ECLI:NL:RBROT:2024:309

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
10670164
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Persoonlijke aansprakelijkheid van indirect bestuurders voor vordering van voormalig werknemer op failliete werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een voormalige werknemer, aangeduid als eiseres, en haar voormalige werkgever, Personal Selection Agency B.V. (PSA), en de indirect bestuurders van PSA. Eiseres had een vordering op PSA, die niet meer in staat was om aan haar verplichtingen te voldoen. De vordering was vastgesteld in eerdere uitspraken van de kantonrechter in Den Haag en het gerechtshof. Eiseres vorderde dat de indirect bestuurders, [gedaagde01], [gedaagde02] en [gedaagde03], persoonlijk aansprakelijk zouden worden gesteld voor de schade die zij lijdt door het gebrek aan verhaal bij PSA.

Tijdens de procedure werd duidelijk dat de indirect bestuurders geld van de rekening van PSA hadden gehaald, met als doel te voorkomen dat eiseres haar vordering kon incasseren. De kantonrechter oordeelde dat de bestuurders onzorgvuldig hadden gehandeld en dat zij persoonlijk aansprakelijk waren voor de vordering van eiseres. De kantonrechter verklaarde voor recht dat de bestuurders hoofdelijk moesten betalen aan eiseres, inclusief de proceskosten. Dit vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat eiseres het vonnis direct kon afdwingen, ook als de zaak in hoger beroep zou worden gebracht.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van indirect bestuurders en de mogelijkheid van persoonlijke aansprakelijkheid in situaties waarin bestuurders onrechtmatig handelen ten koste van schuldeisers. De kantonrechter heeft de bestuurders veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 15.406,87, met rente, en de proceskosten van € 1.422,58.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10670164 CV EXPL 23-23314
datum uitspraak: 2 februari 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],
woonplaats: Rotterdam ,
eiseres,
gemachtigde: mr. G.A.H. Wiekamp,
tegen

1.[gedaagde01] ,

woonplaats: Utrecht ,

2.[gedaagde02] ,

woonplaats: Bleiswijk (gemeente Lansingerland) ,
gemachtigde: mr. C.D.M. Blom

3.[gedaagde03] ,

woonplaats: Rotterdam ,
die niet is verschenen,
gedaagden.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’, ‘ [gedaagde01] ’, ‘ [gedaagde02] ’ en ‘ [gedaagde03] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 9 augustus 2023, met bijlagen;
  • het antwoord van [gedaagde01] en [gedaagde02] , met bijlagen;
  • de e-mail met een aanvullende bijlage van [gedaagde01] en [gedaagde02] van 29 december 2023.
1.2.
Op 9 januari 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig [eiseres] , haar gemachtigde, [gedaagde01] en zijn gemachtigde. [gedaagde02] is, met opgave van de reden daarvoor, niet verschenen. [gedaagde03] heeft verstek laten gaan.
1.3.
De zaak is op de zitting van 9 januari 2024 een week aangehouden om partijen de gelegenheid te geven hun geschil in onderling overleg op te lossen. Zij hebben laten weten daar niet in geslaagd te zijn.

2.Het geschil

2.1.
[eiseres] is tot 1 januari 2021 in dienst geweest bij Personal Selection Agency B.V. ( PSA ). [gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] zijn indirect bestuurder van PSA (geweest). Zij zijn ook indirect aandeelhouder van PSA .
2.2.
[eiseres] heeft een vordering op PSA , vastgesteld in het vonnis van de kantonrechter in Den Haag van 21 september 2021, de beschikking van de kantonrechter in Den Haag van (ook) 21 september 2021 en in hoger beroep bekrachtigd in de uitspraken van het gerechtshof Den Haag van 6 september 2022 [1] en 6 december 2022 [2] . Het gaat in totaal om, zo verduidelijkte [eiseres] op de zitting van 9 januari 2024, een bedrag van € 15.406,87, met de rente zoals toegewezen in de uitspraken. De kosten van de deurwaarder, die [eiseres] in de dagvaarding ook vordert, heeft zij niet concreet gemaakt. Tijdens de zitting heeft zij haar eis met die vordering verminderd.
2.3.
[eiseres] kan haar vordering niet verhalen: PSA biedt geen verhaal. [eiseres] stelt dat [gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] als indirect bestuurders van PSA persoonlijk aansprakelijk zijn voor de schade die zij hierdoor lijdt. [gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] hebben namelijk geld aan de rekening van PSA onttrokken. [eiseres] vordert voor recht te verklaren dat [gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] persoonlijk aansprakelijk zijn voor de schade die zij lijdt en hen er hoofdelijk toe te veroordelen de schade die zij hierdoor lijdt (€ 15.406,87, met rente) aan haar te betalen, met veroordeling van [gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] in de proceskosten.
2.4.
[gedaagde01] en [gedaagde02] voeren verweer. [gedaagde03] heeft verstek laten gaan.
2.5.
Als dit voor de beoordeling van belang is, wordt hierna ingegaan op wat partijen (verder) naar voren brengen.

