In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 15 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de woning van eiser, gelegen aan [adres 1], vastgesteld op € 321.000,- per 1 januari 2021. Eiser, vertegenwoordigd door mr. R. van der Weide, betwist deze waarde en stelt dat de woning ten hoogste € 293.000,- waard is. Hij voert aan dat de heffingsambtenaar de gebruiksoppervlakte van de woning en vergelijkingsobjecten onjuist heeft vastgesteld en dat de WOZ-waarde van eerdere jaren niet relevant is voor de huidige waardebepaling.
De rechtbank heeft het beroep op 23 november 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De waarde is bepaald aan de hand van een systematische vergelijking met andere woningen in de buurt, waarbij de belangrijkste waardebepalende kenmerken zijn meegenomen. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning op een juiste manier heeft vastgesteld en dat de beroepsgronden van eiser niet slagen.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof Den Haag.