepalen van de tarieven, kan een vast tarief van € 258,60 niet als onredelijk worden beschouwd. [3] De rechtbank merkt daarbij op dat het de gemeente Rotterdam vrij staat om eigenaren van onroerende zaken in de onderhavige rioolheffing te betrekken naar een vast bedrag per perceel. De heffingsmaatstaf hoeft niet gerelateerd te zijn aan de hoeveelheid afvalwater die vanuit een perceel wordt geloosd, aan de omvang van de daardoor in individuele gevallen opgeroepen kosten, aan de omvang van het betreffende perceel of aan het totaal van percelen binnen een complex. [4] Het zogenoemde schijvensysteem, zoals onder 7 is toegelicht, leidt niet tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing. Naar het oordeel van de rechtbank is de bandbreedte niet te ruim en niet buitenproportioneel. Ook op een andere manier is de rechtbank niet gebleken dat sprake zou zijn van willekeurige of onredelijke belastingheffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.A. Brekelmans, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Den Haag vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Hof Arnhem-Leeuwarden 8 oktober 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:7497.
2.Artikel 6, tweede lid, van de Verordening.
3.Hof Amsterdam 8 augustus 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:3914; Hof Arnhem-Leeuwarden 11 oktober 2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:BT7503; Hof Den Bosch 15 november 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4754.
4.HR 4 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2495; Rb. Amsterdam 23 november 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:7388.