3.De beoordeling

3.1.
[gedaagde01] en [gedaagde02] zijn verschenen. Tegen [gedaagde03] is verstek verleend. Tussen de partijen wordt één vonnis gewezen, dit vonnis, en dat vonnis wordt op grond van artikel 140 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering als een vonnis op tegenspraak beschouwd.
3.2.
Het gaat er in deze zaak om of [gedaagde01] , [gedaagde02] en/of [gedaagde03] als indirect bestuurder van PSA persoonlijk aansprakelijk zijn voor de vordering die [eiseres] op PSA heeft. Het uitgangspunt is dat zij dat niet zijn. Echter, als [gedaagde01] , [gedaagde02] en/of [gedaagde03] wanprestatie plegen bij een bestaande overeenkomst, in dit geval de arbeidsovereenkomst met [eiseres] , kunnen zij wel persoonlijk aansprakelijk zijn voor de schade van [eiseres] . De norm hierbij is of het handelen en/of nalaten van de betrokken bestuurder in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is geweest, dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt gemaakt kan worden. Dat er tussen [gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] en PSA meerdere rechtspersonen zitten (als bestuurder) is niet van belang. [gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] zijn immers via hun vennootschapsrechtelijke betrokkenheid bij Personal Selection Holding B.V. en PSA uiteindelijk de natuurlijke personen die het voor het zeggen hebben bij PSA (als bestuurder én als aandeelhouder in dit geval). Dat is waar het om gaat.
3.3.
Tussen [eiseres] en PSA is op enig moment een geschil ontstaan over het einde van het dienstverband. Dit gaat om een bedrag dat PSA heeft ingehouden ten titel van ‘schadevergoeding’ op de eindafrekening van [eiseres] bij het einde van haar dienstverband met PSA . Het is niet meer nodig uitgebreid in te gaan op dat geschil. Vast staat dat die inhouding onterecht was. Hierover is een eindoordeel gegeven door het gerechtshof Den Haag (zie hiervoor 2.2). Vast staat dat in ieder geval op 28 december 2020 al contact is geweest tussen [gedaagde01] en de gemachtigde van [eiseres] (hierna: Wiekamp). Wiekamp schrijft om 12.19 uur die dag in een e-mail aan [gedaagde01] , voor zover nu van belang:
Indien cliënte niet haar volledige salaris ontvangt maakt zij tevens aanspraak op de wettelijke verhoging en de wettelijke rente over het niet voldane salaris. Ook acht cliënte zich vrij om bij enige niet naleving van hetgeen overeengekomen is u in gebreke te stellen en nakoming en schadevergoeding te vorderen.
3.4.
Wiekamp dreigt op 28 december 2020 om 12.19 uur dus met rechtsmaatregelen. [gedaagde01] stuurt diezelfde dag om 18.21 uur een e-mail naar [gedaagde03] . Het onderwerp van de e-mail is ‘ [eiseres] c.a.’ en [gedaagde02] staat in de cc van die e-mail. In de e-mail schrijft [gedaagde01] , voor zover nu van belang:
Een onderdeel van de rechtsmaatregelen waar rekening mee moet worden gehouden is dat [eiseres] conservatoir beslag gaat leggen. Ik informeer je dat PSA inmiddels maatregelen heeft genomen waardoor een eventueel conservatoir beslag van [eiseres] geen succes zal hebben. Dat is het gevolg van het feit dat er met ingang van vandaag geen geld meer op de rekening van PSA staat of zal staan.
Vanzelfsprekend is alles wat er in deze email is geschreven vertrouwelijk. Het is met jouw en Drijf gedeeld als medeaandeelhouder en mede directeur, in het belang van PSA . PSA en PSH , en [gedaagde02] en ik vertrouwen erop dat je deze informatie niet zult delen met [eiseres] en of mevrouw Wiekamp, en met andere derden, met uitzondering natuurlijk van mr. Van Luijn.
3.5.
[gedaagde01] en [gedaagde02] schrijven in hun conclusie van antwoord dat het geldbedrag dat op diezelfde dag van de rekening van PSA is gehaald van € 12.623,66, overigens door [gedaagde02] , zo heeft [gedaagde01] ter zitting verteld, op 28 december 2020 om 14.25 uur, om belastingschulden en andere opeisbare vorderingen te betalen. Dat is naar het oordeel van de kantonrechter echter niet, zo blijkt uit de e-mail van [gedaagde01] van 28 december 2020, dé reden geweest om de rekening van PSA leeg te halen. Dé reden is: voorkomen dat er voor [eiseres] nog iets te halen valt bij PSA . Dat [gedaagde01] in zijn e-mail aandringt op vertrouwelijkheid bevestigt alleen maar dat dit de reden is van het, om het zo te noemen, ‘wegsluizen’ van geld. [gedaagde01] noemt de reden in zijn e-mail. [gedaagde02] en [gedaagde03] hebben ermee ingestemd. Niet blijkt in ieder geval dat [gedaagde02] en [gedaagde03] , die in deze procedure geen verweer voert tegen de stelling dat hij persoonlijk aansprakelijk is voor de vordering van [eiseres] op PSA , in reactie op de e-mail van 28 december 2020 aan hebben gegeven dat dit ‘veiligstellen van bedrijfsgelden’ om [eiseres] dwars te zitten niet de bedoeling is.
3.6.
Dat er op 28 december 2020 belastingschulden en andere opeisbare vorderingen betaald moesten worden van de opgenomen € 12.623,66, om de continuïteit van PSA veilig te stellen, zoals [gedaagde01] en [gedaagde02] in hun conclusie van antwoord beweren, blijkt overigens ook maar deels waar. Om te beginnen verklaarde [gedaagde01] op de zitting dat PSA in 2020 technisch failliet was, dus om welke continuïteit gaat het dan nog? Verder schrijft [gedaagde02] op 22 maart 2021 aan [gedaagde03] het volgende:
Je bent bekend met de dagvaarding die [eiseres] heeft uitgebracht. In die zaak vordert zij van PSA € 11.393,08 bruto, € 1.718,04 netto en € 989,78 aan incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente. Het belang van die zaak is tenminste
€ 14.100,90.(…) Als bijlage zenden we je verder toe een afschrift van een overboeking op 28 december 2020 door PSA naar PSH van € 12.623,66, met als omschrijving: Veiligstelling bedrijfsgelden. Deze betaling is door mij gedaan, in het belang van PSA . (…) Dat bedrag is aangewend voor de betaling door PSA op 29 januari 2021 aan de belastingdienst van de loonheffing van [eiseres] voor de maand december 2020 van € 1.572,00. Zie teven de bijlagen. En er is een bedrag van € 949,47 van betaald voor de leaseauto van PSA . Dat betekent dat er nu nog bij PSH een bedrag staat geparkeerd dat van PSA is, van € 12.623,66 – (€ 1.500,00 (belasting) +
€ 949,47 (auto)) = € 10.174,19. Dat bedrag wordt alleen aangewend voor PSA en is uitsluitend bij PSH geparkeerd in het belang van PSA .
Hieruit blijkt dat er op 22 maart 2021, drie maanden later dus, nog € 10.174,19 over is van wat er op 28 december 2020 van de rekening is gehaald. Dat er na 22 maart 2021 nog schulden betaald zijn, en zo ja welke, is gesteld noch gebleken. [gedaagde01] en [gedaagde02] hebben hun stelling dat PSA in een penibele financiële situatie verkeerde niet onderbouwd. Als het geld op de rekening van PSA was blijven staan, had [eiseres] daarop beslag kunnen laten leggen. Dat is haar nu niet gelukt. De kantonrechter merkt hierbij op dat wat [eiseres] vorderde, bedragen zijn waar zij gewoon recht op had (loon, vakantietoeslag en dergelijke), zoals zowel de kantonrechter als het hof hebben geoordeeld. Het kan zijn dat [gedaagde01] , zoals hij verklaarde op de zitting, gehandeld heeft op (achteraf) verkeerd juridisch advies van een derde, omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat [eiseres] geen vordering had, maar dat onjuiste advies ligt in de risicosfeer van PSA en rechtvaardigt niet de hiervoor omschreven onrechtmatige handelwijze van de bestuurders van PSA . Verder is gebleken uit wat ter zitting is besproken dat nadat de activiteiten van PSA zijn gestaakt, diezelfde activiteiten – werving en selectie – nog steeds door [gedaagde01] en [gedaagde02] worden ontplooid in de andere werkmaatschappij ( Personal Selection Recruitment B.V. , hierna: PSR ), die eveneens valt onder de holding. Dit hield, naar de kantonrechter begrijpt, mede verband met een conflict tussen [gedaagde01] en [gedaagde02] enerzijds en [gedaagde03] anderzijds, maar een en ander kan naar het oordeel van de kantonrechter ook niet los worden gezien van de beslissing van PSA om ervoor zorg te dragen dat er met ingang van 28 december 2020 ‘geen geld meer op de rekening van PSA staat en zal staan’ in verband met de vordering van [eiseres] (zie hiervoor 3.4).
3.7.
Verder heeft [gedaagde03] op 4 maart 2021 ook nog een bedrag van € 14.000,00 van de rekening van PSA gehaald (dus naast het bedrag van € 12.623,66 dat op 28 december 2020 is overgeboekt). Een minuut eerder was een bedrag van 14.334,87 door een klant betaald. Dat [gedaagde03] dit bedrag heeft overgeboekt maakt niet dat, zoals [gedaagde01] en [gedaagde02] lijken aan te voeren, alleen [gedaagde03] persoonlijk aansprakelijk is jegens [eiseres] . De beslissing om de rekening leeg te halen en te houden is immers op 28 december 2020 al genomen. De mail daarover is geschreven door [gedaagde01] en de overboeking op die dag is gedaan door [gedaagde02] . Dat naast PSA nog een soortgelijk bedrijf bestaat ( PSR ), zonder dat [gedaagde01] op de zitting duidelijk heeft kunnen maken waar het verschil in activiteiten tussen PSA en PSR precies in zit, ondersteunt de gedachte van [eiseres] dat het werk dat PSA deed, voortgezet is door PSR om PSA leeg te houden.
3.8.
[gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] zijn in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig geweest, dat hen daarvan persoonlijk een ernstig verwijt gemaakt kan worden voor het feit dat PSA geen verhaal biedt voor de vordering van [eiseres] . [gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] hebben willens en wetens de rekening van PSA leeggehaald, en daarna ook leeg gehouden, met als doel om [eiseres] dwars te zitten zodat zij haar vordering niet kon incasseren. De kantonrechter is gelet hierop van oordeel dat [gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] persoonlijk aansprakelijk zijn voor de vordering van [eiseres] op PSA . Dit wordt voor recht verklaard en [gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] worden ertoe veroordeeld de vordering van [eiseres] op PSA
(€ 15.406,87) aan [eiseres] te betalen, met de rente waartoe PSA in de uitspraken van de kantonrechter in Den Haag van 21 september 2021 en het gerechtshof in Den Haag van 6 september 2022 en 6 december 2022 is veroordeeld.
3.9.
[gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] krijgen ongelijk en moeten daarom de proceskosten betalen. De kosten bestaan aan de kant van [eiseres] uit € 389,58 aan kosten voor de drie dagvaardingen, € 86,00 aan griffierecht, € 812,00 aan salaris voor de gemachtigde van [eiseres] (een punt voor het schrijven van de dagvaarding en een punt voor het bijwonen van de zitting, waarde per punt gelet op het toewijsbare bedrag: € 406,00) en € 135,00 aan nakosten. Dit is bij elkaar € 1.422,58. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis door de deurwaarder uitgereikt moet worden (‘betekend’ moet worden). De rente over de kosten is toewijsbaar vanaf veertien dagen na het wijzen van dit vonnis.
3.10.
[gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] worden ‘hoofdelijk’ veroordeeld tot betaling van de hoofdsom, de proceskosten en de rente aan [eiseres] . Dit betekent dat [eiseres] mag kiezen bij wie ( [gedaagde01] , [gedaagde02] én [gedaagde03] ) zij het volledige bedrag waarop zij recht heeft in rekening brengt (uiteraard maar één keer het volledige bedrag, niet drie keer). Als [gedaagde01] , [gedaagde02] en/of [gedaagde03] dan meent meer aan [eiseres] betaald te hebben dan hij op grond van hun onderlinge verhouding aan haar zou moeten betalen, dan moeten [gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] dit met elkaar regelen.
3.11.
Dit vonnis wordt ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaard. Dit betekent dat als deze zaak aan een hogere rechter wordt voorgelegd, [eiseres] in afwachting van de uitspraak van die hogere rechter af kan dwingen dat [gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] voldoen aan de veroordelingen in dit vonnis.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] als indirect bestuurders van PSA persoonlijk aansprakelijk zijn voor de vordering van [eiseres] op PSA ;
4.2.
veroordeelt [gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] hoofdelijk om € 15.406,87 aan [eiseres] te betalen, met de rente waartoe PSA is veroordeeld in de uitspraken van de kantonrechter in Den Haag van 21 september 2021 en het gerechtshof in Den Haag van 6 september 2022 en 6 december 2022;
4.3.
veroordeelt [gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] hoofdelijk in de proceskosten, aan de kant van [eiseres] € 1.422,58, met rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek vanaf veertien dagen na het wijzen van dit vonnis tot aan de dag dat dit bedrag volledig is betaald;
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst wat meer of anders gevorderd is af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J. Frikkee en in het openbaar uitgesproken.
686

Voetnoten

1.Gerechtshof Den Haag 6 september 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1747
2.Arrest Gerechtshof Den Haag niet gepubliceerd, wel de uitspraak in eerste aanleg: Rechtbank Den Haag, ECLI:NL:RBDHA:2021:11871.